Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 95 Begripsomschrijvingen
Geldend
Geldend vanaf 27-07-2013. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
10-07-2013, Stb. 2013, 320 (uitgifte: 26-07-2013, kamerstukken: 33565)
- Inwerkingtreding
27-07-2013, terugwerkend tot: 01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2013, Stb. 2013, 320 (uitgifte: 26-07-2013, kamerstukken: 33565)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a.
een pensioen: een pensioen of een gedeelte van een pensioen voor zover berekend over tijd voor 1 januari 1986 dat is toegekend of geacht wordt te zijn toegekend krachtens de tweede en derde afdeling van deze wet, met uitzondering van de overgangstoeslag bedoeld in artikel 4 van de derde afdeling van de Pensioenmaatregelen 1963;
- b.
een algemeen pensioen:
- 1e.
een bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet, met inbegrip van de daarbij behorende vakantie-uitkering voor zover deze niet behoort tot de overlijdensuitkering krachtens die wet;
- 2e.
een nabestaandenuitkering, en een wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet;
- 3e.
een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke regeling van Aruba, van Curaçao, van Sint Maarten, van een vreemde mogendheid of krachtens een wettelijke regeling die uitsluitend in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van toepassing is en naar aard en strekking overeenkomend met een algemeen pensioen als omschreven onder 1e of 2e;
- c.
een belanghebbende: degene die recht heeft op een pensioen.
2.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder het algemeen pensioen van de belanghebbende die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, mede begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de belanghebbende wordt aangemerkt.
3.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een pensioen als bedoeld in artikel 101, vijfde lid, dan wel enig ander pensioen als bedoeld in artikel 102, eerste lid, voorzover dit pensioen of gedeelte daarvan is berekend over tijd voor 1 januari 1986, in aanmerking genomen.