Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 97 Inbouwbedrag
Geldend
Geldend vanaf 27-07-2013. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
10-07-2013, Stb. 2013, 320 (uitgifte: 26-07-2013, kamerstukken: 33565)
- Inwerkingtreding
27-07-2013, terugwerkend tot: 01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2013, Stb. 2013, 320 (uitgifte: 26-07-2013, kamerstukken: 33565)
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen, wordt het deel daarvan dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd overeenkomende met de diensttijd, waarnaar zijn pensioen is of geacht wordt te zijn berekend, tot een maximum van 40 jaren, gerekend deel uit te maken van het bedrag van zijn pensioen, met dien verstande dat:
- a.
voor zover diensttijd met 3,5 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 2 wordt vermenigvuldigd;
- b.
voor zover diensttijd met 0,875 percent per jaar met pensioen wordt vergolden, deze diensttijd met 0,5 wordt vermenigvuldigd.
Het in de vorige volzin omschreven deel wordt inbouwbedrag genoemd.
2.
Het inbouwbedrag wordt berekend aan de hand van het bedrag van het algemeen pensioen zoals dat luidt op 1 januari van het jaar waarin het recht op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, bijzonder nabestaandenpensioen of wezenpensioen ontstaat.
3.
Indien het bedrag van het algemeen pensioen op grond van persoonlijke omstandigheden wordt gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijziging zich heeft voorgedaan. Indien de herberekening leidt tot een verhoging van het pensioen, gaat die verhoging niet vroeger in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin de betrokkene kennis heeft gegeven van de wijziging van persoonlijke omstandigheden of waarin de verhoging ambtshalve plaatsvond.
4.
Ten aanzien van hem die op het tijdstip met ingang waarvan voor hem recht op algemeen pensioen ontstaat, reeds recht op pensioen heeft, vindt het vorige lid toepassing met ingang van de eerste dag van de maand waarin het recht op algemeen pensioen is ontstaan, of zo veel later als het pensioen is ingegaan.
5.
Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 17 of 62, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een algemeen pensioen voor gehuwden, het eerste lid van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 115, eerste lid, is geëindigd.
6.
Het inbouwbedrag overschrijdt niet het bedrag van het algemeen pensioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op het tijdvak, liggende tussen de aanvang en het einde van de diensttijd waarnaar het pensioen is of geacht wordt te zijn berekend.