Rb. Gelderland, 08-08-2019, nr. AWB - 18 , 5387
ECLI:NL:RBGEL:2019:3588
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
08-08-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 5387
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:3588, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 08‑08‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:7360, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2019/1907 met annotatie van
Uitspraak 08‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Wet Omzetbelasting. Ondernemerschap. Feitelijke staking van bedrijfsactiviteiten in 2004, zonder te staken in de Inkomstenbelasting. Grond met kassen blijft op de ondernemingsbalans voor de IB staan. In 2015 sloop van de kassen en in 2018 levering van de grond, waarvan de bestemming inmiddels is gewijzigd tot bouwgrond. Is de bouwgrond geleverd als btw-ondernemer of niet? Rechtbank: ja, levering als ondernemer. Liquidatiehandelingen en vermogensetikettering. Omstandigheden van het geval.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/5387
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 8 augustus 2019
in de zaak tussen
[X] , te [Z] Gld, eiser
(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen zijn eigen aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 maart 2018 naar een te betalen bedrag van € 36.806.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2018 het bezwaar van eiser afgewezen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij brief van 26 september 2018, ontvangen door de rechtbank op 27 september 2018.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2019. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A] . Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser dreef tot 2004 een eenmanszaak in de vorm van een snijbloemenkwekerij aan de [A-straat 1] te [Q] . De teelt van de snijbloemen vond plaats vanuit een tweetal kassen achter de echtelijke woning. Het totale perceel inclusief de echtelijke woning besloeg circa 41.00 are, waarvan ongeveer 33.50 are was bebouwd met de kassen. Het perceel met de kassen behoorde tot het ondernemersvermogen van eiser.
2. De activiteiten van de onderneming van de snijbloemenkwekerij zijn beëindigd in 2004, maar voor de inkomstenbelasting is toen niet een staking van de onderneming aangegeven.
3. Vanaf 2005 tot en met 2013 dreef eiser een eenmanszaak als kwaliteitscontroleur bij een veiling (zzp’er). In dit verband heeft eiser omzetbelasting op aangifte voldaan over die jaren.
4. De kassen zijn vanaf 2005 hobbymatig gebruikt door eiser en zijn kinderen. Het perceel met de kassen is vanaf 2005 op de ondernemingsbalans van eiser blijven staan.
5. Op 17 januari 2005 heeft eiser de gemeente Beuningen verzocht het bestemmingsplan te wijzigen, zodat het perceel met de kassen de bestemming woningbouw zou krijgen.
6. In 2006 heeft eiser een deel van de inventaris van de snijbloemenkwekerij verkocht. De opbrengst hiervan is als omzet verantwoord in de jaarrekening.
7. Het verzoek tot bestemmingsplanwijziging van 2005 is in juli 2008 afgewezen. Op 4 oktober 2008 heeft eiser opnieuw een bestemmingswijzigingsverzoek bij de gemeente ingediend. In de brief van eiser staat onder meer het volgende:
“De kassen staan nu leeg en een economisch gebruik is er niet. Tuinders zijn niet geïnteresseerd in een bedrijf van deze omvang en de kassen lenen zich niet voor andere vormen van rendabel economisch gebruik. (…) Een verandering van bestemming biedt uitkomst. (…) Op veel plaatsen wordt sanering van agrarische en tuinbouwbedrijven mogelijk gemaakt door bouwmogelijkheden te creëren, de zogenaamde ‘ruimte voor ruimte regelingen’. (…). De bouw van 2 woningen maakt een bedrijfssanering mogelijk.”
8. In 2009 heeft eiser een ander deel van de inventaris van de snijbloemenkwekerij verkocht. De opbrengst hiervan is als omzet verantwoord in de jaarrekening.
9. Op 23 september 2012 heeft eiser, geholpen door zijn broer, voor de derde maal een brief aan de gemeente Beuningen gezonden, kennelijk omdat het verzoek van 2008 ook was afgewezen. Voorafgaand aan het derde verzoek heeft eiser opdracht gegeven voor een planschaderisicoanalyse, een bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek.
10. De kosten die eiser heeft gemaakt voor de bestemmingsplanwijziging zijn in 2013 zakelijk geboekt. Eiser heeft de op die kosten drukkende voorbelasting in aftrek gebracht.
11. In 2013 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Beuningen besloten medewerking te verlenen aan wijziging van het bestemmingsplan, hetgeen de weg vrijmaakte om van het perceel van het voormalige tuinbouwbedrijf twee woningbouwpercelen te maken.
12. Eiser heeft tot en met 2013 omzetbelasting voldaan op zijn kwartaalaangiften. Met ingang van 2014 is de te betalen omzetbelasting steeds nihil geweest, omdat hij toen is gestopt met zijn werk als kwaliteitscontroleur. Wel heeft eiser vanaf 2014 per kwartaal steeds een gering bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht, onder andere in verband met gemaakte accountantskosten.
13. Op 7 januari 2015 heeft eiser de percelen (met bestemming woningbouw) te koop aangeboden. De kassen die op het perceel stonden zijn in 2015 gesloopt.
14. De percelen zijn allebei verkocht. Een van de percelen is op 12 februari 2018 geleverd.
15. Eiser heeft met de Belastingdienst vooroverleg gevoerd over de vraag of de levering van de percelen belast is met omzetbelasting. Vanwege de uitkomst van het vooroverleg heeft eiser omzetbelasting berekend over de koopsom van het geleverde perceel, hetgeen ook staat vermeld op de afrekening van de notaris. Eiser heeft deze omzetbelasting aangegeven en voldaan en heeft hier vervolgens bezwaar tegen gemaakt.
16. Eiser heeft op advies van gemachtigde bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2017 met een beroep op de foutenleer alsnog staking van de IB-onderneming aangegeven met ingang van 2004. Deze aangifte is nog niet afgewikkeld.
Geschil
17. In geschil is of eiser bij de verkoop van het bouwterrein als ondernemer voor de omzetbelasting heeft gehandeld.
18. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de levering geen ondernemer meer was voor de omzetbelasting, omdat hij zijn snijbloemenbedrijf al in 2004 feitelijk had gestaakt. Deze feitelijke staking leidt er volgens hem toe dat hij bij de verkoop van het bouwterrein als privépersoon handelde in plaats van als ondernemer voor de omzetbelasting.
19. Verweerder is het hier niet mee eens. Volgens verweerder is eiser in 2004 ondernemer gebleven en zijn slechts de activiteiten van de onderneming op dat moment gewijzigd (van snijbloemenkwekerij naar kwaliteitscontroleur). Voor de omzetbelasting eindigt het ondernemerschap pas nadat de laatste liquidatiehandelingen zijn verricht. Dat betekent volgens verweerder dat de verkoop van het als ondernemingsvermogen geëtiketteerde perceel grond na de beëindiging van de feitelijke bedrijfsuitoefening nog binnen het kader van de onderneming is geschied. Dat volgt volgens verweerder onder meer uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 3 maart 2005 (C-32/03, ECLI:EU:C:2005:128, I/S Fini H). Van levering van het perceel grond als bouwterrein vanuit privé kan geen sprake zijn omdat het perceel behoorde tot het ondernemingsvermogen op het moment dat de tuinbouwactiviteiten waren gestopt. Er is nooit een overgang naar privé geweest; het perceel is steeds op de ondernemingsbalans van eiser blijven staan. Daarbij komt dat eiser vanaf 2005 activiteiten heeft ondernomen om tot een bestemmingswijziging van het perceel te komen. Ook hebben in 2006 en 2009 met omzetbelasting belaste verkopen plaatsgevonden van bedrijfsinventaris. Tot slot heeft eiser zich tot op heden gedragen als btw-ondernemer, doordat hij omzetbelasting aangiftes is blijven doen en voorbelasting is blijven aftrekken.
Beoordeling van het geschil
20. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de grond in het verleden heeft gebruikt in het kader van zijn snijbloemenonderneming en dat deze grond tot het ondernemingsvermogen werd gerekend. Verder is niet in geschil dat eiser voor deze activiteiten tot 2004 ondernemer was voor de omzetbelasting in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Ook is niet in geschil dat sprake is van de verkoop en levering van een bouwterrein in de zin van artikel 11, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wet OB. De vraag is alleen of eiser bij de levering van de grond in 2018 in de hoedanigheid van btw-ondernemer heeft gehandeld.
21. De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat de percelen grond destijds behoorden tot het ondernemingsvermogen van de snijbloemenonderneming, moet ervan worden uitgegaan dat eiser de grond destijds ook voor de omzetbelasting heeft geëtiketteerd als ondernemingsvermogen. Verkoop van een investeringsgoed (zoals grond) dat is geëtiketteerd als ondernemingsvermogen moet voor de omzetbelasting worden behandeld als een verkoop in de hoedanigheid van ondernemer. Zie hiervoor punt 47 van het arrest van het Hof van Justitie EU van 8 maart 2001 (C-415/98, ECLI:EU:C:2001:136, BNB 2001/200, Bakcsi). Dit is alleen anders als het bedrijf is beëindigd en het investeringsgoed in dat kader is overgebracht naar het privévermogen. Bij overbrenging naar het privévermogen is op grond van artikel 3, derde lid, onder a, van de Wet OB, dat is gebaseerd op artikel 18 onder c van de Btw-richtlijn, sprake van een belaste levering indien geheel of gedeeltelijk recht op aftrek is ontstaan bij de aanschaf van het investeringsgoed. Zie in dit verband punt 27 en punt 39 van de uitspraak van het Hof van Justitie EU van 16 juni 2016 (C-229/15, ECLI:EU:C:2016:454, Mateusiak). Verder kan uit het door verweerder genoemde arrest I/S Fini H van het Hof van Justitie EU van 3 maart 2005 inderdaad worden afgeleid dat pas sprake is van het einde van het ondernemerschap voor de omzetbelasting als de laatste liquidatiehandeling is verricht.
22. Eiser betoogt dat het bedrijf feitelijk in 2004 is beëindigd, ook al is voor de inkomstenbelasting toen geen staking van de onderneming aangegeven. Kennelijk bedoelt eiser ook te betogen dat door de feitelijke beëindiging van de snijbloemenonderneming de grond in 2004 voor de omzetbelasting is overgegaan naar het privévermogen van eiser, zodat de levering van de grond niet in de hoedanigheid van btw-ondernemer heeft plaatsgevonden. Dat betoog slaagt niet. Nergens blijkt uit dat sprake is geweest van overbrenging van de grond naar het privévermogen. Verder is duidelijk dat nooit een belaste levering is aangegeven voor overbrenging van de grond naar het privévermogen. Evenmin is destijds of in deze procedure aannemelijk gemaakt dat voor een belaste levering geen plaats was omdat destijds geen recht op aftrek van omzetbelasting zou zijn ontstaan (op de aanschaf van de grond en/of op de bouw van de kassen). Eiser heeft daarentegen de grond met de kassen ook vanaf 2005 als ondernemingsvermogen op zijn ondernemingsbalans voor de inkomstenbelasting laten staan. Dat brengt mee dat de grond ook voor de omzetbelasting geëtiketteerd is gebleven als ondernemingsvermogen. Daarbij is van belang dat ook alle andere omstandigheden van dit geval, zoals opgesomd onder de feiten, erop wijzen dat eiser de grond is blijven etiketteren als ondernemingsvermogen en dat hij de grond niet heeft overgebracht naar zijn privévermogen. Vanaf januari 2005 heeft eiser geprobeerd om de bestemming van de grond gewijzigd te krijgen. Uit de brief aan de gemeente van 2008 over de bestemmingswijziging blijkt dat eiser de bestemmingswijziging zag als een bedrijfssanering. Verder heeft eiser de kosten van de bestemmingsplanwijziging in 2013 zakelijk geboekt en heeft hij de voorbelasting op deze kosten in aftrek gebracht op zijn aangiftes omzetbelasting. De omstandigheid dat de leegstaande kassen enkele jaren zijn gebruikt door eiser in privé, maakt niet aannemelijk dat sprake is geweest van een herbestemming voor privédoeleinden, omdat uit alle feiten en omstandigheden volgt dat het doel van eiser is gebleven om de kassen te slopen en de grond als bouwgrond te verkopen.
23. Ook voor het overige heeft eiser na 2004 nog opgetreden als btw-ondernemer. Hij heeft in 2006 en in 2009 nog inventaris van de snijbloemenonderneming verkocht, wat moet worden aangemerkt als liquidatiehandelingen voor die onderneming. Verder was eiser van 2005 tot en met 2013 in ieder geval nog btw-ondernemer omdat hij als zzp’er kwaliteitscontroleur was bij een veiling. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat voor het btw-ondernemerschap niet relevant is dat de aard van de onderneming is gewijzigd. Tot slot heeft eiser tot en met het derde kwartaal van 2017 voorbelasting op kosten teruggevraagd.
24. Alle omstandigheden tezamen leiden tot de conclusie dat de grond niet is overgebracht naar het privévermogen van eiser en dat de levering van de bouwgrond in 2018 onderdeel heeft gevormd van de liquidatie van de btw-onderneming. Dit brengt mee dat de levering heeft plaatsgevonden in de hoedanigheid van btw-ondernemer, zodat terecht omzetbelasting over de levering is berekend.
25. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
26. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 augustus 2019 | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |