Het bestreden arrest betreft de uitspraak van het hof in een viertal in eerste aanleg gevoegde zaken tegen de verdachte. Het hof heeft de in deze vier zaken aan de verdachte tenlastegelegde feiten voorzien van een doorlopende nummering.
HR, 05-09-2017, nr. 16/02467
ECLI:NL:HR:2017:2259
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-09-2017
- Zaaknummer
16/02467
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2259, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑09‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:882, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:882, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2259, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0350
Uitspraak 05‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Slagende motiveringsklacht over bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal. De bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft d.m.v. inklimming, kan niet zonder meer worden afgeleid uit de gebezigde b.m.. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
5 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/02467
KD/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 4 mei 2016, nummer 22/002516-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 december 2014 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bouwterrein (nabij de Molenstraat) heeft weggenomen een stroomkabel, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"7. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 8 juni 2015 verklaard - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mijn reactie op het verwijt dat mij ten aanzien van feit 4 wordt gemaakt. Ik heb de kabels langs de straat gezien en die heb ik meegenomen.
8. Een proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 15 december 2014 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014323843-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 3-4):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 15 december 2014 zagen wij te Leiden een man rijden met zijn fiets. Aan het stuur van de man hing een grote witte tas.
Wij gaven de man een stopteken waaraan hij voldeed.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , kreeg van de man een geldig legitimatiebewijs, op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]. Ik zag dat er een krachtstroomkabel uit de tas hing. Ik hoorde [verdachte] zeggen "ik heb die kabel gevonden bij de Willem de Zwijgerlaan te Leiden. Ik dacht ik neem hem maar mee voordat iemand anders dat doet".
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2014 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014323843-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 6):
Op 15 december 2014 bevond ik mij rond 05:15 uur op de bouwplaats gelegen tussen Marnixstraat, Molenstraat en Limburg Stierumstraat te Leiden.
Dit terrein is rondom afgezet met hekwerk. Dit hekwerk zag ik schuin achter perceel Molenstraat [...] , 10 meter na de kruising Molenstraat met de Mauritsstraat, geopend. Ik betrad via deze opening daarop dit terrein en zag onder meer diverse stroomstations waaruit meerdere krachtstroomkabels kwamen.
Bij mij werd kort daarvoor de verdachte [verdachte] voorgeleid. Ik had gezien dat deze bij diens aanhouding onder meer zand aan zijn handschoenen en overige kleding had zitten. Ook zag ik dat hij in het bezit was van een krachtstroomkabel. Aan deze kabel zag ik ook zand zitten. Vergelijkbare kabels zag ik op voornoemd bouwterrein liggen. Bij het stroomstation nabij de groene betonmolen zag ik nu in het zand de afdruk van een 'opgerolde' kabel en een stuk kabel daar vandaan richting de betonmolen lopen."
2.3.
Aangezien de bewezenverklaring onder 4, voor zover inhoudende dat de verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is vastgesteld op 29 augustus 2017 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 september 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Slagende motiveringsklacht over bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal. De bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft d.m.v. inklimming, kan niet zonder meer worden afgeleid uit de gebezigde b.m.. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/02467 Zitting: 4 juli 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 4 mei 2016 door het gerechtshof Den Haag vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde en wegens 1. “schuldheling”, 2, 3 en 7. “diefstal, meermalen gepleegd”, 4. “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming” en 6. “diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 24 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest alsmede tot een taakstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis.1.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het bewijs onvoldoende redengevend is voor de bewezenverklaring van de onder 4 tenlastegelegde diefstal met inklimming, aangezien de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de verdachte slechts inhouden dat hij de stroomkabel langs de weg heeft gevonden. Verder klaagt het middel dat het arrest onbegrijpelijk is, omdat onvoldoende vast staat of de stroomkabel nog aan iemand toebehoorde op het moment dat de verdachte deze langs de weg vond.
3.1. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 15 december 2014 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bouwterrein (nabij de Molenstraat) heeft weggenomen een stroomkabel, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming”.
3.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“7. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 8. juni 2015 verklaard – zakelijk weergegeven –:
U vraagt mijn reactie op het verwijt dat mij ten aanzien van feit 4 wordt gemaakt. Ik heb de kabels langs de straat gezien en die heb ik meegenomen.
8. Een proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 15 december 2014 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014323843-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 3-4):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 15 december 2014 zagen wij te Leiden een man rijden met zijn fiets. Aan het stuur van de man hing een grote witte tas.
Wij gaven de man een stopteken waaraan hij voldeed.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], kreeg van de man een geldig legitimatiebewijs, op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]. Ik zag dat er een krachtstroomkabel uit de tas hing. Ik hoorde [verdachte] zeggen "ik heb die kabel gevonden bij de Willem de Zwijgerlaan te Leiden. Ik dacht ik neem hem maar mee voordat iemand anders dat doet".
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2014 van de politie eenheid Den Haag met nr. PL1500-2014323843-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 6):
Op 15 december 2014 bevond ik mij rond 05:15 uur op de bouwplaats gelegen tussen Marnixstraat, Molenstraat en Limburg Stierumstraat te Leiden.
Dit terrein is rondom afgezet met hekwerk. Dit hekwerk zag ik schuin achter perceel Molenstraat [...], 10 meter, na de kruising Molenstraat met de Mauritsstraat, geopend. Ik betrad via deze opening daarop dit terrein en zag onder meer diverse stroomstations waaruit meerdere krachtstroomkabels kwamen.
Bij mij werd kort daarvoor de verdachte [verdachte] voorgeleid. Ik had gezien dat deze bij diens aanhouding onder meer zand aan zijn handschoenen en overige kleding had zitten. Ook zag ik dat hij in het bezit was van een krachtstroomkabel. Aan deze kabel zag ik ook zand zitten. Vergelijkbare kabels zag ik op voornoemd bouwterrein liggen. Bij het stroomstation nabij de groene betonmolen zag ik nu in het zand de afdruk van een 'opgerolde' kabel en een stuk kabel daar vandaan richting de betonmolen lopen.”
3.3. Het hof heeft blijkens de bewezenverklaring en de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte de stroomkabel heeft weggenomen. Als ik het goed zie wordt daar ook niet over geklaagd. Volgens de steller van het middel zijn de bewijsmiddelen niet redengevend voor het bewijs van inklimming ter wegneming van de stroomkabels met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en blijkt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat de stroomkabel aan iemand (anders) toebehoorde.
3.4. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan inderdaad niet worden afgeleid dat de verdachte zich de toegang tot het bouwterrein heeft verschaft door middel van inklimming. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden immers niet meer in dan dat het bouwterrein was afgezet met een hekwerk en dat dit hekwerk geopend was. Dat betekent dat de bewezenverklaring reeds om die reden niet naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed, waardoor de kwestie of voldoende is komen vast te staan of de stroomkabel wel aan iemand anders toebehoorde buiten bespreking kan worden gelaten. Hoewel een dergelijk verzuim krachtens art. 359 lid 8 Sv tot nietigheid leidt, hoeft dat niet in alle gevallen tot cassatie te leiden. Als niet alle onderdelen van de bewezenverklaring kunnen worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, kan het verhandelde ter terechtzitting – waaronder begrepen de inhoud van de voorgehouden stukken van het dossier en hetgeen daar naar voren is gebracht – onder omstandigheden aanleiding zijn voor het oordeel dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal of kan leiden. Als dat het geval is dan heeft de verdachte in cassatie geen voldoende in rechte te respecteren belang bij vernietiging van het arrest vanwege de ontoereikendheid van de bewijsvoering.2.
3.5. Ik heb mij afgevraagd of dit zich in de onderhavige zaak voordoet. Een blik achter de papieren muur leert namelijk dat zich in het dossier verklaringen bevinden die de verdachte bij de politie heeft afgelegd en die inhouden dat hij de stroomkabel heeft weggenomen vanaf een bouwterrein en dat hij op het bouwterrein was gekomen door over het hek te klimmen.
3.6. Op deze verklaringen is de verdachte echter blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg teruggekomen. Daarnaast heeft het hof om hem moverende redenen deze verklaringen niet tot het bewijs gebezigd. Gelet daarop kan in de onderhavige zaak mijns inziens niet worden gezegd dat over de toereikendheid en de betrouwbaarheid van het bewijs in redelijkheid geen twijfel kan bestaan en staat dus niet vast dat een hernieuwde behandeling van de zaak niet tot een andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden. De verdachte heeft derhalve voldoende belang bij de vernietiging van het arrest.
3.7. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2017
HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.3; HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202; HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, NJ 2013/383, m.nt. Reijntjes.