Rb. Zeeland-West-Brabant, 09-06-2017, nr. 5832528 OV VERZ 17-3082
ECLI:NL:RBZWB:2017:3630
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
09-06-2017
- Zaaknummer
5832528 OV VERZ 17-3082
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:3630, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09‑06‑2017; (Beschikking)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2017-0136
JERF Actueel 2017/186
Uitspraak 09‑06‑2017
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 5832528 OV VERZ 17-3082
beschikking d.d. 9 juni 2017 op een verzoek houdende verzet ex artikel 29 lid 1 Wgbz
inzake
[verzoeker] ,
notaris te [woonplaats] ,
vereffenaar van de nalatenschap van [naam] ,
verzoekende partij,
tegen
[verweerder] ,
verwerende partij.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. de brief van verzoeker van 18 januari 2017 in de zaak met nummer
5613234 OV VERZ 16-11151;
b. de brief van de griffier van 26 januari 2017 in antwoord daarop;
c. het op 22 maart 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift.
1.2
Van een mondelinge behandeling is, gelet op het bepaalde in artikel 1.4.1 van het toepasselijke Procesreglement verzoekschriftprocedures, afgezien.
2. Het verzoek en de beoordeling
2.1
Het verzoek strekt tot verzet tegen de beslissing van de griffier inzake de heffing van griffierecht. Aan verzoeker werd € 611,- wegens griffierecht opgelegd nadat een door hem aangeboden uitdelingslijst ter griffie werd neergelegd.
2.2
De kantonrechter heeft ambtshalve kennis genomen van het volgende.
2.2.1
Uit een op 10 juni 2015 door de kantonrechter te Tilburg gegeven beschikking blijkt dat verzoeker door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team Handelsrecht, te Breda op de voet van het bepaalde in artikel 4:204 lid 1 aanhef en onder a BW werd benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [naam] .
2.2.2
In zijn hoedanigheid van vereffenaar heeft verzoeker bij brief van 28 december 2016 een uitdelingslijst aan de griffie toegezonden. In zijn begeleidend schrijven verwees verzoeker hiervoor naar artikel 4:214 lid 5 BW. Bij brief van de griffier van 11 januari 2017 met kenmerk 5613234 OV VERZ 16-11151, werd aan verzoeker bevestigd dat de uitdelingslijst was ontvangen en werd verzoeker er op gewezen dat hij de schuldeisers van het neerleggen in kennis diende te stellen, alsook dat verzoeker pas tot uitdeling volgens de uitdelingslijst kon overgaan wanneer binnen een maand daartegen geen verzet zou zijn gedaan.
2.2.3
Uit de uitdelingslijst volgt dat de nalatenschap per saldo negatief is. Er zijn vier bekende schuldeisers met een totaal aan vorderingen van ruim € 116.000,-. De baten bedragen iets meer dan € 76.000,- en vloeien voor het grootste deel voort uit de verkoop van een pand waarop een recht van hypotheek was gevestigd. Volgens de bijlage bij de uitdelingslijst resteerde na verkoop van dit pand en uitbetaling van de opbrengst aan de hypotheeknemer, € 196,17 aan liquide middelen. Dat is de som van de saldi op twee aangetroffen bankrekeningen. Het bedrag staat ter beschikking van de schuldeisers.
2.2.4
Bij brief van 18 januari 2017 schreef verzoeker dat hij van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ad € 611,- ontving en wees hij op het in de uitdelingslijst vermelde saldo aan liquide middelen. Daarvan kan de nota niet worden voldaan, aldus verzoeker.
2.2.5
In reactie daarop heeft de griffier op 26 januari 2017 aan verzoeker bericht dat het opleggen van dit griffierecht is gebaseerd op de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en dat de wet niet toestaat dat het griffierecht wordt verminderd of kwijtgescholden, zodat de griffier daartoe niet over kon gaan.
2.3
In zijn verzoekschrift wijst verzoeker andermaal op de in de nalatenschap aanwezige liquide middelen, die, zoals uit de uitdelingslijst blijkt, niet méér bedragen dan € 196,17. Van dat bedrag kan het opgelegde griffierecht niet worden voldaan. Verder stelt verzoeker dat bij hem meerdere vereffeningsdossiers in behandeling zijn. Die vallen onder een ander kantongerecht en in die dossiers is in verband met het neerleggen van de uitdelingslijst geen of een lager tarief aan griffierecht geheven.
De kantonrechter overweegt als volgt.
2.4
Verzoeker stelt dat de betaling van het griffierecht op 6 maart 2017 heeft plaats-gevonden. Het verzoekschrift is ingediend op 22 maart 2017. Nu geen reden bestaat om aan de vermelde betaaldatum te twijfelen is het verzoekschrift ingediend binnen de in artikel 29 lid 1 Wgbz gestelde termijn van een maand na betaling, zodat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
2.5
Vastgesteld wordt allereerst dat het document dat verzoeker met zijn brief van
28 december 2016 aanbood door de griffier is aangemerkt als de in artikel 4:218 lid 1 BW bedoelde uitdelingslijst, niettegenstaande de verwijzing door verzoeker naar artikel 4:214 lid 5 BW. Laatstgenoemde bepaling ziet op het neerleggen door de vereffenaar van een lijst met door hem erkende en betwiste vorderingen. Hoewel verzoeker ook in het verzoekschrift stelt dat hij conform het bepaalde in artikel 4:214 lid 5 BW de uitdelingslijst zond, ziet het verzet niet op de interpretatie door de griffier van het toegezonden document als uitdelingslijst in de zin van artikel 4:218 lid 1 BW, maar enkel op het - in verband daarmee - in rekening gebrachte griffierecht.
2.6
De beslissing van de griffier om aan verzoeker griffierecht op te leggen is gebaseerd op het daaromtrent bepaalde in de Wgbz.
Artikel 17 lid 1 Wgbz luidde ten tijde van het aanbieden van uitdelingslijst:
“In elk faillissement betaalt de curator uit de baten van de boedel bij het deponeren van de eerste uitdelingslijst of zodra de uitspraak tot homologatie van een akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, een griffierecht van € 611.”
Artikel 18 lid 2 Wgbz luidde:
“Artikel 17, eerste tot en met derde lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0028899/2016-01-01), is van overeenkomstige toepassing in geval van benoeming door de rechter van een of meer vereffenaars van een ontbonden rechtspersoon, van een gemeenschap of van een nalatenschap.”
De Wgbz voorziet niet in een mogelijkheid om het griffierecht te verminderen of kwijt te schelden. Evenmin is voor een geval als het onderhavige een uitzondering gemaakt in de op artikel 4 lid 3 Wgbz gebaseerde ministeriële regeling (Regeling griffierechten burgerlijke zaken, 29 oktober 2010, Staatscourant 2010, nr. 16993), noch is sprake van werkzaamheden of personen als bedoeld in het Besluit griffierechten burgerlijke zaken. De wetgever heeft derhalve niet beoogd om in een geval als het onderhavige de vereffenaar vrij te stellen van het betalen van griffierecht.
Dit betekent dat de griffier op goede gronden € 611,- aan griffierecht heeft opgelegd. Dat verzoeker, in de hoedanigheid van door de rechtbank benoemde vereffenaar, bij het neerleggen van de uitdelingslijst inzake andere nalatenschappen niet een zelfde bedrag heeft moeten voldoen, doet daar niet aan af.
2.7
Niettemin acht de kantonrechter het in dit geval aangewezen dat het griffierecht ten laste van de Staat wordt gebracht. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Gezien de geringe waarde van de baten van de nalatenschap had de vereffenaar er voor kunnen kiezen om op basis van artikel 4:209 lid 1 BW te verzoeken om hetzij de kosteloze vereffening, hetzij de opheffing van de vereffening te bevelen. Een zodanig verzoek zou hoogstwaarschijnlijk zijn toegewezen, waarbij bovendien in het geval van toewijzing van een verzoek tot kosteloze vereffening het griffierecht ten laste van de Staat zou zijn gekomen en in het geval van opheffing van de vereffening, niet meer dan € 79,- (tarief 2016) aan griffierecht zou zijn opgelegd. Weliswaar heeft de vereffenaar niet een zodanig verzoek ingediend, maar heeft hij de wettelijke vereffeningsprocedure voortgezet en ter afronding daarvan de uitdelingslijst aangeboden om ter griffie neer te leggen. Maar nu de boedel geen, althans onvoldoende financiële ruimte biedt om het in verband daarmee verschuldigde griffierecht te voldoen bestaat aanleiding om ook in dit geval het griffierecht ten laste van de Staat te brengen.
2.8
Het verzet zal daarom gegrond worden verklaard en aan de griffier zal opdracht worden gegeven ervoor zorg te dragen dat het griffierecht van € 611,- aan verzoeker wordt terugbetaald.
3. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart het verzet gegrond;
vernietigt de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 611,- in de zaak met kenmerk 5613234 OV VERZ 16-11151 en draagt de griffier op in plaats daarvan in die zaak geen griffierecht in rekening te brengen;
draagt de griffier op ervoor zorg te dragen dat aan verzoeker wordt terugbetaald een bedrag van € 611,-;
wijst af het eventueel meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J.M. Rouwen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2017.