HR, 08-12-2017, nr. 17/02902
17/02902, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-12-2017
- Zaaknummer
17/02902
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3078, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑12‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1556, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑12‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑12‑2017
- Vindplaatsen
Belastingblad 2018/83 met annotatie van J. Couperus
V-N 2017/61.11 met annotatie van Redactie
NLF 2017/2924 met annotatie van
NTFR 2017/3135 met annotatie van Mr. F.C. van der Bogt
Uitspraak 08‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Besluit proceskosten bestuursrecht. Proceskostenvergoeding te laag vastgesteld.
Partij(en)
8 december 2017
nr. 17/02902
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en het incidenteel beroep in cassatie van het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2017, nr. BK-16/00355, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 15/6048) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel beroep naar voren gebracht.
2. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klacht
2.1.1.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de heffingsambtenaar onder meer veroordeeld in de proceskosten die belanghebbende voor de procedure bij het Hof heeft gemaakt. Het Hof heeft de op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vast te stellen vergoeding (hierna: de proceskostenvergoeding) berekend op € 1237,50.
2.1.2.
Bij het berekenen van de proceskostenvergoeding heeft het Hof het puntenstelsel opgenomen in de bijlage bij het Bpb toegepast. Daarbij is het Hof uitgegaan van één punt voor het hoger beroepschrift, een half punt voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep, één punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van € 495 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van één.
2.2.
De klacht dat het Hof de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld, slaagt. Op grond van onderdeel A1, punt 16, van de bijlage bij het Bpb wordt voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep één punt toegekend. Het Hof heeft daarom ten onrechte voor die handeling een half punt in aanmerking genomen. De proceskostenvergoeding moet worden berekend op basis van drie punten voor proceshandelingen. Dit betekent dat de vergoeding komt te bedragen 3 x € 495 = € 1485.
2.3.
Gelet op het hiervoor in 2.2 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Beoordeling van het incidenteel beroep in cassatie
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidenteel beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van de voor het Hof gemaakte proceskosten,
gelast dat het College aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2970 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1485 voor beroepsmatig verleende bijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017.
Beroepschrift 08‑12‑2017
Geachte heer, mevrouw,
Namens [X], wonende aan de [A-STR1] te [Z], stel ik hierbij beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 mei 2017 (zaaknummer BK-16/00355). Bijgaand treft u een volmacht aan alsmede een afschrift van de bestreden uitspraak.
Cassatiegronden
In de bestreden uitspraak is het recht geschonden en de motivering, oordelen en de beslissing zijn onbegrijpelijk. Dit blijkt uit de hierna te bespreken rechtsoverwegingen van de bestreden uitspraak.
Ten aanzien van de proceskostenveroordeling heeft het Hof deze vastgesteld op grond van art. 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage op ‘EUR 1.237,50, wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het hof (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van EUR 495 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1)’.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, wordt het bedrag ten aanzien van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld. Ingevolge de bijlage, onder A1, wordt, anders dan het Hof heeft overwogen, één punt toegekend voor een schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep. Evenmin is op enigerlei wijze gemotiveerd waarom van de bijlage is afgeweken, bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Mitsdien heeft het Hof de te vergoeden kosten voor deze proceshandeling in strijd met het Bpb niet juist en te laag vastgesteld.
Conclusie
De uitspraak het hof getuigt gelet op het vorenstaande, van het een onjuiste rechtsopvatting, althans is deze in strijd met het geschreven dan wel ongeschreven recht. Ik verzoek uw Raad daarom de aangevallen uitspraak te vernietigen, althans een zodanige voorziening te treffen die uw Raad juist acht, met veroordeling van de wederpartij in de proceskosten.
Hoogachtend,
Beroepschrift 07‑12‑2017
Weledelgrootachtbaar college,
Bij deze reageren op het door gemachtigde […] namens [X] ingediende cassatieberoep in de zaak F 17/02902 […].
Korte inleiding
In deze procedure heeft allereerst de Rechtbank een processuele fout gemaakt door een door haarzelf buiten de heffingsambtenaar om gestelde reactietermijn niet af te wachten.
Aansluitend heeft het Hof opnieuw een fout gemaakt door 0,5 voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel beroep te vergoeden in plaats van 1 punt die is neergelegd in bijlage A1, punt 16 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het financiële belang bestaat hier uit één naheffingsaanslag parkeerbelasting verhoogd met kosten, derhalve een belang van EUR 62,- (afgerond naar boven).
Verweerschrift/tevens incidenteel cassatieberoep
Cassatiemiddel: Schending van het recht en/of verzuim van vormen
Relevante jurisprudentie
De Hoge Raad overweeg in de uitspraak van 14 juli 2017, 16/05760,
‘2.3.2.
Indien een belanghebbende in een belastingzaak een rechtsmiddel aanwendt en dit ertoe leidt dat hij geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, geldt als hoofdregel dat het bestuursorgaan in de kosten van het geding wordt veroordeeld. Deze hoofdregel geldt ook indien het gaat om het rechtsmiddel van verzet (zie HR 18 februari 2011, nr. 10/00480, ECLI:NL:HR:2011:BP4781, BNB 2011/114), en ook indien de rechterlijke uitspraak op het punt waarop het beroep of het verzet gegrond is bevonden, niet door het bestuursorgaan is uitgelokt of is verdedigd (zie HR 12 februari 2010, nr. 09/01205, ECLI:NL:HR:2010:BL3600, BNB 2010/134).
2.3.3.
Gelet op het hiervoor in 2.3.2 overwogene geeft 's Hofs oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting.’
Toepassing relevante jurisprudentie
Het Gerechtshof Den Haag heeft de uitzondering van Hoge Raad 14 juli 2017 niet toegepast, waarmee zijn uitspraak getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel niet naar de eisen van de wet met redenen is omkleed.
Wij doen voor deze procedure daarom een beroep op de uitzondering van HR 14 juli 2017, waardoor een proceskostenveroordeling van de heffingsambtenaar achterwege zou moeten blijven vanwege onrechtmatige rechtspraak (primair) dan wel de proceskosten zouden moeten worden gematigd tot het financiële belang van deze procedure (subsidiair) dan wel tot een bedrag dat Uw Hoge Raad redelijk oordeelt (meer subsidiair).
In casu is de uitzondering van HR 14 juli 2017 bedoeld voor procedures waarin rechterlijke instanties aantoonbare fouten hebben gemaakt — voor de Rechtbank: het niet afwachten van een reactietermijn en voor het Hof: het handelen in strijd met een bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht — zodat normaal gesproken de Staat en niet de Gemeente Rotterdam aansprakelijk zou moeten zijn.
Een redelijke taakverdeling tussen de bestuursrechter en de civiele rechter brengt naar onze mening met zich mee dat niet een andere rechtspersoon (de Gemeente Rotterdam) voor fouten van de Staat (rechterlijke macht) aansprakelijk zou moeten zijn.
Mocht Uw Hoge Raad toepassing van voornoemde uitzondering in casu afwijzen, dan verzoeken wij Uw Hoge Raad de proceskostenvergoeding te matigen tot het financiële belang van deze procedure (subsidiair) dan wel tot een bedrag dat Uw Hoge Raad redelijk oordeelt (meer subsidiair).
Wij verzoeken Uw Hoge Raad de proceskosten van de cassatiefase voor rekening van belanghebbende te laten.
Ik vertrouw erop uw hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Het college van burgemeester en wethouders,