Hof Den Haag, 10-05-2017, nr. BK-16/00355
ECLI:NL:GHDHA:2017:1556, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-05-2017
- Zaaknummer
BK-16/00355
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:1556, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑05‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3078, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/1437 met annotatie van
NTFR 2017/1733 met annotatie van mr. J. Kastelein
Uitspraak 10‑05‑2017
Inhoudsindicatie
In geschil is of (i) de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op 1 augustus 2016 uitspraak te doen en niet tot 3 augustus 2016 te wachten op de reactie van belanghebbende op haar brief van 20 juli 2016 waarin de Rechtbank belanghebbende verzoekt op het voorstel van de heffingsambtenaar d.d. 18 juli 2016 te reageren, of (ii) het incidenteel hoger beroep van heffingsambtenaar tijdig is ingediend, en of (iii) de juiste wegingsfactoren ter berekening van de proceskostenvergoeding zijn toegepast.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00355
Uitspraak van 10 mei 2017
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2016, nr. ROT 15/6048.
Procesverloop
1.1.
Belanghebbende is ter zake van het op 20 juli 2015 te 10.14 uur aan de [Y] te [Z] zonder geldige vergunning parkeren van het voertuig voorzien van het kenteken […] (hierna: het voertuig) een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting gedagtekend 20 juli 2015 van € 1,67 opgelegd, verhoogd met € 59 aan kosten naheffing (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2015 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn op 31 augustus 2015 gedagtekend en door de heffingsambtenaar op 2 september 2015 ontvangen bezwaar, de naheffingsaanslag ambtshalve vernietigd en belanghebbende geen proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Van de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft € 45 aan griffierecht geheven.
1.4.
De Rechtbank heeft het beroep op 20 november 2015 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Het tegen de uitspraak van de Rechtbank gerichte verzet is door de Rechtbank op 8 april 2016 gegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak van 1 augustus 2016 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, belanghebbende in zijn bezwaar ontvankelijk geacht, en beslist dat hem een proceskostenvergoeding van € 558 toekomt. Ten behoeve van deze beslissing heeft de Rechtbank wegingsfactoren van 0,5 (voor het beroep) en 0,25 (voor het bezwaar) gehanteerd.
1.7.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier van het Hof heeft € 124 aan griffierecht geheven.
1.8.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend, waarbij hij incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
1.9.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 februari 2016 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Met inachtneming van de vaststelling door de Rechtbank gaat het Hof uit van de volgende feiten:
2.1.
Belanghebbende heeft zonder geldige vergunning het voertuig op 20 juli 2015 te 10.14 uur geparkeerd aan de [Y] te [Z] en hem is ter zake daarvan de naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bij brief, gedagtekend 31 augustus 2015, bezwaar aangetekend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 2 september 2015 ontvangen.
2.3.
Tot de gedingstukken behoren, afkomstig van PostNL, een afschrift van een Document ID en een afschrift van een formulier ”MijnPost > Print & Verzend”. Beide zijn voorzien van het kenmerk […] , waaruit blijkt dat op 31 augustus 2015 om 15.15 uur namens belanghebbende stukken zijn verzonden aan de heffingsambtenaar.
2.4.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een betaalbewijs overgelegd, als gevolg waarvan de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag heeft vernietigd.
2.5.
Bij brief van 18 juli 2016 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende, onder de voorwaarden van intrekking van zijn beroep, een akkoord over een proceskostenvergoeding in het vooruitzicht gesteld.
2.6.
Bij brief van 20 juli 2016 met kenmerk zaaknummer ROT 15/6048 PA RKBL BLO1 vraagt de Rechtbank belanghebbende binnen twee weken te reageren op de brief van 18 juli 2016 van de heffingsambtenaar.
2.7.
Bij brief gedagtekend 3 augustus 2016 met kenmerk […] gericht aan en op 3 augustus 2016 gefaxt naar de Rechtbank, heeft belanghebbende op de brief van 18 juli 2016 gereageerd. Daarbij heeft belanghebbende de Rechtbank laten weten het beroep niet te zullen intrekken omdat met het voorstel van de heffingsambtenaar op het punt van de toegepaste wegingsfactoren niet volledig aan het beroep wordt tegemoetgekomen.
2.8.
Bij uitspraak van 1 augustus 2016 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, belanghebbende in zijn bezwaar ontvankelijk geacht en beslist dat hem dientengevolge een proceskostenvergoeding van € 558 toekomt. Ten behoeve van deze beslissing heeft de Rechtbank wegingsfactoren van 0,5 (voor het beroep) en 0,25 (voor het bezwaar) gehanteerd.
2.9.
De Rechtbank heeft de brief van belanghebbende van 3 augustus 2016 opgevat als hogerberoepschrift en op 10 augustus 2016 aan het Hof gezonden.
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
”(…)
Overwegingen
1. De heffingsambtenaar] heeft de aanslag vernietigd nu het bezwaar wel tijdig was en ontvankelijk verklaard had moeten worden. In geschil is slechts de vergoeding voor de proceskosten.
3. De beroepsgrond dat geen onrechte geen proceskosten zijn toegekend, slaagt. [De heffingsambtenaar] heeft aangegeven proceskosten te zullen toekennen. De hoogte van de proceskostenvergoeding moet in overeenstemming zijn met de complexiteit en de bewerkelijkheid hebben van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Deze aspecten komen tot uitdrukking in de voor de zaak te bepalen wegingsfactor. Het Besluit proceskosten bestuursrecht onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak 5 categorieën met een bijbehorende factor namelijk, zeer licht, licht, gemiddeld, zwaar en zeer zwaar.
De rechtbank is van oordeel dat de zaak voor wat betreft complexiteit en bewerkelijkheid in bezwaar als “zeer licht” en in beroep als “licht” moet worden getypeerd, zodat kan worden volstaan met een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor 0,25 in bezwaar en 0,5 in beroep zoals [de heffingsambtenaar] voorstaat. De proceskosten worden aldus becijferd op € 558,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246,00 en een wegingsfactor van 0,25, alsmede 1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 496,00 met een wegingsfactor 0,5. Voor het verzetschrift 1 punt maal € 496,00 met een wegingsfactor van 0,5).
(…)”
Geschil in hoger beroep en standpunten
4.1.
In geschil is of (i) de Rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door op 1 augustus 2016 uitspraak te doen en niet tot 3 augustus 2016 te wachten op de reactie van belanghebbende op haar brief van 20 juli 2016 waarin de Rechtbank belanghebbende verzoekt op het voorstel van de heffingsambtenaar d.d. 18 juli 2016 te reageren, of (ii) het incidenteel hoger beroep van heffingsambtenaar tijdig is ingediend, en of (iii) de juiste wegingsfactoren ter berekening van de proceskostenvergoeding zijn toegepast. De eerste vraag wordt door belanghebbende bevestigend beantwoordt, de overige vragen beantwoordt belanghebbende ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
In het incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn bezwaar en of nog slechts de proceskostenvergoeding aan de orde is, welke vragen belanghebbende ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend beantwoordt.
4.3.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.
Belanghebbende heeft met zijn brief van 3 augustus 2016 tijdig gereageerd op de brief van de Rechtbank van 20 juli 2016. De Rechtbank heeft belanghebbende immers verzocht binnen twee weken te reageren, van welke termijn 3 augustus 2016 de laatste dag is. De Rechtbank heeft op 1 augustus 2016, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de door de Rechtbank aan belanghebbende gestelde reactietermijn, uitspraak gedaan. Zij heeft bij het doen van de uitspraak geen acht geslagen op de inhoud van de brief die op dat moment nog komen moest en deze na ontvangst aangemerkt als hogerberoepschrift. Naar het oordeel van het Hof beklaagt belanghebbende zich in hoger beroep terecht erover dat op zijn brief van 3 augustus 2016 in beroep geen acht is geslagen en kan de uitspraak van de Rechtbank wegens schending van hoor en wederhoor niet in stand blijven. Met in achtneming van artikel 8.115, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht wijst het Hof de behandeling van de zaak terug naar de Rechtbank. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen behandeling meer.
5.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep van belanghebbende en komt het Hof niet toe aan een beoordeling van het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar. Beslist dient te worden als volgt.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.237,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van € 495 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 124 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor hernieuwde behandeling;
- -
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.237,50;
- -
gelast de heffingsambtenaar belanghebbende een bedrag van € 124 aan griffierecht te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door de mrs. W.M.G. Visser, J.J.J. Engel en S.A.W.J. Strik in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.W.P. van Oosten. De beslissing is op 10 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.