Rb. Rotterdam, 12-11-2012, nr. 10/750260-09
ECLI:NL:RBROT:2012:BY3828
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
12-11-2012
- Zaaknummer
10/750260-09
- LJN
BY3828
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2012:BY3828, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 12‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Gewelddadige overval. Tonen van observatiefoto's van de verdachte bij "Opsporing verzocht" in casu rechtmatig op grond van de Wet politiegegevens. Vordering van een foto van de verdachte bij de IND op grond van art. 126nd Sv onrechtmatig, aangezien de foto raskenmerken vertoont en de vordering derhalve op grond van art. 126nf Sv had dienen te geschieden.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer:
Datum uitspraak: 12 november 2012
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012, 10 oktober 2012, 11 oktober 2012, 12 oktober 2012, 15 oktober 2012, 17 oktober 2012, 18 oktober 2012, 19 oktober 2012 en 2 november 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot:
- -
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officieren van justitie niet ontvankelijk zijn in de vervolging, om de volgende redenen:
- 1.
schending van het recht op een eerlijk proces;
- 2.
overschrijding van de redelijke termijn;
- 3.
gebruik van een niet in de wet geregelde opsporingsmethode, te weten het verspreiden van beelden via ‘Opsporing verzocht’
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
- 1.
De raadsman heeft een aantal gedragingen omschreven, waaruit zou blijken dat het Openbaar Ministerie doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte inbreuk heeft gemaakt op diens recht op een eerlijk proces. De rechtbank deelt deze kwalificatie van de opgesomde feiten en omstandigheden niet en is van oordeel dat deze handelingen deel uitmaken van de reguliere wijze van opsporing. Deze gedragingen kunnen zowel afzonderlijk als tezamen niet leiden tot het oordeel dat de verdachte in zijn belangen is geschaad. Bovendien heeft de raadsman nagelaten aan te geven welk causaal verband bestaat tussen de onderscheiden gedragingen en de specifieke belangen van de verdachte die daardoor zouden zijn geschaad. De rechtbank verwerpt het verweer.
- 2.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak tegen de verdachte behandeld is door justitiële autoriteiten. Overschrijding van die termijn kan evenwel niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (HR 30 maart 2010, LJN BL3228).
- 3.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd, dat van een niet bij wet geregelde bijzondere opsporingsmethode gebruik is gemaakt, te weten het verspreiden van beelden via ‘Opsporing verzocht’. De raadsman heeft gesteld dat dit onrechtmatig is en een onherstelbaar vormverzuim oplevert.
De rechtbank verstaat het verweer aldus, dat de verspreiding van zijn beeltenissen (foto’s) via de televisie een inbreuk heeft gemaakt op de privacy van de verdachte, dat er voor die inbreuk geen wettelijke grondslag bestaat, hoewel dat wel is vereist op grond van artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank oordeelt als volgt.
Van de verdachte zijn op 24 november 2009 foto’s getoond in het programma ‘opsporing verzocht’. Deze foto’s zijn gemaakt door een observatieteam van de politie nabij [adres 1] op 15 juni 2009. Het tonen van foto’s met zijn beeltenis op de televisie ten behoeve van de opsporing, heeft een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Ingevolge artikel 10 van de Grondwet dient deze methode bij of krachtens de wet te zijn geregeld en volgens artikel 8 van het EVRM dient het tonen van de foto’s bovendien noodzakelijk, dat wil zeggen proportioneel en subsidiair, te zijn geweest.
Foto’s zijn te beschouwen als persoonsgegevens (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 892, nr. 3, p. 71 en HR 23 maart 2010, LJN BK6331). Een persoonsgegeven dat wordt verwerkt ten behoeve van de politietaak, waaronder ingevolge artikel 8 juncto artikel 13 van de Politiewet 1993 de opsporing dient te worden verstaan, is ingevolgde artikel 1, aanhef en onder a van de Wet Politiegegevens, een politiegegeven. De wet spreekt overigens van verwerken van politiegegevens, maar daaronder dient ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef, onder c en onder d van de Wet Politiegegevens het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens te worden gerekend. Het tonen van de foto’s op de televisie ten behoeve van de opsporing is aldus te beschouwen als het verwerken van een politiegegeven.
Artikel 9 van de Wet Politiegegevens stelt regels met betrekking tot de verwerking (verstrekking) van politiegegevens (foto’s) in het kader van (onder andere) “een meer omvangrijk opsporingsonderzoek”. Daaronder dient in elk geval te worden gerekend, een gerichte en omvangrijke verzameling van gegevens over personen ter (voorbereiding van) opsporing en voor het treffen van strafrechtelijke maatregelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, p. 12). Ingevolge het bepaalde in artikel 19 van de Wet Politiegegevens kan in bijzondere gevallen de verantwoordelijke, in overeenstemming met de officier van justitie, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties buiten de politie ten behoeve van het opsporen van strafbare feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 4.5 van het Besluit politiegegevens is het verstrekken van gegevens uit lopende opsporingsonderzoeken, als bedoeld in artikel 9 van de Wet Politiegegevens, alleen toegestaan als dat dringend noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak.
Nu het onderhavige politieonderzoek heeft te gelden als “een meer omvangrijk onderzoek”, gezien onder meer de projectmatige voorbereiding daarvan, vloeit uit het bovenstaande voort dat de foto’s van de verdachte op de televisie mochten worden vertoond, indien dit in overeenstemming met de officier van justitie is geschied en indien daartoe een dringende noodzaak bestond. Overigens worden over de verstrekking van politiegegevens aan media nadere regels gegeven in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van 16 maart 2009 van het College van Procureurs-Generaal (Stcrt. 2009, 51). Deze aanwijzing heeft echter wat het onderhavige onderwerp betreft geen externe werking, nu daarin geen nadere invulling wordt gegeven aan de bovenbedoelde dringende noodzakelijkheid.
Vast staat dat is gehandeld in overeenstemming met de officier van justitie. Dan resteert de vraag in hoeverre van een dringende noodzaak sprake is geweest. Gelet op het feit dat aangifte is gedaan van een beroving, waarbij de aangever zou zijn bedreigd met een vuurwapen en een mes en hij met de dood zou zijn bedreigd, waarvoor in het opsporingsonderzoek enige ondersteuning was gevonden, terwijl andere opsporingsmiddelen, in het bijzonder de verhoren van de medeverdachten, geen resultaat hadden opgeleverd, was sprake van een dergelijke dringende noodzakelijkheid.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank verklaart de officieren van justitie ontvankelijk in de vervolging.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 juni 2009 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag ten dele toebehorende aan [aangever], welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het
- -
vast tapen van de handen van die [aangever]op diens rug en/of vast tapen van diens enkels.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de aangever [aangever] met een mes en een vuurwapen is bedreigd, zodat de verdachte van die onderdelen dient te worden vrijgesproken. Ook is niet bewezen dat hij woordelijk is bedreigd en dat zijn mond, oren en ogen door de verdachte dan wel zijn mededaders zijn bedekt met tape, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Onder ‘ontvankelijkheid officier van justitie’ zijn de verweren met betrekking tot de schending van het recht op een eerlijk proces en het gebruik van een niet in de wet geregelde opsporingsmethode reeds verworpen. Om die reden kunnen deze verweren ook niet, zoals door de raadsman verzocht, tot bewijsuitsluiting leiden.
Onder ‘ontvankelijkheid officier van justitie’ is reeds geoordeeld dat in casu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak tegen de verdachte behandeld is door justitiële autoriteiten. Dit verzuim is echter niet van zodanige aard en omvang, dat hierop bewijsuitsluiting dient te volgen.
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verklaringen van aangever [aangever] onbetrouwbaar zijn en om die reden niet als redengevend bewijs kunnen worden gebruikt. Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat geen sprake was van diefstal, maar van vrijwillige afgifte.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verklaringen van de aangever worden door de verdachten 1, 2, 3, 4 en 5 bevestigd op essentiële onderdelen en aangevuld, te weten dat [aangever] op 15 juni 2009 naar de woning van verdachte 5 te Capelle aan den IJssel is gebracht, dat vervolgens geld van [aangever] is afgenomen en dat geld onder de zes verdachten is verdeeld.
Op het punt van het geweld, te weten het vast tapen van de handen en enkels van die [aangever], worden de verklaringen van [aangever] ondersteund door de verklaringen van de verdachten 4 en 2 dat tape was meegenomen , het aantreffen van de stukken tape in de desbetreffende woning, waarop bovendien lichaamsharen van [aangever] zijn aangetroffen én door het getapte telefoongesprek tussen verdachten 5 en 2 op 15 juni 2009 om 17:22:53 uur, waarin verdachte 2 op de vraag “wat hebben ze met die gozer gedaan?” antwoordt “Niks gewoon in de pakpapier(…) zodat hij los kon komen gewoon”. Nu de verklaringen van [aangever] bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen beschouwt de rechtbank de verklaring van [aangever] in zoverre als betrouwbaar en zal deze voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Met de bewezenverklaring van dit geweld, is tevens het verweer dat geen sprake was van diefstal, maar van vrijwillige afgifte, verworpen.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
diefstal vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld, waarbij zij een grote hoeveelheid geld buit hebben gemaakt. Zijn medeverdachten hebben het plan van de beroving bedacht. De verdachte was één van de uitvoerders en heeft zich in feite in laten huren om de diefstal te plegen. Hij heeft samen met een ander het slachtoffer vast getapet in de woning van één van de medeverdachten.
Een dergelijke beroving veroorzaakt bij het slachtoffer veel angst en leed en versterkt de gevoelens van onveiligheid en brengt meer in het algemeen in de samenleving grote onrust te weeg.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Onder ‘ontvankelijkheid officier van justitie’ zijn de verweren met betrekking tot de schending van het recht op een eerlijk proces en de uitzending van ‘Opsporing verzocht’ reeds verworpen. Om die reden kunnen deze verweren ook niet, zoals door de raadsman verzocht, tot strafkorting leiden.
Voorts is namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte ‘strafkorting’ dient te krijgen wegens een onrechtmatige aanhouding, daar er via de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) informatie over de verdachte is opgevraagd, zonder de vereiste machtiging van de rechter-commissaris ex art. 126nf lid 3 WvSv, zodat sprake is van een vormverzuim in de zin van art. 359a WvSv, aldus de raadsman.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De politie heeft op grond van art. 126nd WvSv een foto opgevraagd bij de IND. Het gaat hierbij niet, zoals de raadsman heeft aangegeven, over 'privacy gevoelige informatie', maar om een zogenoemd bijzonder persoonsgegeven, te weten extra privacy gevoelige informatie, zoals raskenmerken. Artikel 126nd WvSv sluit uitdrukkelijk uit dat gegevens omtrent ras worden opgevraagd. Daarvoor is artikel 126nf WvSv geschreven (met extra voorwaarden zoals dat sprake moet zijn van een feit in de zin van artikel 67 lid 1 WvSv, dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dringende noodzakelijkheid en een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris). Een foto bevat raskenmerken en is daarmee te beschouwen als een bijzonder persoonsgegeven, aldus het door de raadsman genoemde arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2010, LJN BK6331. Met de raadsman oordeelt de rechtbank dat artikel 126nf WvSv de juiste rechtsgrond was. De rechtbank constateert dat er sprake is van een vormverzuim. Echter, aan de materiële criteria van artikel 67 lid 1 WvSv, te weten dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde is gemaakt en dringende noodzakelijkheid, is wel voldaan. Om die reden volstaat de constatering van het gemaakte verzuim.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen, dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 augustus 2012 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Wel is rekening gehouden met de aard van het gepleegde feit. Dit vond weliswaar plaats in een woning, maar het slachtoffer was daar niet de bewoner van.
Aan de verdachte zal een gevangenisstraf worden opgelegd van kortere duur dan door de officieren van justitie geëist, nu deze eis zich niet verhoudt tot de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak tegen de verdachte behandeld is door justitiële autoriteiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport d.d. 31 augustus 2010 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt.
Alles afwegend, wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangever], wonende te [adres 2], ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 26.350,- aan materiële schade.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aange¬bracht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Groen, voorzitter,
en mrs. Boek en Van Baaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Snoeren en Fokkenrood-Wijsman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2012.