Rb. 's-Gravenhage, 02-10-2007, nr. KG 07/905
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB4626, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
02-10-2007
- Zaaknummer
KG 07/905
- LJN
BB4626
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB4626, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 02‑10‑2007; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BO5022, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 02‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Eiser die tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld en op grond van artikel 13, eerste lid, Sr is opgenomen in een tbs-inrichting, is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen om de Staat te veroordelen zich te onthouden van handelingen die gericht zijn op terugplaatsing van eiser in het gevangeniswezen alsmede te bepalen dat gedaagde zal gehengen en gedogen dat wordt gehandeld alsof eiser over een verlofmachtiging beschikt dan wel gedaagde te bevelen onbegeleid verlof te verlenen.
Partij(en)
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2007,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 07/905 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. L.M. Bruins,
advocaat mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. F.W. Bleichrodt.
0. Verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde doen dagvaarden tegen de zitting van 18 september 2007. Op verzoek van eiser -en met instemming van gedaagde- heeft de behandeling van de zaak wegens de mogelijkheid van bespreking van psychiatrische rapportages achter gesloten deuren plaatsgevonden. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht. Het vonnis -dat in het openbaar wordt uitgesproken- is bepaald op heden.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 september 2007 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Eiser is bij arrest van het gerechtshof te Den Haag van 14 oktober 1984 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het doodschieten van zes mensen in [plaats]. Enkele personen raakten daarbij gewond. Het arrest van het gerechtshof is na verwerping van een daartegen gericht cassatieberoep, sedert 1 juli 1985 onherroepelijk. Eiser heeft sedertdien in diverse penitentiaire inrichtingen verbleven.
1.2.
Op 11 maart 1998 heeft eiser een gratieverzoek ingediend, gericht op de omzetting van de levenslange gevangenisstraf in een eindige gevangenisstraf.
1.3.
Het gerechtshof te Den Haag heeft op 18 september 1998 op het gratieverzoek geadviseerd dat er geen omstandigheden zijn voor een andere straf of voor oplegging van een maatregel indien die feiten of omstandigheden destijds reeds aan het gerechtshof bekend waren geweest. Het gerechtshof heeft voorts vastgesteld dat de zaak nog steeds maatschappelijke onrust teweegbrengt. Voorts oordeelt het gerechtshof dat uit de stukken ten aanzien van de speciale preventie onvoldoende valt af te leiden dat het recidive gevaar inmiddels is komen te vervallen. Het gerechthof adviseert eiser te laten observeren en te laten rapporteren omtrent het recidivegevaar.
1.4.
Op 7 mei 1999 is eiser in het kader van een observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Eiser heeft zijn medewerking aan het onderzoek aldaar voortijdig afgebroken. In het Pro Justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 12 augustus 1999 wordt gepleit voor het op gang brengen van initiatieven tot een klinische behandeling binnen een tbs-inrichting, ondanks dat eiser daartegen weerstand biedt.
1.5.
Het gratieverzoek is op 16 januari 2001 afgewezen.
1.6.
Namens eiser is zijn zaak onder de aandacht van de commissie Geestelijk gestoorde gedetineerden (GGG) gebracht. Laatstgenoemde commissie adviseert de Sectordirecteur TBS betreffende de plaatsing van geestelijk gestoorde gedetineerden in tbs-inrichtingen. De Sectordirecteur TBS heeft de bevoegdheid om tot plaatsing in een tbs-inrichting over te gaan.
1.7.
De Commissie GGG heeft -mede op grond van het Pro Justitia rapport van 12 augustus 1999- geadviseerd eiser op te laten nemen in een tbs-inrichting.
1.8.
Bij brief van 6 december 2000 heeft het ministerie van justitie de Van der Hoevenkliniek verzocht eiser op te nemen. De kliniek heeft hierop afwijzend gereageerd onder andere vanwege het ontbreken van iedere behandelingsmotivatie bij eiser en dus van daadwerkelijke behandeling geen sprake zal kunnen zijn. Voorts werkt het ontbreken van de tbs-titel complicerend.
1.9.
Op 3 mei 2001 is overleg gevoerd tussen de Van der Hoevenkliniek, de directies TBS en Gevangeniswezen, alsmede de psychiatrisch adviseur en de advocaat van eiser. Er zijn afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een memo van 9 juli 2001 (hierna: de memo). De Sectordirecteur TBS is akkoord gegaan met de gemaakte afspraken. In de memo is -onder andere- vastgelegd: "(.....) Betrokkene zal worden beschouwd als een patiënt die recht heeft op het behandelingsbeleid dat in de kliniek geldt voor TBS-patiënten. Dat kan op termijn betekenen dat er een verlofbeleid op gang komt. De heer [A] zal deze optie in de lijn toetsen: voorkomen dient te worden dat rond het moment dat vanuit de behandelingsoptiek een verlofbeleid verantwoord wordt geacht, dit beleid wordt afgeremd vanuit bestuurlijke en / of politieke redenen. (.....) Wanneer mocht blijken dat behandeling -om wat voor redenen dan ook- onvoldoende doel treft, zal terugplaatsing naar het gevangeniswezen onvermijdelijk zijn. Datzelfde geldt indien het door de kliniek gevoerde verlofbeleid dat een wezenlijk onderdeel zal gaan vormen van de behandeling (conditio sine qua non), wordt tegengehouden. (.....)"
1.10.
Op 20 juli 2001 is eiser meegedeeld dat hij op basis van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (Sr) juncto artikel 41 Penitentiaire Maatregel (PM) wordt opgenomen in een tbs-inrichting.
1.11.
Eiser is op 31 augustus 2001 in de Van der Hoevenkliniek opgenomen.
1.12.
Op 13 september 2002 is voor eiser een machtiging begeleid verlof afgegeven. De Van der Hoevenkliniek heeft op 6 juli 2005 verzocht deze machtiging, conform het nieuwe verlofbeleid, met een jaar te verlengen. Daarop is de Kliniek meegedeeld dat de machtiging vooralsnog gehandhaafd wordt, in afwachting van een onafhankelijk multidisciplinair onderzoek dat was ingezet en dat de uitkomsten van dat onderzoek nog kunnen leiden tot nadere besluitvorming.
1.13.
Uit het onafhankelijk multidisciplinair onderzoek, vastgelegd in een rapportage van 5 januari 2006, blijkt dat de onafhankelijke rapporteurs voortzetting van verlofbeleid verantwoord vinden en voorts dat het recidiverisico gering wordt geacht. Ten aanzien van het onderzoek met het oog op een eventuele beslissing tot terugplaatsing naar het gevangeniswezen hebben de rapporteurs desgevraagd aangegeven dat terugplaatsing naar het gevangeniswezen voor eiser krenkend en teleurstellend zal zijn doch dat eventuele angsten en/of depressieve symptomen ook in de gevangenis behandeld kunnen worden. Eiser is detentiegeschikt, aldus de rapportage.
1.14.
Op de aanvraag van de Van der Hoevenkliniek tot onbegeleid verlof van eiser, door gedaagde ontvangen op 12 juni 2006, is bij brief van 2 oktober 2006 afwijzend beslist.
1.15.
Op 15 juni 2006 is ten aanzien van eiser een telefonische machtiging voor begeleid verlof afgegeven. Op grond van artikel 53, tweede lid van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (RvT) wordt zo'n machtiging verleend voor de duur van een jaar. De machtiging is niet verlengd. Voor het geval de Van der Hoevenkliniek zich op het standpunt zou stellen dat er wel sprake zou zijn van een machtiging tot begeleid verlof heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna ook: de Staatssecretaris) de kliniek bij brief van 24 augustus 2007 meegedeeld dat die machtiging per direct wordt ingetrokken.
1.16.
Eiser heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) en verzocht de beslissing te schorsen. Het schorsingsverzoek is bij uitspraak van 6 september 2007 afgewezen.
1.17.
Bij nota van 13 februari 2007 is de Minister van Justitie (hierna ook: de Minister) door de Dienst Justitiële Inrichtingen, Sectordirectie TBS, geïnformeerd omtrent het voornemen eiser terug te plaatsen naar het gevangeniswezen:
"Motivering voornemen tot terugplaatsing in het gevangeniswezen
Conform het verloftoetsingskader (.....) is verlofverlening aan justitiabelen met een levenslange detentievorm niet mogelijk, tenzij gratieverlening wordt overwogen. Uit recente informatie van de van der Hoevenkliniek (.....) blijkt dat de behandeling nog de nodige tijd zal vergen en dat (voorwaardelijke) gratieverlening pas op langere termijn tot de mogelijkheden behoort. Verlofverlening aan dhr. [X] is daarom in strijd met het geldende verlofbeleid. Zonder verlofmogelijkheden is er binnen de tbs-setting geen behandelingsperspectief voor betrokkene. Gezien het onafhankelijk advies d.d. 19 december 2005 (.....) is betrokkene detentiegeschikt. Op grond van het voorgaande ben ik voornemens hem terug te plaatsen in het gevangeniswezen."
1.18.
In het vernieuwde "toetsingskader verlof ter beschikking gestelden", van april 2005, wordt verlofverlening verboden aan justitiabelen die met een levenslange detentievorm in tbs verblijven. In paragraaf 2.2. "Doelgroep" van het toetsingskader wordt hieromtrent overwogen: "(.....) Afhankelijk van de doelstelling van overplaatsing (tijdelijk ter stabilisatie of langdurig vanuit de aard van de stoornis) kan verlof conform het format worden aangevraagd. Voorwaarde is dat de prognose en de behandeldoelen verlofbeleid toelaten. Bij levenslange detentievormen is verlof daarom niet mogelijk. In gevallen van levenslange detentie is het alleen mogelijk geoorloofd incidenteel afwezig te zijn op basis van humanitaire gronden. (.....)"
1.19.
In 2007 is een herzien verlof toetsingskader gepubliceerd.
1.20.
Bij brief van (eveneens) 24 augustus 2007 heeft de Staatsecretaris meegedeeld dat volgens de Minister vooralsnog geen sprake is van een situatie waarin gratie wordt overwogen. Voorts is in de brief meegedeeld: "(.....) Bij de plaatsing van de heer [X] vormde de mogelijkheid van gratie een belangrijk element. In het verlofbeleid dat gold tot de inwerkingtreding op 1 juli 2007 van het huidige verloftoetsingskader, bestond de mogelijkheid om in dit soort gevallen resocialisatieverlof te verlenen. Conform het geldende verloftoetsingskader komt de heer [X] als levenslanggestrafte niet meer in aanmerking voor resocialisatieverlof. In dat licht is van belang dat bezien zal moeten worden welke gevolgen een en ander heeft voor de behandeling, die de heer [X] in uw kliniek geniet. Eerder is door u aangegeven dat het niet toestaan van verlof aan de heer [X] tot gevolg heeft dat u de heer [X] niet kunt behandelen op de wijze die u wenselijk acht. Om die reden acht ik het wenselijk dat de heer [X] overeenkomstig het in artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht bepaalde onderzocht wordt ten einde de opportuniteit van zijn plaatsing in de Van der Hoevenkliniek te kunnen beoordelen (.....)". De kliniek heeft daarop verwezen naar eerdere adviezen en overwogen dat gratie op dit moment geen optie is die door de kliniek is ingebracht.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiser vordert na wijziging van eis -zakelijk weergegeven-:
- I.
primair:
- -
gedaagde te veroordelen zich te onthouden van handelingen gericht op terugplaatsing van eiser in het gevangeniswezen;
subsidiair:
- -
gedaagde te veroordelen zich te onthouden van handelingen gericht op terugplaatsing van eiser in het gevangeniswezen behoudens indien naar het oordeel van de Van der Hoevenkliniek terugplaatsing geïndiceerd is op gronden ontleend aan de verloop van de behandeling van eiser;
- II.
primair:
- -
te bepalen dat gedaagde zal gehengen en gedogen dat de Van der Hoevenkliniek zal handelen als ware eiser een machtiging tot onbegeleid verlof verleend, tot de datum waarop gedaagde een daartoe strekkende machtiging zal hebben verleend;
subsidiair:
- -
te bepalen dat gedaagde een machtiging tot onbegeleid verlof dient te verlenen;
- III.
voor het geval het primair gevorderde onder II niet wordt toegewezen:
- -
te bepalen dat gedaagde zal gehengen en gedogen dat de Van der Hoevenkliniek zal handelen als ware een machtiging tot begeleid verlof van kracht, zulks tot de datum waarop gedaagde een daartoe strekkende machtiging zal hebben verleend, althans totdat door de Raad voor de Strafrechtstoepassing zal zijn beslist op het door eiser ingestelde beroep.
Daartoe voert eiser het volgende aan.
- -
De afspraken zoals die zijn vastgelegd in de memo is een driepartijen overeenkomst. Deze overeenkomst verplicht de Van der Hoevenkliniek jegens gedaagde om eiser in de kliniek op te nemen en hem te behandelen op de wijze en met het doel als weergegeven in de memo. Gedaagde is verplicht jegens eiser de condities in het leven te roepen die de door de kliniek voorgestane behandeling mogelijk maken. Tot die condities behoort het verlenen van de voor verlof noodzakelijke machtigingen. Dat de overeenkomst ziet op een bijzondere situatie doet aan de kwalificatie van de overeenkomst als driepartijen overeenkomst niet af. Zo er geen driepartijen overeenkomst is, is er sprake van een overeenkomst tussen gedaagde en de Van der Hoevenkliniek waarin een derdenbeding ten behoeve van eiser is opgenomen.
- -
Zo er geen sprake is van een contractuele relatie dient te worden vastgesteld dat gedaagde bij eiser gerechtvaardigde en voldoende concrete verwachtingen in het leven heeft geroepen ter zake diens aanspraak op behandeling. Eiser heeft niet hoeven verwachten dat gedaagde op het standpunt als weergegeven in de memo zou terugkomen in een situatie waarin het gedrag van eiser daartoe geen aanleiding zou geven.
- -
De handelwijze van gedaagde levert wanprestatie op. Eiser vordert nakoming door gedaagde van hetgeen waartoe gedaagde zich heeft verbonden.
- -
Gedaagde handelt tevens onrechtmatig jegens eiser wegens strijd met de op gedaagde rustende rechtsplicht voortvloeiende uit artikel 37c Sr., nu gedaagde verdere behandeling verhindert. Ook maakt gedaagde inbreuk op de op hem rustende betamelijkheids- en zorgvuldigheidsnormen door enerzijds te handelen in strijd met de bij eiser gewekte verwachtingen, en door anderzijds wanprestatie van de kliniek jegens eiser uit te lokken. Voorts pleegt gedaagde inbreuk op de subjectieve rechten van eiser ontleend aan respectievelijk artikel 3 EVRM (het recht om gevrijwaard te blijven van een onmenselijke of vernederende behandeling), artikel 5 EVRM (het recht om gevrijwaard te blijven van een detentie waaraan het rechtmatig karakter is komen te ontvallen), artikel 8 EVRM (het recht om gevrijwaard te blijven van inmenging in het privéleven, het familie- en gezinsleven).
Met de wetenschap die nu bestaat over eiser is het zeer aannemelijk dat destijds verminderderde toerekeningsvatbaarheid had moeten worden vastgesteld. In dat licht moeten de afspraken worden gezien die zijn vastgelegd in de memo. Eiser is na achttien jaar detentie op 31 augustus 2001 voor een resocialisatiebehandeling in de Van der Hoevenkliniek geplaatst. Nadat de behandeling traag op gang kwam is daarna de behandeling naar tevredenheid verlopen.
- -
De handelwijze van gedaagde zowel voor als na de totstandkoming van de memo is in strijd met artikel 3 EVRM en de periode na de totstandkoming van de memo levert schending van gewekte verwachtingen op. Terugplaatsing impliceert dat eiser perspectief wordt onthouden waarop hij krachtens artikel 3 EVRM aanspraak maakt.
Tevens is onder de gegeven omstandigheden aan de detentie zoals gedaagde die zich voorstelt het rechtmatig karakter komen te ontvallen, zodat het handelen van gedaagde tevens een inbreuk oplevert van het bepaalde in artikel 5 EVRM.
Eiser is gehuwd en heeft een zoon. Op gedaagde rust in het kader van artikel 8 EVRM de verplichting het uitoefenen van privéleven, familie- en gezinsleven te bevorderen. Dat eiser tot een levenslange vrijheidsstraf is veroordeeld kan hem niet worden tegengeworpen gelet op de afspraken zoals die zijn vastgelegd in de memo, de achtergrond en de totstandkoming van die afspraken alsmede de feitelijke ontwikkeling nadien.
- -
Mede in het licht van artikel 13 lid 3 Sr. juncto artikel 41 lid 2 PM kan terugplaatsing van eiser naar het gevangeniswezen niet aan de orde zijn. Het verloftoetsingskader kan dan ook nimmer een inbreuk rechtvaardigen op wettelijke en verdragsrechtelijke regels, op overeenkomsten zoals vastgelegd in de memo en op gerechtvaardigde verwachtingen.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat voor zover nodig hierna zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1.
Eiser legt aan zijn vordering de stelling ten grondslag dat gedaagde (de Minister en/of de Staatssecretaris) jegens hem onrechtmatig handelt door -het voornemen- eiser terug te plaatsen in het gevangeniswezen op grond van het gewijzigde beleid ten aanzien van het toetsingskader verlof, alsmede door hem geen verlofmachtiging te verstrekken. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter -in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding- gegeven.
3.2.
Voor de ontvankelijkheid van eiser in dit kort geding is nodig dat er niet een andere, met voldoende waarborgen omklede, rechtsgang voor hem openstaat of heeft opengestaan. In het bijzonder dient te worden onderzocht of eiser zich richt tegen een besluit / voornemen waartegen hij beroep kan instellen bij de RSJ.
3.3.
Eiser is bij sedert 1985 onherroepelijk arrest veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het op 11 maart 1998 door eiser ingediende gratieverzoek is op 16 januari 2001 afgewezen.
3.4.
Vaststaat dat het verzoek van het ministerie van justitie d.d. 6 december 2000 om eiser op te nemen, aanvankelijk door de Van der Hoevenkliniek is afgewezen. Eiser was niet gemotiveerd voor een behandeling en vanwege het ontbreken van een tbs-titel kon van een concrete behandeling geen sprake zijn, aldus de kliniek. Opname van eiser achtte de kliniek dan ook niet verantwoord. Het overleg dat vervolgens omtrent de plaatsing van eiser heeft plaatsgevonden moet naar voorlopig oordeel dan ook in dat licht worden bezien. Genoemd overleg heeft immers geleid tot een behandelplan, ook wel een beleidsvoornemen, en is vastgelegd in de memo van 9 juli 2001. Eiser is vervolgens op 31 augustus 2001 op grond van artikel 13, eerste lid, Sr. geplaatst in de Van der Hoevenkliniek. Ingevolge die bepaling kan een veroordeelde tot gevangenisstraf wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens worden geplaatst in een tbs-kliniek.
3.5.
Het betoog van eiser dat de memo is te kwalificeren als een civielrechtelijke overeenkomst dan wel een derdenbeding wordt niet gevolgd. Partijen zijn in overleg getreden na de aanvankelijke afwijzing van de kliniek, in een poging hem alsnog geplaatst te krijgen. Van belang is daarbij dat aan het aanvankelijke bezwaar van de kliniek tegemoet is gekomen en daartoe een behandeldoelstelling is vastgelegd in meergenoemd memo. De kliniek heeft eiser vervolgens -alsnog- opgenomen.
3.6.
De kliniek berichtte op 29 november 2005 dat de behandeling van eiser moeizaam verliep, de ontwikkeling gering was en de prognose niet optimistisch. Klinische structuur, intensief toezicht en intensieve begeleiding werden nog gedurende lange tijd noodzakelijk geacht. Op 4 augustus 2006 rapporteerde de kliniek een positieve wending in de behandeling van eiser; er kon volgens de kliniek een stap gezet naar begeleide en onbegeleide vrijheden. De doelstelling van een klinische behandeling met resocialisatie als einddoel kon volgens de kliniek worden gehandhaafd, zij het dat een en ander nog lange tijd zou vergen. Op 1 juni 2006 heeft de Minister de Van der Hoevenkliniek bericht dat op grond van het gewijzigde toetsingskader verlof de verlofmarges niet konden worden gecontinueerd en dat zou worden voorgesteld eiser terug te plaatsen naar het gevangeniswezen.
3.7.
Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag of eiser ontvangen kan worden in zijn vordering gedaagde te veroordelen zich te onthouden van handelingen gericht op terugplaatsing van eiser in het gevangeniswezen alsmede te bepalen dat gedaagde zal gehengen en gedogen dat wordt gehandeld alsof eiser over een verlofmachtiging beschikt dan wel gedaagde te bevelen onbegeleid verlof te verlenen.
3.8.
Bovengenoemde vraag wordt ontkennend beantwoord. Daartoe wordt overwogen als volgt. Gedaagde beraadt zich thans omtrent de vraag of eiser moet worden teruggeplaatst in het gevangeniswezen. Zulks vereist een zorgvuldige -interne- besluitvorming. Daarbij is onder andere van belang dat de plaatsing van eiser in de kliniek in 2001 te verantwoorden was in het kader van een mogelijk perspectief op (voorwaardelijke) gratie. Indien perspectief op gratie zou (komen te) ontbreken zou terugplaatsing in het gevangeniswezen onvermijdelijk zijn is -ook- in de memo / het beleidsvoornemen vastgelegd. De Minister heeft zich dan ook over de vraag gebogen of de situatie zich voordoet waarbij gratie voor eiser wordt overwogen. De Minister heeft daartoe deskundigen verzocht hem omtrent eiser te rapporteren. Een en ander hield naast de ongunstige rapportage in 2005 betreffende de moeizaam verlopen behandeling van eiser gedurende de eerste vier jaar in de kliniek, eveneens verband met het gewijzigde toetsingsbeleid verlof. De Minister is vervolgens tot de conclusie gekomen dat gratie voor eiser -thans- geen reële optie is. Bepalend daarbij is dat er zich geen grond -dan wel een concreet uitzicht dat één van die gronden- voor gratie voordoet als bedoeld in artikel 2 van de Gratiewet. Terugplaatsing van eiser naar het gevangeniswezen wordt dan ook door de Minister ernstig in overweging genomen.
3.9.
De Staatssecretaris en de Minister komen in deze een ruime beleidsvrijheid toe in het kader van hun verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf en maatregelen als de daarmee samenhangende bevoegdheid om te onderzoeken of eventueel dient te worden overgegaan tot terugplaatsen van eiser in het gevangeniswezen. Met andere woorden de Staatssecretaris en de Minister komt ruime beleidsvrijheid toe met betrekking tot de vraag of de plaatsing van eiser in de tbs-kliniek dient te worden heroverwogen. Zulks betreft -de voorbereidingen van- de interne beleidsvoering van het ministerie die niet onderworpen kan worden aan een rechterlijke toetsing. Daar komt bij dat voor eiser, indien de Minister daadwerkelijk besluit hem terug te plaatsen in het gevangeniswezen, beroep open staat op grond van artikel 13, vierde lid Sr. De thans namens eiser aangevoerde omstandigheden kunnen ter gelegenheid van dat beroep aan de orde gesteld worden bij de RSJ, een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang.
3.10.
In het kader van zijn eindverantwoordelijkheid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen dient ook de machtiging voor verlofverlening te worden gezien. Ook in deze komt de Staatssecretaris en de Minister een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Na aanscherping in 2005 van het verlofbeleid is als uitgangspunt gehanteerd dat geen verlofmachtiging in geval van levenslange detentie wordt verstrekt, tenzij gratieverlening wordt overwogen. Met andere woorden: indien geen concreet uitzicht bestaat op terugkeer in de samenleving kan verlofverlening niet worden gerechtvaardigd (met uitzondering van incidenteel verlof op grond van humanitaire gronden).
3.11.
Vaststaat dat de op 15 juni 2006 gegeven machtiging tot begeleid verlof voor de duur van één jaar niet is verlengd. Voorts staat vast dat -voor het geval de machtiging onverhoopt niet zou zijn komen te vervallen- de verlofmachtiging tot begeleid verlof bij brief van 24 augustus 2007 per direct is ingetrokken. Van enige verlofmachtiging is op dit moment dan ook geen sprake. Met betrekking tot de -intrekking van de- machtiging begeleid verlof op grond van artikel 69, eerste lid, onder c van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden staat beroep open. Die procedure staat in de weg aan de ontvankelijkheid van de vorderingen van eiser met betrekking tot de verlofmachtiging in dit kort geding. Het betreft immers een met voldoende waarborgen omklede rechtgang bij de RSJ. Eiser heeft dan ook aan de voorzitter van de RSJ verzocht de beslissing van 24 augustus 2007 te schorsen totdat de beroepscommissie op het door hem ingestelde beroep heeft beslist. Bij uitspraak van 6 september 2007 heeft de voorzitter van de RSJ het verzoek tot schorsing afgewezen.
3.12.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat hetgeen eiser vordert onder II en III ook overigens als te verstrekkend en te onbepaald zou moeten worden afgewezen. Zoals hiervoor reeds overwogen kan gedaagde met het oog op de ruime beleidsvrijheid in principe niet gedwongen worden een verlofmachtiging te verlenen, dan wel te gehengen en gedogen dat de kliniek handelt als ware zo'n verlofmachtiging aan eiser verleend, al dan niet tot het moment waarop zo'n machtiging wel zal zijn verleend. Daarenboven is er op dit moment geen verzoek van de kliniek tot het verstrekken van een verlofmachtiging, waarop nog niet is beslist. Een -spoedige- positieve beslissing ten aanzien van een verlofmachtiging ligt dan ook reeds daarom niet in de lijn der verwachting. Voor het maken van een uitzondering op genoemd principe is dan ook onvoldoende grond. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat gedaagde niet veroordeeld zou kunnen worden tot het verlenen van een verlofmachtiging, dan wel te gehengen en gedogen dat de kliniek handelt als ware een verlofmachtiging verstrekt, nu zulks -naar voorlopig wordt geoordeeld- in de nabije toekomst geen reële optie is.
3.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vorderingen.
Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.067,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 251,-- aan griffierecht;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
nk