Vgl. H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1881, p. 551.
HR, 10-01-2017, nr. 14/03099
ECLI:NL:HR:2017:22, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2017
- Zaaknummer
14/03099
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:22, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑01‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:638, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2016:638, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:22, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑11‑2015
- Wetingang
art. 326 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2017/161 met annotatie van N. Keijzer
JIN 2017/39 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
SR-Updates.nl 2017-0072
NbSr 2017/26
JIN 2017/39 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
Uitspraak 10‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Oplichting, art. 326 Sr. N.a.v. advertentie op marktplaats telefonisch afspreken met koper om na ontvangst van de betaling de laptop op te sturen, hetgeen verdachte niet heeft gedaan. Samenweefsel van verdichtsels? Gelet op de vaststellingen van het Hof en in aanmerking genomen ECLI:NL:HR:2016:2889 en 2892, rov. 2.3.2, is het oordeel van het Hof dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels X. heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag niet z.m. begrijpelijk. HR spreekt om doelmatigheidsredenen verdachte alsnog vrij van dit onderdeel van de tll. en oordeelt voorts dat er onvoldoende grond is voor terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast. Cag: anders hierover.
Partij(en)
10 januari 2017
Strafkamer
nr. S 14/03099
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2014, nummer 21/001934-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 06-068289-11 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Zaak met parketnummer 06-068289-11
hij in de periode 25 februari 2010 tot en met 27 oktober 2010 in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
- [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 3550 euro) en
- [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 275 euro) en
- [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 299 euro) en
- [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 315 euro)
hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als bonafide aanbieder van laptops en een notebook en ademautomaat en
- een advertentie op marktplaats.nl geplaatst waarin hij, verdachte, (8) laptops en een notebook (compaq presario) en ademautomaat te koop aanbood en
- verteld/gezegd dat als het bedrag was overgemaakt op rekeningnummer [001] of contant wordt betaald hij, verdachte, de goederen zou opsturen,
waardoor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Zaak met parketnummer 06-068320-11 (gevoegd):
hij in de periode 20 januari 2011 tot en met 16 februari 2011 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 5] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 155 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als bonafide aanbieder/eigenaar van een ademapparaat en
- een advertentie op marktplaats.nl geplaatst waarin hij, verdachte, een ademapparaat te koop aanbood voor het bedrag van 180 euro en
- de volgende naam van de aanbieder opgegeven:
[A] , althans een andere naam dan de naam van verdachte en
- (toe)gezegd (per mail) dat als 155 euro op rekeningnummer [002] van de Rabobank zou worden overgemaakt, dat hij, verdachte, het ademapparaat zou opsturen, waardoor [betrokkene 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Zaak met parketnummer 06-068333-11 (gevoegd):
hij in de periode 29 november 2010 tot en met 9 december 2010 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 6] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 457 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als bonafide aanbieder/eigenaar van een ademapparaat en
- een advertentie op marktplaats.nl geplaatst waarin hij, verdachte, een ademautomaat te koop aanbood voor het bedrag van 125 euro en
- de volgende naam van de aanbieder opgegeven:
[A] , althans een andere naam dan de naam van verdachte en
- (toe)gezegd dat als 457 euro op rekeningnummer [001] van de ABN-AMRO zou worden overgemaakt, dat hij, verdachte, de ademautomaten zou opsturen, waardoor [betrokkene 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"Ter zake van het onder parketnummer 06-068289-11 bewezenverklaarde:
(...)
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2011001483-9) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4] :
Op donderdag 25 februari 2010 zag ik op marktplaats.nl een advertentie van een laptop van het merk
Compaq Presario staan. De vraagprijs was 299 euro. De aanbieder was [verdachte] . Het telefoonnummer 06- [003] stond in de advertentie vermeld. Ik heb dat telefoonnummer gebeld en kreeg toen ene [verdachte] aan de telefoon. Wij kwamen tot de overeenkomst dat ik 299 euro zou overmaken op rekeningnummer [001] t.n.v. [verdachte] en dat hij dan de laptop zou opsturen. Tot op heden, te weten 28 april 2010, heb ik nog niets ontvangen. Ik heb in de tussentijd wel regelmatig contact met die [verdachte] gehad. Door de telefoon was hij heel vriendelijk, toegankelijk en begaan. Hij had allerlei geloofwaardige verhalen. Er zou iets misgegaan zijn met de post. De pakketten zouden kwijt zijn. [verdachte] zou de onkosten vergoed krijgen en ons ook schadeloos stellen. Van al deze verhalen is niets terecht gekomen. Ik heb nooit een laptop ontvangen en heb ook geen geld teruggestort gekregen.
Overweging hof: in de bewezenverklaring zijn ten aanzien van aangevers [betrokkene 4] en [betrokkene 3] per abuis de door de aangevers aan verdachte betaalde bedragen verwisseld. In het geval van [betrokkene 3] gaat het dus om een bedrag van € 315.00 (en niet € 299,00) en in het geval van [betrokkene 4] om een bedrag van € 299,00 (en niet € 315.00).
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een informatiebericht d.d. 28 september 2010 van ABN AMRO Bank NV (als bijlage van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2011001483-9) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
In navolging van de vordering op grond van artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering d.d. 27 september 2010, doe ik u hierbij informatie toekomen behorende bij het rekeningnummer [001] :
[verdachte] Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
[adres] Geslacht: Man.
[adres]
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2011001483-9) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Eind van de maand augustus van het jaar 2010 had ik op marktplaats.nl een advertentie geplaatst waarin ik laptops te koop aanbood. Op dat moment had ik de laptops nog niet in mijn bezit.
Naar aanleiding van mijn advertentie op marktplaats.nl hebben meerdere personen zich bij mij gemeld. Bij deze personen zat ook [betrokkene 1] uit Apeldoorn. Hij gaf te kennen ook laptops bij mij te willen bestellen. Ik heb zaken met hem gedaan. In totaal heb ik een bedrag van 3.550 euro ontvangen van [betrokkene 1] . Naast [betrokkene 1] had [betrokkene 2] één laptop ter waarde van 275 euro besteld.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage van het proces-verbaal, genummerd PL062B 2011001483-9) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
[betrokkene 4] had bij mij een laptop besteld voor de prijs van 299 euro. Zij had dit geld overgemaakt op mijn bankrekeningnummer, te weten: [001] van de ABN-AMRO. [betrokkene 3] had via marktplaats.nl twee ademautomaten bij mij besteld. Helaas kon ik deze niet leveren.
10. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 14 mei 2014 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik tegen [betrokkene 4] heb gezegd dat er pakketjes waren kwijtgeraakt bij de post. [betrokkene 4] wilde weten waar de goederen bleven. Ik kon haar niet uitleggen hoe de zaken er op dat moment voor stonden, dus verzon ik dat de pakketjes bij de post waren kwijtgeraakt."
2.2.3.
Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het Hof voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte nimmer het opzet heeft gehad op oplichting van de in de tenlastelegging genoemde personen. Verdachte handelde heel veel op/via internet en heeft met heel veel mensen zonder problemen zaken gedaan. Hij heeft grotendeels onder eigen naam en met vermelding van eigen gegevens reguliere overeenkomsten met aangevers gesloten. Hij wist niet tevoren dat hij niet zou kunnen leveren. Het probleem was dat de leverancier van verdachte, ene [betrokkene 7] , zijn verplichtingen jegens verdachte niet nakwam. Verdachte, die de inmiddels door aangevers betaalde koopprijs had doorbetaald aan [betrokkene 7] , kon daardoor niet leveren en bij gebrek aan financiële middelen in een aantal gevallen ook de koopprijs niet terugbetalen. De verdediging wijst er op dat verdachte uit eigen beweging de koopprijs aan aangevers [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft terugbetaald.
Aangever heeft inderdaad bij het zaken doen met aangevers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] niet onder eigen naam zaken gedaan, maar er bestaat volgens de verdediging geen causaal verband tussen het gebruik van die andere naam ( [A] ) en de totstandkoming van die bewuste overeenkomsten met [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Het hof verwerpt de verweren van verdachte en overweegt daartoe het volgende.
Het hof gaat van de volgende feiten uit.
Verdachte heeft via internet koopovereenkomsten gesloten met aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . In geen van de gevallen heeft verdachte geleverd wat was overeengekomen: sterker nog, er heeft in het geheel geen levering van de verkochte en door aangevers/kopers betaalde goederen door verdachte plaats gevonden.
De reden die verdachte daarvoor heeft gegeven, te weten dat zijn eigen leverancier telkens niet aan hem, verdachte, leverde, acht het hof niet aannemelijk. Daarbij is allereerst van belang dat verdachte pas ter zitting van het hof op 14 mei 2014 de naam van die bewuste leverancier heeft willen noemen. Zelfs het begin van enige feitelijke onderbouwing van de stelling van verdachte dat hij met [betrokkene 7] was overeengekomen dat die hem de in de tenlastelegging genoemde en door verdachte aan aangevers genoemde goederen zou leveren ontbreekt. Verdachte heeft evenmin betalingsbewijzen van zijn betalingen aan [betrokkene 7] overgelegd. Dat verdachte in de zaken van aangevers daadwerkelijk zaken met [betrokkene 7] zou hebben gedaan en dat diens wanpresteren voor verdachte de onmogelijkheid van het leveren van de aan aangevers verkochte goederen heeft teweeg gebracht, acht het hof, bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing daarvan, niet aannemelijk geworden. In dit verband overweegt het hof nog dat de overeenkomsten met de 6 aangevers over een langere periode tot stand zijn gekomen. Het is, indien verdachte daadwerkelijk met [betrokkene 7] zaken zou hebben gedaan, onwaarschijnlijk en ook onaannemelijk dat hij dat bleef doen terwijl [betrokkene 7] kennelijk telkens niet leverde.
De bewuste goederen zouden afkomstig zijn uit faillissementen, maar wie de curator was in die faillissementen kan verdachte niet aangeven.
Daar komt bij dat verdachte in de contacten met een aantal aangevers allerlei gefingeerde redenen voor of in verband met het niet leveren van de door aangevers gekochte goederen heeft gegeven. Zo heeft verdachte, terwijl hij dus de verkochte goederen helemaal niet voorhanden had gehad, tegen aangever [betrokkene 4] verteld dat er iets mis was met de post en dat de pakketten kwijt zouden zijn. Tegen aangever [betrokkene 3] heeft verdachte in strijd met de waarheid gezegd dat [betrokkene 3] nog even moest wachten en dat hij, verdachte, het verkochte goed had opgestuurd en dat het onderweg was. Dit terwijl hij het verkochte goed helemaal niet in zijn bezit had of had gehad. Dat hij dit deed, zoals verdachte ter zitting van het hof heeft verklaard, "om tijd te winnen" acht het hof in het licht van alle omstandigheden totaal ongeloofwaardig. In de zaak met aangever [betrokkene 1] heeft [betrokkene 1] op enig moment, toen levering uitbleef, tijdens een ontmoeting met verdachte aan hem gevraagd of hij de curator wilde bellen om het track & trace-nummer van de zending van de verkochte goederen te achterhalen. Verdachte is toen naar buiten gelopen om te bellen en zei bij terugkomst dat de curator dat nummer niet bij de hand had, maar dat het op zijn kantoor lag. Het hof wijst er in deze op dat verdachte ter zitting heeft verklaard niet de naam van de curator te weten. Het is daarom niet aannemelijk dat verdachte tijdens de bewuste ontmoeting met [betrokkene 1] met die curator zou hebben gebeld en het hof kan niet anders dan concluderen dat verdachte ook ten opzichte van [betrokkene 1] zich bediend heeft van een verzinsel om te verhullen dat hij de aangeboden en verkochte goederen helemaal niet in zijn bezit had of kon leveren. Daar komt nog bij dat verdachte tijdens een later plaats gevonden hebbend telefoongesprek op een vraag van [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij het track & trace-nummer niet kon geven en dat hij het moest onderzoeken en in contact was met TNT. Dit alles dus in strijd met de waarheid, want, het zij herhaald, verdachte had de bewuste goederen helemaal niet.
In de zaak van aangever [betrokkene 2] heeft verdachte op 28 augustus 2010 tijdens een telefoongesprek met aangever in strijd met de waarheid (verdachte had immers het verkochte goed helemaal niet voorhanden) gezegd dat hij de laptop nog wel in zijn bezit had en dat aangever die kon kopen. Tijdens latere contacten met aangever heeft verdachte vervolgens gezegd dat de laptop nog bij de curator lag. Het hof wijst hierbij er nogmaals op dat dit niet geloofwaardig is, nu verdachte niet eens de gegevens van die curator kan geven.
In de zaken van aangevers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] heeft verdachte zich bij het sluiten van de overeenkomsten bediend van een valse naam ( [A] ). Naar eigen zeggen deed hij dit omdat zijn eigen naam "besmet" was op internet en het gebruik maken van zijn eigen naam aan het handelen in de weg stond. Het hof acht dit een ongeloofwaardige verklaring, nog afgezien van het feit dat die verklaring er niet aan in de weg staat om deze handelswijze als verdichtsel te betitelen. Hij heeft immers zijn ware identiteit willen verhullen en de kopers in de waan gebracht en gelaten dat zij met [A] handelden.
Het hof is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat verdachte zich in alle hier aan de orde zijnde zaken schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Dat verdachte de koopprijs aan aangevers [betrokkene 4] en [betrokkene 3] heeft terugbetaald doet hier niet aan af. De oplichting had immers al plaats gevonden. Overigens heeft verdachte de koopprijs eerst terug betaald nadat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] aangifte tegen verdachte hadden gedaan."
2.3.
Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels [betrokkene 4] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring in dit verband niet meer vastgesteld dan dat [betrokkene 4] naar aanleiding van een door de verdachte op de internetsite Marktplaats.nl geplaatste advertentie waarin de verdachte een laptop aanbood telefonisch contact heeft opgenomen met de verdachte en heeft afgesproken dat zij 299 euro zou overmaken waarna de verdachte de laptop zou opsturen, hetgeen de verdachte niet heeft gedaan. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad in zijn arresten van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, rov. 2.3.2 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.3.2 heeft overwogen, is het oordeel van het Hof dat de verdachte [betrokkene 4] door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag niet zonder meer begrijpelijk. Het middel slaagt in zoverre.
2.4.
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.5.
De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van - kort gezegd - de tenlastegelegde oplichting van [betrokkene 4] . Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft:
- de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- de bewezenverklaring van het onder parketnummer 06-068289-11 tenlastegelegde voor zover inhoudende dat de verdachte met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels " [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 315 euro)";
spreekt de verdachte vrij van bovengenoemd onderdeel van het onder parketnummer 06-068289-11 tenlastegelegde;
vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze vijf maanden en één week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, V. van den Brink en M.J. Borgers in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2017.
Conclusie 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Oplichting, art. 326 Sr. N.a.v. advertentie op marktplaats telefonisch afspreken met koper om na ontvangst van de betaling de laptop op te sturen, hetgeen verdachte niet heeft gedaan. Samenweefsel van verdichtsels? Gelet op de vaststellingen van het Hof en in aanmerking genomen ECLI:NL:HR:2016:2889 en 2892, rov. 2.3.2, is het oordeel van het Hof dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels X. heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag niet z.m. begrijpelijk. HR spreekt om doelmatigheidsredenen verdachte alsnog vrij van dit onderdeel van de tll. en oordeelt voorts dat er onvoldoende grond is voor terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast. Cag: anders hierover.
Nr. 14/03099 Zitting: 12 april 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 28 mei 2014 de verdachte in de zaak met parketnummer 06-068289-11 wegens “oplichting, meermalen gepleegd”, in de zaak met parketnummer 06-068320-11 wegens “oplichting” en in de zaak met parketnummer 06-068333-11 wegens “oplichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Voorts heeft het hof de vorderingen van twee benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof onvoldoende gemotiveerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten is gekomen.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 06-068289-11 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode 25 februari 2010 tot en met 27 oktober 2010 in Nederland telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,- [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 3550 euro) en- [betrokkene 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 275 euro) en- [betrokkene 3] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 299 euro) en- [betrokkene 4] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 315 euro)hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid- zich voorgedaan als bonafide aanbieder van laptops en een notebook en ademautomaat en- een advertentie op marktplaats.nl geplaatst waarin hij, verdachte, (8) laptops en een notebook (compaq presario) en ademautomaat te koop aanbood en- verteld/gezegd dat als het bedrag was overgemaakt op rekeningnummer [001] of contant wordt betaald hij, verdachte, de goederen zou opsturen,waardoor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:(i) Een bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 1):
“Op vrijdag 27 augustus 2010 zag ik op marktplaats.nl een advertentie staan. In deze advertentie werd een achttal laptops te koop aangeboden. Ik had hier wel interesse in. Op zaterdag 28 augustus 2010 heb ik telefonisch contact gezocht met de aanbieder. De aanbieder is [verdachte] , geboren in 1968, woonachtig op het adres [adres] . [verdachte] deelde mij mede dat de laptops verkocht waren. Op 31 augustus 2010 belde [verdachte] mij op mijn mobiele telefoon en vertelde hij dat hij nog twee laptops te koop had. Ik ben op dit aanbod ingegaan. Aan de hand van de door mij ingewonnen informatie had ik besloten het geld over te maken. Ik heb een bedrag van 550 euro overgemaakt van mijn rekeningnummer [004] naar rekeningnummer [001] . Dit bedrag heb ik op 31 augustus 2010 gestort via telebankieren. De laptops zouden worden verstuurd door de curator. De naam van de curator wilde [verdachte] mij niet geven. Op woensdag 1 september 2010 deelde [verdachte] mij telefonisch mede dat hij nog acht laptops te koop had. Hij vroeg of ik hier belangstelling voor had. De prijs per laptop was nu 250 euro in plaats van 275 euro. De laptops kwamen uit dezelfde faillissementspartij. Na enig nadenken heb ik contact gezocht met [verdachte] en hem bevestigd dat ik de laptops wilde kopen. Het bedrag van 2.000 euro heb ik overgemaakt via telebankieren op 1 september 2010. Op donderdag 2 september 2010 kreeg ik een sms-bericht van [verdachte] . Daarin gaf hij mij aan dat hij nog acht laptops te koop had. Als ik belangstelling zou hebben, diende ik het bedrag contant aan hem te overhandigen. [verdachte] zou het geld, zijnde een bedrag van 2.000 euro, bij mij in Apeldoorn ophalen. Ik vertelde [verdachte] dat ik het wel heel veel geld vond en dat ik er eigenlijk liever vanaf zag. Ik kreeg te weinig informatie van hem, hetgeen mij achterdochtig maakte. Ik heb [verdachte] gevraagd of hij de curator wilde bellen om het track & trace-nummer te achterhalen. Ik zag dat [verdachte] naar buiten liep en ging telefoneren. Ik heb het gesprek niet gevolgd. Toen [verdachte] binnen kwam zei hij dat de curator het track & trace-nummer niet bij de hand had, maar dat het nummer op kantoor lag. Uiteindelijk heb ik [verdachte] contant 1.000 euro gegeven.Afgesproken was dat alle laptops, in totaal 18 stuks, afgeleverd zouden worden op vrijdag 3 september 2010. Tot op heden, te weten 21 september 2010, heb ik geen laptops mogen ontvangen. Op vrijdag 3 september 2010 heb ik [verdachte] telefonisch om het track & trace-nummer gevraagd. Dit kon hij mij niet geven. Hiervoor gaf hij geen reden. Hij moest het onderzoeken en was in contact met de TNT. Na een paar dagen heb ik [verdachte] via de mail medegedeeld dat de koop door mij ontbonden was in verband met het feit dat hij in gebreke was gebleven. Ik heb geëist dat [verdachte] mij het totale bedrag van 3.550 euro per omgaande terug zou betalen. Tot op heden, te weten 21 september 2010, heb ik geen geld terug mogen ontvangen van [verdachte] .”
(ii) De op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 2):
“U vraagt mij wie de curator was met wie ik tijdens een onderhoud met [betrokkene 1] gebeld zou hebben. Ik kan de naam van die curator niet noemen.”
(iii) Een bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 2] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 3):
“Op vrijdag 27 augustus 2010 zag ik een advertentie staan op marktplaats.nl met als onderwerp: “Compaq Presario CQ71-420ED Notebook uit faillissement”. Ik heb hier via de mail op gereageerd. De advertentie was geplaatst door [verdachte] . Op zaterdag 28 augustus 2010 ben ik gebeld door [verdachte] via 06- [003] . Hij gaf tijdens dit gesprek aan dat hij de laptop nog in zijn bezit had en dat ik deze wel kon kopen. Ik heb op zaterdag 28 augustus 2010 een bedrag van 275 euro overgemaakt via telebankieren op bankrekeningnummer [001] t.n.v. [verdachte] .Tot op heden, te weten 6 oktober 2010, heb ik de laptop nog niet mogen ontvangen. Vanuit diverse mailwisselingen en telefonisch contact werd mij telkens medegedeeld dat de laptops nog bij de curator lagen. Ik heb geen verdere gegevens van deze curator.”
(iv) Een bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 3] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 4):
“Op vrijdag 26 februari 2010 keek ik rond op marktplaats.nl. Ik kwam een advertentie tegen waarin een ademautomaat werd aangeboden. Deze advertentie kwam van [verdachte] te Apeldoorn. Ik had interesse en heb telefonisch contact gezocht. De prijs van 300 euro voor twee sets ademautomaten zijn wij telefonisch overeengekomen. Ik heb gevraagd of ik de twee sets op kon halen. Dit was blijkbaar erg moeilijk en wij hebben dan ook afgesproken dat deze persoon (het hof begrijpt: [verdachte] ) na de betaling de spullen zou opsturen. Ik heb het geldbedrag van 300 euro en 15 euro aan portokosten op vrijdag 26 februari 2010 overgemaakt op rekeningnummer [001] t.n.v. [verdachte] .Tot op heden, te weten 9 maart 2010, heb ik nog steeds geen pakket ontvangen. Ik bel deze persoon elke dag. Ik word door hem ook netjes teruggebeld en iedere keer heeft hij het verhaal: "Wacht nog maar even. Ik heb het opgestuurd. Het is onderweg”. Dit tot zondag 7 maart 2010. Ik heb deze persoon toen weer gebeld. Hij belde mij weer netjes terug met de mededeling dat hij het geld terug zou overmaken. Ook dit is nog steeds niet gebeurd. Ik heb via een ander e-mailadres en onder een andere naam interesse getoond in de apparatuur. Deze persoon bood dezelfde apparatuur doodleuk opnieuw aan. Wel met de mededeling dat er nog iemand was die interesse had.”
(v) De op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 5):
“ [betrokkene 3] heeft mij vaak gebeld over de ademapparaten. Het klopt dat ik hem steeds heb teruggebeld en hierbij verklaard heb dat ik de ademapparaten had opgestuurd. Dit zei ik om tijd te rekken.”
(vi) Een bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 4] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 6):
“Op donderdag 25 februari 2010 zag ik op marktplaats.nl een advertentie van een laptop van het merk Compaq Presario staan. De vraagprijs was 299 euro. De aanbieder was [verdachte] . Het telefoonnummer 06- [003] stond in de advertentie vermeld. Ik heb dat telefoonnummer gebeld en kreeg toen ene [verdachte] aan de telefoon. Wij kwamen tot de overeenkomst dat ik 299 euro zou overmaken op rekeningnummer [001] t.n.v. [verdachte] en dat hij dan de laptop zou opsturen. Tot op heden, te weten 28 april 2010, heb ik nog niets ontvangen. Ik heb in de tussentijd wel regelmatig contact met die [verdachte] gehad. Door de telefoon was hij heel vriendelijk, toegankelijk en begaan. Hij had allerlei geloofwaardige verhalen. Er zou iets misgegaan zijn met de post. De pakketten zouden kwijt zijn. [verdachte] zou de onkosten vergoed krijgen en ons ook schadeloos stellen. Van al deze verhalen is niets terecht gekomen. Ik heb nooit een laptop ontvangen en heb ook geen geld teruggestort gekregen.”
Het hof in aanvulling op bewijsmiddel 6 nog het volgende overwogen:
“In de bewezenverklaring zijn ten aanzien van aangevers [betrokkene 4] en [betrokkene 3] per abuis de door de aangevers aan verdachte betaalde bedragen verwisseld. In het geval van [betrokkene 3] gaat het dus om een bedrag van €315.00 (en niet € 299,00) en in het geval van [betrokkene 4] om een bedrag van € 299,00 (en niet €315.00).”
(vii) Een informatiebericht van 28 september 2010 van de ABN AMRO NV, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 7):
“In navolging van de vordering op grond van artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering d.d. 27 september 2010, doe ik u hierbij informatie toekomen behorende bij het rekeningnummer [001] :[verdachte] Geboortedatum: [geboortedatum] 1968[adres] Geslacht: Man.”
(viii) Een bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 8):
“Eind van de maand augustus van het jaar 2010 had ik op marktplaats.nl een advertentie geplaatst waarin ik laptops te koop aanbood. Op dat moment had ik de laptops nog niet in mijn bezit.Naar aanleiding van mijn advertentie op marktplaats.nl hebben meerdere personen zich bij mij gemeld. Bij deze personen zat ook [betrokkene 1] uit Apeldoorn. Hij gaf te kennen ook laptops bij mij te willen bestellen. Ik heb zaken met hem gedaan. In totaal heb ik een bedrag van 3.550 euro ontvangen van [betrokkene 1] . Naast [betrokkene 1] had [betrokkene 2] één laptop ter waarde van 275 euro besteld.”
(ix) Een bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 9):
“ [betrokkene 4] had bij mij een laptop besteld voorde prijs van 299 euro. Zij had dit geld overgemaakt op mijn bankrekeningnummer, te weten: [001] van de ABN-AMRO. [betrokkene 3] had via marktplaats.nl twee ademautomaten bij mij besteld. Helaas kon ik deze niet leveren.”
(x) De op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 10):
“Het klopt dat ik tegen [betrokkene 4] heb gezegd dat er pakketjes waren kwijtgeraakt bij de post. [betrokkene 4] wilde weten waar de goederen bleven. Ik kon haar niet uitleggen hoe de zaken er op dat moment voor stonden, dus verzon ik dat de pakketjes bij de post waren kwijtgeraakt.”
6. Voorts is ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 06-068320-11 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode 20 januari 2011 tot en met 16 februari 2011 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 5] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 155 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid- zich voorgedaan als bonafide aanbieder/eigenaar van een ademapparaat en- een advertentie op marktplaats.nl geplaatst waarin hij, verdachte, een ademapparaat te koop aanbood voor het bedrag van 180 euro en- de volgende naam van de aanbieder opgegeven: [A] , althans een andere naam dan de naam van verdachte en- (toe)gezegd (per mail) dat als 155 euro op rekeningnummer [002] van de Rabobank zou worden overgemaakt, dat hij, verdachte, het ademapparaat zou opsturen, waardoor [betrokkene 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
7. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:(i) Een bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 5] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 11):
“Op maandag 20 januari 2011 heb ik een ademapparaat besteld op marktplaats.nl. Een dergelijk apparaat werd voor 180 euro aangeboden door [A] . Deze [A] wilde dit apparaat aan mij verkopen. Wij zijn overeengekomen dat ik het apparaat voor 155 euro kon kopen. Op maandag 20 januari 2011 heb ik via internetbankieren van mijn rekeningnummer [002] van de Rabobank een bedrag van 155 euro overgemaakt op het rekeningnummer van deze [A] , te weten: [001] .Opmerking hof: in de bewezenverklaring van dit feit is per abuis het rekeningnummer van aangever [betrokkene 5] vermeld ( [002] ). Dat had het rekeningnummer van verdachte moeten zijn ( [001] ). Op dat laatste rekeningnummer heeft [betrokkene 5] het geld overgemaakt.
[A] heeft mij beloofd dat hij het door mij gekochte apparaat op dinsdag 21 januari 2011 naar mij zou sturen. Ik heb de post van dinsdag 22 januari 2011 afgewacht, maar ik ontving geen pakje. Op dezelfde dag heb ik via de mail contact opgenomen met [A] . Hierin schreef ik dat ik het door hem genoemde bankrekeningnummer had onderzocht en dat mij was gebleken dat dit rekeningnummer in het bezit was van ene [verdachte] . Omdat ik de zaak niet vertrouwde heb ik [A] direct gevraagd het door mij overgemaakte geld terug te storten. Ik wilde de koop namelijk ongedaan maken. Ik heb tot dinsdag 1 februari 2011 gewacht, maar ik heb geen 155 euro van [A] ontvangen. [A] heeft zich bij mij voorgedaan als een serieuze verkoper van het ademapparaat.”
(ii) Een bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 12):
“Ik kan mij herinneren dat ik een ademapparaat te koop heb aangeboden op marktplaats.nl. Het kan kloppen dat deze advertentie op of omstreeks 20 januari 2011 op internet heeft gestaan. Ik heb dit apparaat aangeboden onder de naam [A] . Dat doe ik onder die naam, omdat mijn eigen naam zogenaamd “besmet” is. In het verleden ben ik namelijk vaker beschuldigd van oplichting. Ik kan dus via internet geen handel meer aanbieden onder mijn eigen naam, [verdachte] .Ik heb telefonisch contact gehad met [betrokkene 5] . Ik heb hem gezegd dat ik het aangeboden apparaat in mijn bezit had en dat ik kon leveren. Afgesproken werd dat hij een ademapparaat zou kopen voor 155 euro. Ik heb hem vervolgens medegedeeld dat hij dat geldbedrag moest overmaken op mijn rekeningnummer [001] van de ABN-AMRO en dat ik het apparaat zou opsturen nadat ik bevestigd had gekregen dat hij het geld op deze rekening had overgemaakt. Ik heb gezien dat het geld gestort was door [betrokkene 5] . Op dat moment kon ik het apparaat echter niet aan hem leveren, omdat ik geen apparaat meer in mijn bezit had. Tot op de dag van heden, te weten 16 februari 2011, heb ik het apparaat niet kunnen leveren. Ik heb [betrokkene 5] ook het geld, te weten 155 euro, niet teruggegeven.”
8. Daarnaast is ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 06-068333-11 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode 29 november 2010 tot en met 9 december 2010 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, [betrokkene 6] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 457 euro), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en in strijd met de waarheid- zich voorgedaan als bonafide aanbieder/eigenaar van een ademapparaat en- een advertentie op marktplaats.nl geplaatst waarin hij, verdachte, een ademautomaat te koop aanbood voor het bedrag van 125 euro en- de volgende naam van de aanbieder opgegeven: [A] , althans een andere naam dan de naam van verdachte en- (toe)gezegd dat als 457 euro op rekeningnummer [001] van de ABN-AMRO zou worden overgemaakt, dat hij, verdachte, de ademautomaten zou opsturen, waardoor [betrokkene 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
9. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:(i) Een bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 6] , voor zover inhoudende (bewijsmiddel 13):
“Op maandag 29 november 2010 heb ik via marktplaats.nl een Apeks TEK 3 ademautomaat besteld bij ene [A] uit Apeldoorn. Diezelfde dag heb ik 457 euro overgemaakt naar [A] op rekeningnummer [001] . Nadat ik het geld had overgemaakt, zou het pakketje opgestuurd worden. Na donderdag 9 december 2010 heb ik niets meer van [A] vernomen. Mijn pakketje heb ik nog steeds niet ontvangen.”
(ii) Een bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende (bewijsmiddel 14):
“Ik handel via internet. Dit doe ik via marktplaats.nl. Als de prijs is vastgesteld en akkoord is bevonden door mij, dan maakt de koper het geldbedrag over op mijn bankrekening. Als het geld is overgemaakt, stuur ik de door de koper gekochte spullen op naar het opgegeven adres.In verband met een leveringsprobleem in het verleden, is mijn naam op internet besmet. Het is dan ook onmogelijk om met mijn eigen naam handel te drijven via internet. Daarom maak ik gebruik van de naam [A] . Zo heb ik in november 2010 een aantal Apeks TEK 3 ademautomaten aangeboden op marktplaats.nl, voor een bedrag van 125 euro per stuk. Er werd op deze advertentie gereageerd door [betrokkene 6] . Hij heeft een bedrag van 457 euro overgemaakt op mijn rekeningnummer [001] van de ABN-AMRO. Ongeveer een week na de betaling door [betrokkene 6] bleek mij dat het door hem bestelde en betaalde product uiteindelijk niet meer geleverd kon worden. Ik heb het geld niet geretourneerd aan [betrokkene 6] , omdat ik daar financieel niet toe in staat was.”
10. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 overgelegde pleitaantekeningen, heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, aangezien het bewijs ontbreekt dat de verdachte ten tijde van de afgifte van het geld de valse hoedanigheid van een bonafide verkoper heeft aangenomen.
11. Het hof heeft dit verweer onder “overweging met betrekking tot het bewijs” als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte nimmer het opzet heeft gehad op oplichting van de in de tenlastelegging genoemde personen. Verdachte handelde heel veel op/via internet en heeft met heel veel mensen zonder problemen zaken gedaan. Hij heeft grotendeels onder eigen naam en met vermelding van eigen gegevens reguliere overeenkomsten met aangevers gesloten. Hij wist niet tevoren dat hij niet zou kunnen leveren. Het probleem was dat de leverancier van verdachte, ene [betrokkene 7] , zijn verplichtingen jegens verdachte niet nakwam. Verdachte, die de inmiddels door aangevers betaalde koopprijs had doorbetaald aan die [betrokkene 7] , kon daardoor niet leveren en bij gebrek aan financiële middelen in een aantal gevallen ook de koopprijs niet terugbetalen. De verdediging wijst er op dat verdachte uit eigen beweging de koopprijs aan aangevers [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft terugbetaald.Verdachte heeft inderdaad bij het zaken doen met aangevers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] niet onder eigen naam zaken gedaan, maar er bestaat volgens de verdediging geen causaal verband tussen het gebruik van die andere naam ( [A] ) en de totstandkoming van die bewuste overeenkomsten met [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Het hof verwerpt de verweren van verdachte en overweegt daartoe het volgende.Het hof gaat van de volgende feiten uit.Verdachte heeft via internet koopovereenkomsten gesloten met aangevers [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . In geen van de gevallen heeft verdachte geleverd wat was overeengekomen: sterker nog, er heeft in het geheel geen levering van de verkochte en door aangevers/kopers betaalde goederen door verdachte plaats gevonden.De reden die verdachte daarvoor heeft gegeven, te weten dat zijn eigen leverancier telkens niet aan hem, verdachte, leverde, acht het hof niet aannemelijk. Daarbij is allereerst van belang dat verdachte pas ter zitting van het hof op 14 mei 2014 de naam van die bewuste leverancier heeft willen noemen. Zelfs het begin van enige feitelijke onderbouwing van de stelling van verdachte dat hij met die [betrokkene 7] was overeengekomen dat die hem de in de tenlastelegging genoemde en door verdachte aan aangevers genoemde goederen zou leveren ontbreekt. Verdachte heeft evenmin betalingsbewijzen van zijn betalingen aan die [betrokkene 7] overgelegd. Dat verdachte in de zaken van aangevers daadwerkelijk zaken met die [betrokkene 7] zou hebben gedaan en dat diens wanpresteren voor verdachte de onmogelijkheid van het leveren van de aan aangevers verkochte goederen heeft teweeg gebracht, acht het hof, bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing daarvan, niet aannemelijk geworden. In dit verband overweegt het hof nog dat de overeenkomsten met de 6 aangevers over een langere periode tot stand zijn gekomen. Het is, indien verdachte daadwerkelijk met die [betrokkene 7] zaken zou hebben gedaan, onwaarschijnlijk en ook onaannemelijk dat hij dat bleef doen terwijl die [betrokkene 7] kennelijk telkens niet leverde.
De bewuste goederen zouden afkomstig zijn uit faillissementen, maar wie de curator was in die faillissementen kan verdachte niet aangeven.
Daar komt bij dat verdachte in de contacten met een aantal aangevers allerlei gefingeerde redenen voor of in verband met het niet leveren van de door aangevers gekochte goederen heeft gegeven. Zo heeft verdachte, terwijl hij dus de verkochte goederen helemaal niet voorhanden had gehad, tegen aangever [betrokkene 4] verteld dat er iets mis was met de post en dat de pakketten kwijt zouden zijn. Tegen aangever [betrokkene 3] heeft verdachte in strijd met de waarheid gezegd dat [betrokkene 3] nog even moest wachten en dat hij, verdachte, het verkochte goed had opgestuurd en dat het onderweg was. Dit terwijl hij het verkochte goed helemaal niet in zijn bezit had of had gehad. Dat hij dit deed, zoals verdachte ter zitting van het hof heeft verklaard, “om tijd te winnen” acht het hof in het licht van alle omstandigheden totaal ongeloofwaardig. In de zaak met aangever [betrokkene 1] heeft [betrokkene 1] op enig moment, toen levering uitbleef, tijdens een ontmoeting met verdachte aan hem gevraagd of hij de curator wilde bellen om het track & trace-nummer van de zending van de verkochte goederen te achterhalen. Verdachte is toen naar buiten gelopen om te bellen en zei bij terugkomst dat de curator dat nummer niet bij de hand had, maar dat het op zijn kantoor lag. Het hof wijst er in deze op dat verdachte ter zitting heeft verklaard niet de naam van de curator te weten. Het is daarom niet aannemelijk dat verdachte tijdens de bewuste ontmoeting met [betrokkene 1] met die curator zou hebben gebeld en het hof kan niet anders dan concluderen dat verdachte ook ten opzichte van [betrokkene 1] zich bediend heeft van een verzinsel om te verhullen dat hij de aangeboden en verkochte goederen helemaal niet in zijn bezit had of kon leveren. Daar komt nog bij dat verdachte tijdens een later plaats gevonden hebbend telefoongesprek op een vraag van [betrokkene 1] heeft gezegd dat hij het track & trace-nummer niet kon geven en dat hij het moest onderzoeken en in contact was met TNT. Dit alles dus in strijd met de waarheid, want, het zij herhaald, verdachte had de bewuste goederen helemaal niet.In de zaak van aangever [betrokkene 2] heeft verdachte op 28 augustus 2010 tijdens een telefoongesprek met aangever in strijd met de waarheid (verdachte had immers het verkochte goed helemaal niet voorhanden) gezegd dat hij de laptop nog wel in zijn bezit had en dat aangever die kon kopen. Tijdens latere contacten met aangever heeft verdachte vervolgens gezegd dat de laptop nog bij de curator lag. Het hof wijst hierbij er nogmaals op dat dit niet geloofwaardig is, nu verdachte niet eens de gegevens van die curator kan geven.
In de zaken van aangevers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] heeft verdachte zich bij het sluiten van de overeenkomsten bediend van een valse naam ( [A] ). Naar eigen zeggen deed hij dit omdat zijn eigen naam “besmet” was op internet en het gebruik maken van zijn eigen naam aan het handelen in de weg stond. Het hof acht dit een ongeloofwaardige verklaring, nog afgezien van het feit dat die verklaring er niet aan in de weg staat om deze handelswijze als verdichtsel te betitelen. Hij heeft immers zijn ware identiteit willen verhullen en de kopers in de waan gebracht en gelaten dat zij met die [A] handelden.
Het hof is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat verdachte zich in alle hier aan de orde zijnde zaken schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Dat verdachte de koopprijs aan aangevers [betrokkene 4] en [betrokkene 3] heeft terugbetaald doet hier niet aan af. De oplichting had immers al plaats gevonden. Overigens heeft verdachte de koopprijs eerst terug betaald nadat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] aangifte tegen verdachte hadden gedaan.”
12. De tenlastelegging is wat betreft de drie zaken toegesneden op art. 326, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de bewezen verklaarde tenlastelegging voorkomende woorden “samenweefsel van verdichtsels”, en wat betreft de zaken met de parketnummers 06-068320-11 en 06-068333-11 ook de woorden “door het aannemen van een valse naam”, geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 326, eerste lid, Sr.
13. Art. 326, eerste lid, Sr luidt als volgt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
14. Volgens de wetsgeschiedenis is er is sprake van een “samenweefsel van verdichtsels” in de zin van art. 326, eerste lid, Sr, indien het gaat om een opeenstapeling van leugenachtige opgaven die elkaar over en weer een (bedrieglijke) schijn van werkelijkheid verschaffen ofwel om een leugen die in samenhang met een handeling aan die handeling zodanige schijn verschaft.1.Opgaven van de verdachte die elk op zich zelf geheel of gedeeltelijk in strijd met de waarheid zijn en die met elkaar een samenhangend verhaal vormen, kunnen als een samenweefsel van verdichtsels in de zin van art. 326 Sr worden beschouwd. Daartoe is niet vereist dat de opgaven tevens elkaar wederkerig een schijn van waarheid of waarschijnlijkheid geven.2.Daarvan is bijvoorbeeld ook sprake indien de verdachte investeerders beweegt om zeer grote bedragen aan hem te betalen door hun in strijd met de waarheid te laten geloven dat hij de geïnvesteerde bedragen zal terugbetalen met een jaarlijkse rente van 18 % en daartoe verzwijgt dat hij noch de intentie heeft noch in staat is om de afspraken na te komen, terwijl hij "promissory notes" ondertekent en afgeeft aan de investeerders waarmee hij doet voorkomen alsof de gemaakte afspraken zijn gegarandeerd.3.Eén enkele leugen is evenwel onvoldoende voor het aannemen van een samenweefsel van verdichtsels.4.
15. Voor het antwoord op de vraag of uit de door de verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van een goed als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijke verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.5.
16. Ten aanzien van de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid van de afnemers in geval van de verkoop van laptops, een notebook en ademapparaten via ‘marktplaats.nl’ merk ik het volgende op. Bij het verkopen van dergelijke goederen via ‘marktplaats.nl’ vindt het contact tussen de verkoper en de koper veelal plaats via e-mail of telefoon. Nadat overeenstemming is bereikt over de te betalen koopprijs, wordt in gezamenlijk overleg de wijze van betaling en levering bepaald. Indien de verkoper en de koper niet bij elkaar in de buurt wonen en het om een relatief goedkoop product gaat, kan worden overeengekomen dat de koper eerst de afgesproken koopprijs overmaakt naar het door de verkoper opgegeven bankrekeningnummer. Nadat de koopprijs is betaald, mag de koper er vervolgens op vertrouwen dat de verkoper het desbetreffende goed per (gewone) post naar hem zal toesturen.
17. In de hiervoor onder 11 weergegeven overwegingen, in samenhang bezien met de bewezenverklaringen, ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte (onder meer ) door een samenweefsel van verdichtsels de in de bewezenverklaringen genoemde benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Dit oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor onder 14 en 15 is voorop gesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich valselijk gepresenteerd als een bonafide verkoper. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte in dat verband ten opzichte van verschillende kopers onder meer heeft voorgewend dat de te leveren goederen afkomstig zijn uit faillissementen en door de curator zouden worden verstuurd. Kennelijk strekten deze mededelingen, waarvan het hof heeft aangenomen dat deze in strijd met de waarheid waren, ertoe interesse en vertrouwen bij potentiële kopers te wekken, in het bijzonder ten aanzien van de prijsstelling en de in het vooruitzicht gestelde levering. De verdachte heeft zich in alle bewezen verklaarde gevallen op de advertentiewebsite ‘marktplaats.nl’ in strijd met de waarheid voorgedaan als een verkoper van de in de advertenties aangeboden laptops, een notebook en ademapparaten, die voornemens was na de betaling van de koopprijs door de kopers deze goederen aan hen te leveren. In de bewijsvoering ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte nooit de intentie heeft gehad om de desbetreffende goederen, waarover hij niet beschikte, te leveren.6.Daarbij komt dat de verdachte in de zaken met de parketnummers 06-068320-11 en 06-068333-11 tevens gebruik heeft gemaakt van een valse naam, te weten de naam [A] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich van een andere naam heeft bediend omdat zijn eigen naam “besmet” is in verband met eerdere beschuldigingen wegens oplichting. Om die reden kan hij via internet niet meer op eigen naam handelen (bewijsmiddel 14).7.Daaruit volgt dat de verdachte door het gebruik van een gefingeerde naam beoogde te voorkomen dat potentiële kopers werden gealarmeerd. Daarmee gaat het om het gebruik van een naam die geen wantrouwen oproept, daar waar potentiële kopers bij het gebruik van de echte naam van de verdachte mogelijk zouden worden afgeschrikt. In dat verband kon het hof het gebruik van de valse naam, anders dan de steller van het middel betoogt, in aanmerking nemen in het kader van het samenweefstel van verdichtsels waardoor de kopers in de genoemde zaken werden bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Op het moment dat de kopers bij herhaling hebben verzocht om levering van de door hen reeds betaalde goederen, heeft de verdachte aan hen vergelijkbare - kennelijk valse - redenen opgegeven waarom hij nog niet had geleverd. Uiteindelijk zijn de goederen nooit geleverd, terwijl daarvoor wel was betaald. Aldus heeft het hof de bewezen verklaarde oplichtingen uit de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de nadere bewijsoverwegingen van het hof, kunnen afleiden.
18. Gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de pleitaantekeningen van de raadsman blijkt dat zijn verweer is toegesneden op het bestanddeel “het aannemen van een valse hoedanigheid”, terwijl dit onderdeel van de tenlastelegging noch in eerste aanleg noch in hoger beroep bewezen is verklaard.
19. In de toelichting op het middel worden diverse bezwaren aangevoerd tegen de verschillende vaststellingen die het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte zich in alle zaken schuldig heeft gemaakt aan oplichting.8.Deze vaststellingen van het hof zijn van feitelijke aard en acht ik, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter die over de feiten oordeelt en in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, niet onbegrijpelijk. Bovendien doen de aangevoerde bezwaren niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de in de bewezenverklaringen genoemde benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen.
20. Het middel faalt.
21. Het tweede middel bevat de klacht dat de beslissing van het hof ten aanzien van de strafoplegging onbegrijpelijk is.
22. Het middel keert zich tegen het volgende onderdeel van de strafmotivering van het hof:
“Ter zitting van het hof heeft verdachte er blijk van gegeven nog steeds niet de strafwaardigheid van zijn handelen in te zien, wat zorgen baart voor de toekomst. De door hem veroorzaakte schade is nog steeds niet vergoed.”
23. Daartoe wordt een beroep gedaan op de volgende passage uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014:
“De raadsman deelt mede - zakelijk weergegeven:Mijn cliënt heeft papieren bij zich van de schuldhulpverlening. Hij heeft zijn financiën inmiddels ondergebracht bij de Stadsbank Oost-Nederland. In totaal heeft hij een schuld van circa 10.000 euro en daarnaast heeft mijn cliënt nog een kleine schuld bij de DUO (de Dienst Uitvoering Onderwijs). Mocht u twijfels hebben bij dit verhaal, kunnen de documenten van de schuldhulpverlening aan uw hof worden overgelegd.
De voorzitter deelt mede dat het hof ervan uit gaat dat het klopt wat door de verdediging naar voren is gebracht.”
24. Zoals blijkt uit de toelichting, neemt het middel tot uitgangspunt dat het hof in de motivering van de opgelegde straf de verdachte niet alleen kwalijk heeft genomen dat hij de schade niet terstond heeft vergoed maar ook dat hij de schade nog steeds niet heeft vergoed, terwijl uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 blijkt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in staat is om de schade te vergoeden. Dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de strafmotivering dan wel het desbetreffende proces-verbaal en mist daardoor feitelijke grondslag. Het hof heeft in zijn strafmotivering slechts betrokken dat de verdachte de strafwaardigheid van zijn handelen nog steeds niet inziet en vervolgens gerefereerd aan de omstandigheid dat de door hem veroorzaakte schade nog steeds niet is vergoed. Deze feitelijke vaststelling van het hof, die in cassatie overigens niet wordt bestreden, acht ik niet onbegrijpelijk. Hieraan doet niet af dat het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014, bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, bij monde van de voorzitter heeft meegedeeld dat het hof ervan uitgaat dat hetgeen de raadsman van de verdachte naar voren heeft gebracht ten aanzien van de schuldhulpverlening van de verdachte klopt. Ik zie daarin geen tegenstrijdigheid. Aangenomen moet immers worden dat de desbetreffende mededeling van de voorzitter van het hof ziet op de betrokkenheid van de schuldhulpverlening en de in dat kader aanwezige documenten. Daarmee is nog niet gezegd dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat de verdachte de benadeelde partijen niet heeft terugbetaald “omdat hij daarvoor geen toestemming heeft verkregen”. Reeds daarop strandt het middel.
25. Bij de beoordeling van het middel kan voorts het volgende worden voorop gesteld. De keuze van de factoren welke voor de strafoplegging van belang zijn te achten, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en deze keuze behoeft geen motivering.9.De enige grens die de rechter in acht moet nemen bij de selectie van de gegevens die hij wil gebruiken bij de straftoemeting, is dat deze moeten zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.10.
26. Aan de genoemde eis is in het onderhavige geval voldaan. Op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 heeft de verdachte bij de bespreking van de feiten verklaard dat hij (een deel van) de door hem gemaakte winst niet heeft terugbetaald aan de klanten aan wie hij niet kon leveren en dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nooit heeft terugbetaald. Voorts heeft de verdachte op die terechtzitting bij de bespreking van zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij de benadeelden nog niet heeft terugbetaald en dat hij de vorderingen van [betrokkene 6] en [betrokkene 5] ook nog niet heeft voldaan. Gelet hierop kan worden aangenomen dat de omstandigheid dat de verdachte de door de door hem gepleegde oplichtingen veroorzaakte schade nog steeds niet heeft vergoed, is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. In cassatie is overigens niet bestreden dat van de voornoemde omstandigheid ter terechtzitting is gebleken.11.
27. De strafoplegging is ook voor het overige toereikend gemotiveerd. Verbazing wekt de opgelegde straf niet en onbegrijpelijk is de motivering daarvan evenmin.
28. Het middel faalt.
29. Het derde middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte heeft bepaald dat de aan de twee benadeelde partijen toegewezen bedragen aan materiële schadevergoeding dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
30. De benadeelde partij [betrokkene 6] heeft zich in eerste aanleg gevoegd in het strafgeding voor een schadebedrag van in totaal € 592,-. De door de benadeelde partij geleden schade zou zijn veroorzaakt door de in de zaak met parketnummer 06-068333-11 door de verdachte gepleegde oplichting. Het schadebedrag betreft materiële schade en is volgens het door de benadeelde partij ingediende “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” opgebouwd uit de volgende drie schadeposten, die nader zijn onderbouwd met diverse bijlagen: aanschaf ademautomaten à € 457,-, reiskosten à € 110,- en telefoon- en portokosten à € 25,-. Op de terechtzitting in eerste aanleg is de benadeelde partij niet verschenen, terwijl op die terechtzitting evenmin een gemachtigde van de benadeelde partij is verschenen.
31. Voorts heeft de benadeelde partij [betrokkene 5] zich in eerste aanleg gevoegd in het strafgeding voor een schadebedrag van in totaal € 155,-. De door de benadeelde partij geleden schade zou zijn veroorzaakt door de in de zaak met parketnummer 06-068320-11 door de verdachte gepleegde oplichting. Het schadebedrag betreft materiële schade en is volgens het door de benadeelde partij ingediende “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” opgebouwd uit de volgende schadepost, die nader is onderbouwd met een bijlage: ademautomaat à € 155,-. Op de terechtzitting in eerste aanleg is de benadeelde partij niet verschenen, terwijl op die terechtzitting evenmin namens de benadeelde partij een gemachtigde is verschenen.
32. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 5] toegewezen tot een bedrag van € 155,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 6] toegewezen tot een bedrag van € 523,80, ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Zoals blijkt uit de namens de benadeelde partijen ingevulde “wensenformulieren” van 1 december 2013 ( [betrokkene 5] ) respectievelijk 30 november 2013 ( [betrokkene 6] ), hebben de benadeelde partijen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en hun eerder ingediende verzoeken tot schadevergoeding (volledig) gehandhaafd.
33. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 5] en [betrokkene 6] toegewezen en daartoe in de bestreden uitspraak het volgende overwogen:
“Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 6]De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 592,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 523,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 5]De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 155,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.(…)BESLISSINGHet hof:(…)Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 6]Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 6] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 523,80 (vijfhonderddrieëntwintig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 6] , een bedrag te betalen van € 523,80 (vijfhonderddrieëntwintig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 5]Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 155,00 (honderdvijfenvijftig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 5] , een bedrag te betalen van € 155,00 (honderdvijfenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.”
34. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden voorop gesteld. Ingevolge de art. 51f, eerste lid, Sv, in verbinding met art. 51g, eerste en derde lid, Sv kan de benadeelde partij zich zowel voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg als op die terechtzitting in het strafproces voegen. Voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg vindt die voeging plaats door opgave aan de officier van justitie van de vordering en de gronden waarop zij berust door middel van een door de minister van justitie en veiligheid vastgesteld formulier (een zogenoemd voegingsformulier). Op de terechtzitting in eerste aanleg geschiedt de voeging op de wijze zoals is voorzien in art. 51g, derde lid, Sv. Op grond van art. 421, eerste lid, Sv is de benadeelde partij die zich in eerste aanleg niet overeenkomstig de wettelijke regels heeft gevoegd daartoe in hoger beroep niet bevoegd. Art. 421, tweede lid, Sv houdt in dat, indien voeging in eerste aanleg heeft plaatsgehad, deze van rechtswege voortduurt in hoger beroep voor zover de vordering in eerste aanleg is toegewezen. Voor zover de vordering in eerste aanleg niet is toegewezen, kan de benadeelde partij zich ingevolge art. 421, derde lid, Sv binnen de grenzen van de vordering, zoals gedaan in eerste aanleg, in hoger beroep opnieuw voegen. Eén en ander brengt mee dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen, ook niet met de wettelijke rente.12.
35. Het hof heeft bepaald dat de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft voorts beslist dat aan de verdachte op de voet van art. 36f Sr (schadevergoedingsmaatregel) betalingsverplichtingen worden opgelegd gelijk aan de toegewezen bedragen van de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft ook ten aanzien van deze door de verdachte aan de Staat te betalen bedragen ten behoeve van de slachtoffers bepaald dat deze zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
36. Uit de voegingsformulieren in eerste aanleg en het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt niet dat de benadeelde partijen vergoeding van de wettelijke rente hebben gevorderd. Bij de stukken van het geding bevinden zich wel twee brieven van Slachtofferhulp Nederland van 5 september 2011 betreffende de vorderingen van de benadeelde partijen, waarin melding wordt gemaakt van wettelijke rente. Uit deze brieven lijkt mij echter niet te volgen dat de benadeelde partijen - zelf dan wel door middel van een uitdrukkelijke machtiging - wettelijke rente hebben gevorderd. Aldus heeft het hof, door te bepalen dat de wettelijke rente vergoed moet worden over de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen, meer toegewezen dan door hen is gevorderd. Daarover klaagt het middel terecht.13.
37. Gelet op het navolgende behoeft dit evenwel niet tot cassatie te leiden. De omstandigheid dat de benadeelde partijen niet hebben gevorderd dat de wettelijke rente wordt vergoed, staat er niet aan in de weg dat de aan de verdachte opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat inhouden dat de wettelijke rente vergoed moet worden. Het staat het hof immers vrij, ongeacht een eventuele vordering van de benadeelde partij, al dan niet een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Indien het hof de schadevergoedingsmaatregel oplegt, berekent het hof het schadebedrag, waartoe de wettelijke rente behoort, naar de krachtens het Burgerlijk Wetboek geldende criteria. De wettelijke rente is op grond van art. 6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade, die het gevolg is van de onrechtmatige daad van de verdachte, is ingetreden.14.
38. Een vernietiging door de Hoge Raad van de beslissing van het hof dat de wettelijke rente betaald moet worden over de aan de benadeelde partijen toegewezen schadebedragen, laat de verplichting voor de verdachte de wettelijke rente te betalen over het bedrag van de aan hem opgelegde verplichtingen tot betaling aan de Staat in stand. Aldus heeft de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te respecteren belang bij zijn klacht over de beslissing van het hof dat de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen vermeerderd moeten worden met de wettelijke rente.15.
39. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
40. Het vierde middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
41. De verdachte heeft op 6 juni 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 21 augustus 2015 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van acht maanden is overschreden. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM inderdaad is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
42. Het vierde middel slaagt, terwijl het derde middel terecht is voorgesteld maar niet tot cassatie hoeft te leiden. Het eerste en het tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
43. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2016
Vgl. HR 8 januari 1974, NJ 1974/114.
Vgl. HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6599, NJ 2003/509, rov. 3.
Vgl. HR 16 maart 1993, NJ 1993/718.
Vgl. HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:200, NJ 2015/147, rov. 4.4, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1366, rov. 2.3, HR 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:236, NJ 2014/109, rov. 3.5, HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0806, NJ 2012/661, rov. 2.4.1 en HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8600, NJ 2012/279, rov. 3.2.
Vgl. in dit verband HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6599, NJ 2003/509 en mijn conclusies voorafgaand aan HR 15 december 2015, nr. (middel 1, HR: art. 81, eerste lid, RO; niet gepubliceerd) en HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:309 (HR: art. 81, eerste lid, RO; conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2698).
Overigens heeft het hof deze verklaring in de hiervoor geciteerde bewijsoverweging als ongeloofwaardig bestempeld. Deze overweging roept vragen op, omdat de passage wel in de bewijsmiddelen is opgenomen. Het hof heeft daarnaast benadrukt dat de door de verdachte gegeven verklaring er niet aan in de weg staat om de handelwijze als verdichtsel aan te merken, omdat de verdachte zijn ware identiteit heeft willen verhullen en de kopers in de waan heeft gebracht dat zij met die [A] handelden.
Volgens de steller van het middel is de naam van de leverancier niet relevant voor het oogmerk van de verdachte, is het feit dat de verdachte de naam van de curator niet wist geen belastend element, zeggen de mededelingen van de verdachte achteraf niets over zijn intenties ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst en blijkt niet dat de onjuiste naam ook maar enige rol heeft gespeeld bij het opwekken van de bereidheid bij de kopers.
Vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805, rov. 3.3, HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9353, rov. 4.3, HR 25 november 2003, NS 2004/18, rov. 4.4, HR 26 juni 1984, NJ 1985/138, rov. 7.5 en A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 313.
Vgl. HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:211, rov. 2.3, HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7119, rov. 4.3 en Van Dorst, a.w., p. 310-311.
Vgl. HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1505, rov. 2.4 (art. 80a RO).
Vgl. HR 11 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, NJ 2000/217, rov. 4.2.
Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:547, rov. 2, HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3303, rov. 2.3, HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2652, NJ 2014/400, rov. 2, HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:707, rov. 3 en HR 11 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, NJ 2000/217, rov. 4.
Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3362, rov. 2.6 en HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2652, NJ 2014/400, rov. 2.4.
Vgl. HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3362, rov. 2.7 (art. 80a RO).
Beroepschrift 26‑11‑2015
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Rekwirant is [rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, voor deze zaak woonplaats kiezende te Deventer aan de Sluisstraat 8 ten kantore van mr. A.C. Huisman (postbus 797, 7400 AT) die tot ondertekening en indiening van deze cassatieschriftuur bepaaldelijk is gevolmachtigd door rekwirant;
Geeft eerbiedig te kennen
Dat rekwirant van een hem betreffend arrest d.d. 28 mei 2014 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (met parketnummer 21/001934-12), de hierna nader te noemen middelen van cassatie voordraagt.
Middel 1
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat het Hof ten onrechte tot een bewezenverklaring van de feiten (met de respectievelijke parketnummers 06/068289-11, 06/068320-11 en 06/068333-11) is gekomen, althans doordat 's Hofs oordeel omtrent de bewezenverklaring van (een van) deze feiten onvoldoende en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
Toelichting
1.
Het Hof is ten aanzien van rekwirant tot een bewezenverklaring gekomen van een drietal feiten. Hierbij gaat het telkens om oplichting (bij het eerste feit gaat het om oplichting, meermalen gepleegd). Het Hof heeft in zijn arrest uitvoerige overwegingen gebezigd met betrekking tot het bewijs.
2.
Kort en bondig samengevat komt de bewijsredenering van het Hof op het volgende neer (vergelijk p. 3 van 's Hofs arrest, onderste alinea tot en met p, 5, eerste alinea), waarbij de raadsman van rekwirant opmerkt dat de letteraanduiding door de raadsman is aangebracht om in het navolgende eenvoudig te kunnen verwijzen naar delen uit de bewijsoverweging.
A.
Rekwirant heeft via internet koopovereenkomsten gesloten met de in de bewezenverklaring genoemde aangevers. Rekwirant heeft in geen van deze gevallen geleverd wat was overeengekomen, er heeft in het geheel geen levering van de verkochte en door aangevers/kopers betaalde goederen door rekwirant plaats gevonden.
Het Hof acht de reden die rekwirant opgaf voor het niet-nakomen (te weten dat zijn eigen leverancier hem niet leverde) niet aannemelijk. Het Hof leidt dit af uit de volgende omstandigheden:
- a.
rekwirant heeft eerst ter zitting van het Hof de naam van zijn eigen leverancier willen noemen.
- b.
Rekwirant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk zaken met de door hem genoemde leverancier ([betrokkene 7]) heeft gedaan.
- c.
De overeenkomsten met de 6 aangevers zijn tot stand gekomen gedurende langere tijd, als rekwirant daadwerkelijk met [betrokkene 7] zaken heeft gedaan is het onwaarschijnlijk en onaannemelijk dat hij dat bleef doen terwijl [betrokkene 7] kennelijk niet leverde.
B.
De bewuste goederen kwamen uit faillissementen, maar wie de curator was in die faillissementen kan rekwirant niet aangeven.
C.
Op p. 4 van 's Hofs arrest, de lange alinea in het midden, verwijst het Hof uitvoerig naar gefingeerde redenen die rekwirant richting aangevers heeft opgegeven omtrent het niet leveren. Het Hof acht het ‘totaal ongeloofwaardig’ dat rekwirant dit deed om tijd te winnen.
D.
In de zaak van aangever [betrokkene 2] heeft rekwirant in strijd met de waarheid gezegd dat hij de laptop nog wel in zijn bezit had.
E.
In de zaken van aangevers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] heeft rekwirant zich bediend van een valse naam, te weten [A].
F.
Het Hof is op grond van de genoemde punten, in onderling verband en onderlinge samenhang beschouwd, van oordeel dat rekwirant zich in alle zaken schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
3.
Onder punt A (zie hiervoor paragraaf 2) noemt het Hof drie omstandigheden waarom het de reden van het niet nakomen van de leveringsverplichting van rekwirant niet aannemelijk acht. In dit kader verwijst rekwirant naar hetgeen namens de verdediging op p. 3 van de pleitnota is aangevoerd:
‘Overall bezien wil ik nog een enkele opmerking maken. Als we deze dossiers lezen, dan krijgen we het idee dat mijn cliënt per definitie zijn kopers niet leverde. Maar dat is maar de vraag. Ik stel vast dat het hier nu gaat om in totaal zes klanten. Van deze zes zijn er twee door cliënt schadeloos gesteld, zoals het hoort. Uit bankafschriften en de verklaring van mijn cliënt is verder te halen dat hij veel vaker handelde via Marktplaats. En dat hij aan meer mensen geld retourneerde op het moment dat hij niet kon leveren. Kennelijk hield hij zich bezig met een min of meer geregelde vorm van handel via marktplaats. Het lijkt er dan op dat het in het merendeel van de gevallen dan gewoon goed is gegaan: er zijn maar weinig aangiften. En het heeft er alle schijn van dat in die gevallen waar het niet goed is gegaan een terugbetaling heeft plaatsgehad. Op enkele gevallen na, en dat lijken deze vier of zo u wil zes te zijn. Het is niet onaannemelijk dat de verklaring voor het niet terug betalen is: geldgebrek. Daarvan uitgaande, is een bewezenverklaring van enig oplichtingsmiddel niet aan de orde.’
Namens verzoeker is hiermee betoogd dat hij veel vaker handelde via Marktplaats en dat het er op zijn minst alle schijn van had dat dat het in het merendeel van alle gevallen gewoon goed is gegaan (waaronder verstaan dient te worden dat rekwirant in het merendeel van de gevallen gewoon geleverd heeft). Het Hof heeft de juistheid van dit aan de hand van de zich in het dossier bevindende bankafschriften onderbouwde standpunt in het midden gelaten. Nu het Hof niet aannemelijk heeft geacht dat ene [betrokkene 7] de leverancier van rekwirant was, dient in de voorliggende zaak het uitgangspunt te zijn dat rekwirant vaker handelde via Marktplaats en dat hij in het merendeel van de gevallen de afspraken nakwam. Wie de leverancier van rekwirant was en of de verklaring van rekwirant op dit punt waarheidsgetrouw is, zegt op zichzelf niets over de vraag wat de intentie (het oogmerk) van rekwirant was en het levert ook geen bijdrage aan enig bewezenverklaard oplichtingsmiddel.
4.
Onder punt B acht het Hof het kennelijk belastend dat rekwirant de naam van ‘de curator in die faillissementen’ niet weet. Rekwirant acht dit deel van de bewijsmotivering onbegrijpelijk: ten tijde van het afleggen van de verklaring ter zitting van het Hof was 3 à 4 jaar verstreken sinds de via Marktplaats gesloten overeenkomsten. Gezien het tijdsverloop is het helemaal niet vreemd te achten dat rekwirant geen naam van een curator wist. Onder deze omstandigheden had het Hof behoren te motiveren op grond waarvan dit element belastend is. Deze motivering ontbreekt.
5.
Onder punt C verwijst het Hof naar de redenen van het niet leveren die rekwirant na de betaling door de kopers/aangevers richting aangevers opgaf. Naar de opvatting van rekwirant zeggen deze mededelingen achteraf echter niets over zijn intenties ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst en de daaropvolgende betaling door de kopers. De mededelingen achteraf hebben de kopers bovendien niet bewogen om tot betaling over te gaan: die betalingen waren al verricht. Het Hof heeft deze mededelingen dan ook ten onrechte betrokken bij zijn bewijsoverwegingen.
6.
Over punt D heeft rekwirant geen opmerkingen, met dien verstande dat hij in het navolgende onder punt 8 nog kort terugkomt op aangever [betrokkene 2].
7.
Betreffende punt E zij opgemerkt dat uit de bewijsmiddelen (meer specifiek de bewijsmiddelen 11 en 13) niet blijkt dat de onjuiste naam ook maar enige rol heeft gespeeld bij het opwekken van de bereidheid bij de kopers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] om tot betaling over te gaan. Ook dit deel van de bewijsoverweging is daarmee niet een valide argument.
8.
Gezien het vorenstaande zijn vier van de vijf of in elk geval een of meer van de door het Hof genoemde argumenten om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen niet valide en daarmee onbegrijpelijk. Nu het Hof onder punt F uitdrukkelijk aangeeft dat het op grond van de argumenten, in onderlinge samenhang beschouwd, van oordeel is dat sprake is van oplichting, is het finale oordeel van het Hof omtrent de bewezenverklaring van oplichting in alle aan de orde zijnde zaken onbegrijpelijk, dit oordeel kan dan ook geen stand houden.
Ten aanzien van aangever [betrokkene 2] (een van de vier aangevers uit de zaak met parketnummer 06/068289-11) zij voor zover van belang nog opgemerkt dat het Hof uit is gegaan van een onware mededeling van rekwirant aan zijn adres: rekwirant heeft in strijd met de waarheid gezegd dat hij de bewuste notebook in zijn bezit had, Ook bij dit feit geldt echter dat het Hof de bewijsoverwegingen in samenhang beziet. Als de samenhang dan wegvalt omdat een of meer argumenten niet valide blijken te zijn, dan kan ook 's Hofs oordeel waar het aangever [betrokkene 2] betreft niet in stand blijven.
9.
Op grond van het voorgaande dient 's Hofs arrest te worden vernietigd.
Middel 2
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat 's Hofs beslissing omtrent de strafoplegging onbegrijpelijk is, althans is 's Hofs beslissing omtrent de strafoplegging onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Het Hof heeft rekwirant veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, In de motivering van deze straf (p. 7 van het arrest) betrekt het Hof kennelijk als strafverzwarende factor als omstandigheid dat de door rekwirant veroorzaakte schade nog steeds (cursivering door raadsman) niet is vergoed.
2.
In het verband van de hiervoor onder 1 genoemde specifieke overweging verwijst rekwirant naar pagina 6 onderaan van het pv van de terechtzitting. Daarin staat dat de raadsman van rekwirant naar voren heeft gebracht dat rekwirant een schuld heeft van circa 10.000 Euro en daarnaast nog een kleine schuld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. De raadsman heeft tevens gesteld — zakelijk weergegeven — dat rekwirant zijn financiën in het kader van een schuldhulpverlening heeft ondergebracht bij de Stadsbank Oost-Nederland. De voorzitter van het Hof heeft hierop meegedeeld dat het Hof ervan uit gaat dat het klopt wat door de verdediging naar voren is gebracht.
3.
Op basis van de respons van de voorzitter is uitgangspunt dat rekwirant schulden heeft, welke zijn ondergebracht bij de schuldhulpverlening van een Stadsbank. Dit zo zijnde is aannemelijk dat rekwirant niet in staat is/was om de schade te vergoeden, nog daargelaten de vraag of het hem in het licht van zijn schulden-positie juridisch überhaupt vrijstond om tot betaling van aangevers over te gaan.
4.
Ten aanzien van de hiervoor gecursiveerde woorden ‘nog steeds’ zij opgemerkt dat het Hof het rekwirant kennelijk niet alleen kwalijk neemt dat hij niet terstond de schade heeft vergoed, maar ook dat hij nu nog steeds de schade niet heeft vergoed. Uit het voorgaande volgt dat dit een factor is die verzoeker nu net niet kan worden tegengeworpen: hij heeft hulp gezocht om zijn schulden te kunnen afbetalen.
5.
Op grond van het voorgaande dient 's Hofs arrest te worden vernietigd.
Middel 3
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat het Hof bepaald heeft dat de aan twee benadeelde partijen toegewezen bedragen aan materiële schadevergoeding vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente.
Toelichting:
1.
Het Hof heeft betreffende de vorderingen van benadeelde partijen [betrokkene 6] en [betrokkene 5] in beide gevallen het toegewezen bedrag vermeerderd met wettelijke rente1.. Recent heeft uw Raad nog het volgende overwogen in HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:547:
‘Het Hof heeft beslist dat de vordering van de benadeelde partij [de benadeelde partij], voor zover toegewezen, vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf de in het arrest genoemde datum tot aan de dag der algehele voldoening. Nu de stukken van het geding met inhouden dat de benadeelde partij [de benadeelde partij] vergoeding van de wettelijke rente heeft gevorderd, heeft het Hof ten onrechte beslist dat die rente vergoed moet worden (vgl. HR 11 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, NJ 2000/217). Het middel klaagt daarover terecht. Het bestreden arrest kan in zoverre niet in stand blijven.’
2.
De voorliggende casus is op het punt van de verhoging met wettelijke rente identiek aan de hiervoor onder onderdeel 1 van dit middel genoemde casus uit voormeld(e) arresten van de Hoge Raad.
3.
Rekwirant concludeert dat het Hof ten onrechte de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen heeft vermeerderd met wettelijke rente.
4.
Op grond van het voorgaande dient 's Hofs arrest te worden vernietigd.
Middel 4
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
in het bijzonder doordat sprake is van schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
Toelichting:
1.
In HR 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft uw Raad regels gegeven omtrent de redelijke termijn, meer specifiek heeft uw Raad in r.o. 3.3 regels geformuleerd omtrent de inzendingstermijn van stukken naar de Hoge Raad nadat cassatie is ingesteld.
2.
Rekwirant stelt vast dat hij op 6 juni 2014 cassatieberoep heeft ingesteld. Uit correspondentie van de griffie van de Hoge Raad maakt rekwirant op dat de stukken van het geding pas op 21 augustus 2015 ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen. De inzendingstermijn van acht maanden is daarmee met meer dan een half jaar overschreden. Aldus is sprake van schending van de redelijke termijn in aanzienlijke mate.
3.
Op grond van het voorgaande dient 's Hofs arrest te worden vernietigd.
Deventer, 26 november 2015
mr. A.C. Huisman
Advocaat/gemachtigde
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑11‑2015
Het Hof heeft de opgelegde schademaatregelen ook vermeerderd met wettelijke rente, maar gezien HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2652 — zeer recent bevestigd in HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3362, r.o. 2.6 — laat rekwirant een klacht t.a.v. die vermeerdering achterwege.