HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9114, rov. 4.6.
HR, 18-12-2018, nr. 17/02067
ECLI:NL:HR:2018:2333
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
17/02067
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2333, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1205
ECLI:NL:PHR:2018:1205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2333
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑09‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0064
NbSr 2019/35
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op o.a. bouwmaterialen en gereedschap. Maatstaf bij klaagschrift strekkende tot teruggave aan klager van voorwerpen ten aanzien waarvan bij - t.t.v. beoordeling beklag onherroepelijk geworden - arrest in strafzaak bewaring t.b.v. rechthebbende is gelast, art. 353.2.c en 552a Sv. 1. Moet beklagrechter toetsen aan art. 353 Sv? 2. Moet beklagrechter aangeven wanneer klager als rechthebbende kan worden aangemerkt? In strafzaak heeft Hof klager veroordeeld t.z.v. diefstal met braak of inklimming, meermalen gepleegd, en m.b.t. onder hem ex art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen beslist tot teruggave van bepaalde voorwerpen aan rechthebbenden en t.a.v. overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen bewaring t.b.v. rechthebbende gelast. Ad 1. Standpunt dat Hof verzoek klager tot teruggave had moeten toetsen aan art. 353 Sv is onjuist. Art. 353 Sv richt zich immers tot strafrechter die bij eindvonnis of -arrest moet beslissen over ex art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Indien - zoals i.c. - t.t.v. beoordeling beklag beslissing strafrechter ex art. 353 Sv onherroepelijk is, is die onherroepelijke beslissing voor beklagrechter vaststaand gegeven dat hij niet op juistheid mag toetsen. In zo’n geval moet beklagrechter beoordelen of klager redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende t.b.v. wie strafrechter bewaring heeft gelast. Hof heeft deze maatstaf toegepast. Ad 2. Met klacht dat Hof niet heeft aangegeven wanneer klager wel als rechthebbende zou kunnen worden aangemerkt, stelt middel eis die het recht niet kent. Hof heeft geoordeeld dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende en heeft gemotiveerd op welke gronden Hof tot dit oordeel is gekomen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en is, in aanmerking genomen wat door klager is aangevoerd voor zijn stelling dat hij rechthebbende is, toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/02067 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 2 december 2016, nummer RK 1000/16, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft P.T. Pel, advocaat te Hattem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing van de zaak als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het beklag. In het bijzonder wordt geklaagd dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans de ongegrondverklaring niet begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij arrest van 22 februari 2016 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de klager veroordeeld ter zake van diefstal door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd. Daarbij heeft het Hof met betrekking tot de onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen (i) beslist tot teruggave van een aantal bepaalde voorwerpen aan de rechthebbenden en (ii) ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
Het klaagschrift van 6 juni 2016 strekt tot teruggave aan de klager van de voorwerpen ten aanzien waarvan in het arrest van 22 februari 2016 de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast.
2.3.
Het Hof heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De beoordeling van het klaagschrift
Standpunt van klager
Klager stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen reden is om af te wijken van de hoofdregel van artikel 353 Sv dat een met toepassing van artikel 94 Sv in beslag genomen voorwerp wordt teruggegeven aan de beslagene. De uitzondering "bewaring ten behoeve van een rechthebbende" komt pas in beeld als teruggave aan de beslagene onredelijke gevolgen zou hebben. Daarvan is geen sprake. Op het moment van inbeslagname had klager de feitelijke macht over de goederen en als bezitter geldt hij in beginsel als rechthebbende op de goederen. De goederen zijn niet door enig strafbaar feit verkregen of gebruikt voor het plegen daarvan. Klager handelt in degelijke goederen via marktplaats.nl. Hij heeft geen afstand van de goederen gedaan. Voor zover op de kennisgeving van inbeslagneming eigenaren waren vermeld, kunnen zij kennelijk niet als rechthebbende van de goederen worden aangemerkt. Er zijn geen redenen om ten aanzien van enig in beslag genomen goed te oordelen dat een derde een beter recht heeft dan klager of rechthebbende is.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het hof in zijn arrest van 22 februari 2016 heeft geoordeeld dat uit het dossier niet blijkt dat de goederen waarop het beklag ziet, aan verdachte toebehoren. Primair verbindt hij daaraan de conclusie dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Klager had cassatie kunnen instellen tegen de beslissing van het hof omtrent het beslag en heeft in raadkamer geen feiten of omstandigheden aangevoerd die ten tijde van het wijzen van het arrest nog niet bekend waren. Subsidiair verbindt de advocaat-generaal daaraan de conclusie dat het beklag ongegrond is. De in raadkamer aangevoerde argumenten leiden niet tot het oordeel dat de goederen aan klager toebehoren.
Beoordeling
De goederen waarvan klager teruggave verzoekt, zijn op grond van artikel 94 Sv onder hem in beslag genomen in de strafzaak onder parketnummer 08-730293-15. Klager is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 september 2015 veroordeeld ter zake van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het hof heeft arrest gewezen op 22 februari 2016. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
De omstandigheden dat geen cassatie is ingesteld tegen het arrest van dit hof van 22 februari 2016 en dat klager geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die ten tijde van het wijzen van dat arrest nog niet bekend waren, staan niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het beklag. Het hof acht klager ook in zoverre ontvankelijk in zijn klacht.
Het arrest van 22 februari 2016 kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat ten aanzien van de thans in het geding zijnde voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast, omdat ten tijde van de beslissing in hoger beroep niet bekend was wie de rechthebbende was.
Klager heeft in raadkamer niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende op de voorwerpen waarvan hij teruggave verzoekt. Dat klager deze voorwerpen feitelijk in zijn bezit had op het moment dat deze in beslag zijn genomen in zijn woning te Olst en de door hem gebruikte schuur bij het perceel [a-straat 1] te Apeldoorn en dat zich (nog) geen rechthebbenden hebben gemeld, is daartoe onvoldoende.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het beklag ongegrond verklaren.
De beschikking
Het hof:
verklaart het beklag ongegrond."
2.4.
Het middel stelt zich primair op het standpunt dat het Hof het verzoek van de klager tot teruggave had moeten toetsen aan art. 353 Sv. Deze opvatting is niet juist, zodat het middel in zoverre faalt. Art. 353 Sv richt zich immers tot de strafrechter die bij eindvonnis of eindarrest dient te beslissen over de met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Indien - zoals in dit geval - ten tijde van de beoordeling van het beklag de op de voet van art. 353 Sv gegeven beslissing van de strafrechter onherroepelijk is, is die onherroepelijke beslissing voor de beklagrechter een vaststaand gegeven dat hij niet op zijn juistheid mag toetsen. In een zodanig geval moet de beklagrechter beoordelen of de klager redelijkerwijs moet worden aangemerkt als de rechthebbende ten behoeve van wie de strafrechter de bewaring heeft gelast. Het Hof heeft deze maatstaf toegepast.
2.5.
Het middel klaagt verder dat het Hof zijn oordeel niet toereikend heeft gemotiveerd nu het niet heeft aangegeven wanneer de klager wel als rechthebbende zou kunnen worden aangemerkt. Daarmee stelt het middel een eis die het recht niet kent. Het Hof heeft geoordeeld dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als de rechthebbende en het heeft gemotiveerd op welke gronden het tot dit oordeel is gekomen. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en is, in aanmerking genomen wat door de klager is aangevoerd voor zijn stelling dat hij de rechthebbende is, toereikend gemotiveerd.
Ook in zoverre faalt het middel.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beslag, art. 94 Sv. In strafzaak is de bewaring gelast ten behoeve van de rechthebbende, art. 353 lid 2 sub c Sv. Beklag beslagene art. 552a Sv. Het hof heeft het klaagschrift ongegrond verklaard omdat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs rechthebbende is op de voorwerpen. Onjuiste maatstaf. Klager hoeft dat niet aannemelijk te maken. Uitzonderingsbepaling van art. 353 lid 2 sub c Sv is alleen van toepassing als de beslagene redelijkerwijs niet als rechthebbende valt aan te merken. Het advies aan de Hoge Raad is de beschikking te vernietigen.
Nr. 17/02067 B Zitting: 6 november 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klager] |
Bij beschikking van 2 december 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, het klaagschrift van de klager ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag op een veelvoud aan goederen, zoals opgenomen in de kennisgeving van inbeslagneming met registratienummer PL0600- 2015049301-17 en in de aan het klaagschrift gehechte lijst met BHV-nummer PL0600- 2015259020, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift, althans dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is.
3.1. Het hof heeft het beklag ongegrond verklaard en, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
‘’Beoordeling
De goederen waarvan klager teruggave verzoekt, zijn op grond van artikel 94 Sv onder hem in beslag genomen in de strafzaak onder parketnummer 08-730293-15. Klager is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 september 2015 veroordeeld ter zake van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het hof heeft arrest gewezen op 22 februari 2016. Dit arrest is onherroepelijk geworden.
(…)
Het arrest van 22 februari 2016 kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat ten aanzien van de thans in het geding zijnde voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast, omdat ten tijde van de beslissing in hoger beroep niet bekend was wie de rechthebbende was.
Klager heeft in raadkamer niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende op de voorwerpen waarvan hij teruggave verzoekt. Dat klager deze voorwerpen feitelijk in zijn bezit had op het moment dat deze in beslag zijn genomen in zijn woning te Olst en de door hem gebruikte schuur bij het perceel [a-straat 1] te Apeldoorn en dat zich (nog) geen rechthebbenden hebben gemeld, is daartoe onvoldoende.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het beklag ongegrond verklaren.’’
3.2. In het arrest van de strafkamer van het hof van 22 februari 2016 waarnaar in de bestreden beschikking wordt verwezen is ten aanzien van het beslag het volgende overwogen:
‘’Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis
(…) Ten slotte heeft de rechtbank bevolen dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Bevestiging
Het hof verenigt zich met voornoemd vonnis en zal dit bevestigen met uitzondering van de beslissing ten aanzien van beslag — in zoverre zal het vonnis worden vernietigd — en (…).
(…)
Beslag
Uit het dossier volgt dat er ten behoeve van het politieonderzoek diverse goederen in beslag zijn genomen. Hoewel het hof niet beschikt over een beslaglijst, volgt uit de kennisgevingen van inbeslagneming dat het merendeel van de goederen toebehoort aan de aangevers. Het hof zal derhalve de teruggave gelasten — indien en voor zover dat nog niet feitelijk is gebeurd — aan de rechthebbende van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen voor zover dat volgt uit de bewezenverklaarde feiten en in het dictum zal worden opgenomen. Voor de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen gelast het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.’’
3.3. Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Onder de klager zijn op grond van art. 94 Sv onder andere de hiervoor onder 1. vermelde goederen inbeslaggenomen. Uit het dossier blijkt dat het met name gaat om bouwmaterialen en gereedschap. De klager is strafrechtelijk vervolgd en door de rechtbank en vervolgens het hof veroordeeld voor diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, meermalen gepleegd. Het hof heeft in de strafzaak ten aanzien van een deel van de inbeslaggenomen goederen de teruggave gelast aan de rechthebbenden, de aangevers van de door de klager gepleegde diefstallen. Ten aanzien van het resterende deel van de nog niet teruggegeven inbeslaggenomen goederen heeft het hof de bewaring gelast ten behoeve van de rechthebbende.
3.4. Na de veroordeling door het hof heeft de klager op 7 juni 2016 een klaagschrift ingediend bij de raadkamer van het hof strekkende tot teruggave van de voorwerpen waarvan het hof de bewaring heeft gelast ten behoeve van de rechthebbende op grond van art. 353 lid 2 sub c Sv. Dat betekent dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet, maar nog niet bekend is aan wie de goederen moeten worden teruggegeven.
‘’Uit deze passages van de Memorie van Toelichting moet worden afgeleid dat in de in het eerste lid van art. 353 Sv bedoelde gevallen een met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerp a) wordt teruggegeven aan de beslagene tenzij b) er een ander is die redelijkerwijs als rechthebbende op dat voorwerp kan worden aangemerkt, in welk geval dat voorwerp aan die ander wordt teruggegeven, doch dat het c) de rechter vrij staat de bewaring van dat voorwerp ten behoeve van de rechthebbende te gelasten, indien naar zijn oordeel aannemelijk is dat de beslagene geen recht heeft op het voorwerp en er geen ander is die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (vgl. HR 29 oktober 2002, NJ 2003, 19 en HR 10 januari 2006, LJN AU5785).1.
3.6. Hieruit valt af te leiden dat na afloop van de strafzaak de in beslag genomen voorwerpen in beginsel dienen te worden teruggegeven aan de beslagene, tenzij zich één van de hiervoor bedoelde situaties als bedoeld in art. 353 lid 2 sub b of c zich voordoen. Met betrekking tot deze hoofdregel en de daarop van toepassing zijnde uitzonderingen (in het bijzonder die onder c) heeft AG Knigge in zijn conclusie voorafgaande aan het arrest HR 10 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BT8950 het volgende opgemerkt. In de eerste plaats dat het in strijd met de hoofdregel (dat het inbeslaggenomen voorwerp in beginsel aan de beslagene moet worden teruggegeven) zou zijn, als deze hoofdregel pas zou gelden als de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, hetgeen mee zou brengen dat de beslagene dit zou moeten aantonen of aannemelijk maken. In de tweede plaats merkt Knigge op dat het bij het gelasten van de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zoals bedoeld in art. 353 lid 2 sub c Sv gaat om gevallen waarin positief blijkt (aannemelijk is) dat de beslagene géén rechthebbende is. De hoofdregel berust immers op de veronderstelling dat de beslagene recht heeft op het voorwerp in kwestie en dat slechts als die veronderstelling onjuist blijkt te zijn, de hoofdregel niet opgaat.2.Ik onderschrijf deze uitgangspunten.
3.7. Het middel berust op de stelling dat in onderhavige zaak de hoofdregel geldt, dat het voorwerp dient te worden teruggegeven aan de klager en dat de uitzonderingen hierop pas in beeld komen als deze teruggave ‘’onredelijke gevolgen zou hebben".3.Het gaat volgens de steller van het middel daarbij om een negatief criterium. Pas als positief is vastgesteld dat het aannemelijk is dat de beslagene geen rechthebbende is en wordt geoordeeld dat een ander een sterkere claim heeft op het voorwerp, gaat de hoofdregel dat teruggave moet worden gelast aan de beslagene, niet op. Door te overwegen dat de klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs rechthebbende is, hanteert het hof volgens de steller van het middel daarom een onjuiste maatstaf.
3.8. Ik meen dat het middel slaagt en wel op grond van het volgende.
3.9. De raadkamer van het hof heeft aan zijn oordeel slechts ten grondslag gelegd dat het hof in zijn uitspraak in de strafzaak de bewaring heeft gelast van de in het geding zijnde voorwerpen omdat ten tijde van dat arrest niet bekend was wie de rechthebbende was. Dat is onvoldoende om de uitzondering op de hoofdregel dat teruggave aan de beslagene moet worden gelast, te rechtvaardigen. De uitzondering op de hoofdregel geldt immers alleen indien wordt vastgesteld dat de beslagene redelijkerwijs niet als rechthebbende valt aan te merken. Het hof heeft in de bestreden beschikking verzuimd hierover een oordeel te vellen en zodoende een onjuiste maatstaf aangelegd.
4. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing van de zaak als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018
Conclusie AG Knigge voor HR 10 januari 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BT8950, onder 14.
Verwezen wordt naar de conclusie van AG Knigge, ECLI:NL:PHR:2006:AU5785, onder 13. In deze conclusie worden onder 14-17 dezelfde uitgangspunten geformuleerd als in de hiervoor onder 3.6. aangehaalde conclusie van Knigge.
Beroepschrift 18‑09‑2017
CASSATIESCHRIFTUUR
inzake
[requirant],
geboren [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [postcode] [woonplaats],
advocaat: mr. P.T. Pel te Hattem
uw kenmerk:
Griffienummer : S17/02067 B
Instantie : Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
Uitspraak : 2 december 2016
Parketnr. Hof : 21/005570-15
Raadkamernr. Hof : 1000-16
Requirant tot cassatie van de hem betreffende beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, uitgesproken d.d. 2 december 2016 onder raadkamernr. 1000-16, dient hierbij het navolgende middel van cassatie in:
A. cassatiemiddelen
Middel 1
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd, zoals bedoeld in art. 79 RO, waardoor de beschikking van het Hof niet in stand kan blijven. In het bijzonder is art. 353 lid 2 Sv geschonden, doordat het Hof ten onrechte het door requirant tot cassatie ingediende klaagschrift ex art. 552a Sv ongegrond heeft verklaard.
B. toelichting
B-1 overzicht
1.
Bij onherroepelijk arrest d.d. 22 februari 2016, met parketnr. 21/005570-15, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, onder meer uitgesproken: ‘gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen’.
2.
Requirant tot cassatie heeft op 6 juni 2016 een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend. In dit klaagschrift en tijdens de behandeling van het klaagschrift in de raadkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, d.d. 18 november 2016 heeft requirant tot cassatie uitdrukkelijk en gemotiveerd verzocht om teruggave aan hem van de litigieuze voorwerpen.
3.
Bij beschikking d.d. 2 december 2016 heeft het Hof het beklag ongegrond verklaard en dit als volgt gemotiveerd:
‘Het arrest van 22 februari 2016 kan redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan dat ten aanzien van de thans in het geding zijnde voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast, omdat ten tijde van de beslissing in hoger beroep niet bekend was wie de rechthebbende was.
Klager heeft in de raadkamer niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende op de voorwerpen waarvan hij teruggave verzoekt. Dat klager deze voorwerpen feitelijk in bezit had op het moment dat deze in beslag zijn genomen in zijn woning te [a-plaats] en de door hem gebruikte schuur bij het perceel [a-straat 01] te [b-plaats] en dat zich (nog) geen rechthebbenden hebben gemeld, is daartoe onvoldoende’.
B-2 relevante wetgeving
4.
Ingevolge art. 94 lid 1 en 2 Sv, zoals van kracht ten tijde van behandeling van het klaagschrift, zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr aan te tonen en voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
5.
Ingevolge art. 116 lid 1 Sv, zoals van kracht ten tijde van behandeling van het klaagschrift, beëindigt de Hulpofficier van Justitie of de Officier van Justitie het beslag en doet hij het voorwerp teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, indien voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering niet of niet meer aanwezig is.
6.
Ingevolge art. 116 lid 5 Sv, zoals van kracht ten tijde van behandeling van het klaagschrift, doet het Openbaar Ministerie het voorwerp na bekend worden van de rechthebbende aan deze teruggeven, indien het Openbaar Ministerie overeenkomstig art. 116 lid 2 of lid 4 Sv of de rechtbank overeenkomstig art. 353 lid 2 Sv de bewaring van het voorwerp heeft gelast.
7.
Ingevolge art. 353 lid 2 Sv, zoals van kracht ten tijde van behandeling van het klaagschrift, gelast de rechtbank (a) de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen, (b) de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, of (c) indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende.
B-3 hoofdregel: teruggave aan beslagene
8.
Art. 353 lid 2 Sv is in zijn huidige redactie ingevoerd bij de Wet tot wijziging van enige bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten inzake de bewaring en de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen (Stb. 1995, 254). Krachtens de Memorie van toelichting op deze wet blijft, ondanks de invoering van de mogelijkheid tot bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, teruggave aan de beslagene de hoofdregel. Hierop wordt uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin die teruggave onredelijke gevolgen zou hebben. (Kamerstukken II 1993–1994, 23 692, nr. 3, p. 3).
9.
Volgens HR 10-01-2006 ECLI:NL:HR:2006:AU5785 r.o. 3.7 brengt de in art. 353 Sv vooropgestelde hoofdregel mee dat de teruggave van het beslagen voorwerp aan de verdachte dient te worden gelast, tenzij aannemelijk is dat de verdachte geen recht heeft op dat voorwerp. Het Hof had dienen te onderzoeken of aannemelijk is dat de verdachte niet als rechthebbende op dat voorwerp kan gelden, aldus de HR (cursiveringen PTP).
10.
In zijn conclusie voor genoemd arrest benadrukt ook A–G Knigge dat uit de wetgeschiedenis van art. 353 lid 2 Sv blijkt dat het gaat om een hoofdregel (sub a) met uitzonderingen (sub b en c). Als hoofdregel geldt nog steeds dat het voorwerp dient te worden teruggegeven aan de beslagene. De uitzonderingen op deze hoofdregel komen eerst in beeld als teruggave aan de beslagene ‘onredelijke gevolgen zou hebben’ (HR 10-10-2016 ECLI:NL:PHR:2006:AU5785 nr. 13).
11.
Het betreft hier, aldus eveneens A-G Knigge, een negatief criterium. De uitzondering doet zich niet voor (HR 10-01-2006 ECLI:NL:PHR:2006:AU5785 nr. 17):
‘als de beslagene claimt recht op het voorwerp te hebben en de rechter (1) niet oordeelt dat die claim ongegrond is (omdat aannemelijk is dat de beslagene geen rechthebbende is) en (2) niet oordeelt dat een ander een sterkere claim heeft (omdat die ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt). Men zou kunnen zeggen dat in dat geval de rechten die de beslagene als houder of bezitter op het voorwerp had, de teruggave van het voorwerp aan hem rechtvaardigen. Voor een doorbreking van de civielrechtelijke status quo is dan geen reden.’
12.
Vgl. eveneens A–G Knigge in zijn conclusie voor het arrest HR 10-01-2012 ECLI:NL:PHR:2012:BT8950 nr. 14:
‘Dat wil niet zeggen dat teruggave aan de beslagene pas aan de orde is als is vastgesteld dat hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Dat zou in strijd zijn met de hoofdregel dat het desbetreffende voorwerp in beginsel aan de beslagene dient te worden teruggegeven. Het gaat om gevallen waarin positief blijkt (aannemelijk is) dat de beslagene géén rechthebbende is. Dat kan als volgt worden begrepen. Bij de bedoelde hoofdregel gaat het om de vraag of een ander een beter recht heeft dan de beslagene. Die hoofdregel berust dus op de (uit de feitelijke situatie ten tijde van de inbeslagneming voortvloeiende) veronderstelling dat de beslagene recht heeft op het voorwerp in kwestie. Als die veronderstelling onjuist blijkt te zijn, gaat de hoofdregel niet op.’
B-4 Hof hanteert onjuist criterium
13.
Voor de ongegrondverklaring van het beklag hanteert het Hof als motivering:
‘Klager heeft in de raadkamer niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechthebbende op de voorwerpen (…). Dat klager deze voorwerpen feitelijk in zijn bezit had op het moment dat deze in beslag zijn genomen (…) en dat zich (nog) geen rechthebbende hebben gemeld, is daartoe onvoldoende’.
14.
Indien en voor zover het Hof in zijn oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat de voorwerpen niet aan requirant tot cassatie kunnen worden teruggegeven, omdat requirant tot cassatie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de rechthebbende is, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Immers blijkt noch uit voornoemde wetsgeschiedenis van art. 353 Sv, noch uit de relevante jurisprudentie de eis dat voor teruggave van voorwerpen, waarvan bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast, de beslagene aannemelijk moet maken dat hij als rechthebbende van de voorwerpen te kunnen worden aangemerkt. Daartoe merkt requirant tot cassatie het volgende op.
15.
Ten eerste: met het door het Hof gestelde vereiste dat requirant tot cassatie redelijkerwijs aannemelijk moet maken rechthebbende te zijn van de voorwerpen op straffe waarvan het beklag ongegrond wordt verklaard, worden de wettelijke hoofdregel en uitzondering omgedraaid. Immers gaat het Hof niet uit van de hoofdregel dat de beslagen voorwerpen aan requirant tot cassatie, als zijnde de beslagene, worden teruggegeven, tenzij aannemelijk is dat …, maar gaat het Hof uit van de uitzondering dat de beslagen voorwerpen niet worden teruggeven aan requirant tot cassatie, als zijnde de beslagene, tenzij hij aannemelijk maakt dat … (‘Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat …’). Het Hof hanteert hiermee een ander criterium dan uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie volgt, volgens welk criterium immers teruggave aan de beslagene plaats vindt, tenzij aannemelijk is dat hij geen rechthebbende is.
16.
Ten tweede: de motivering van het Hof dat (1) het feitelijk in bezit hebben van de voorwerpen door requirant tot cassatie op het moment dat deze in beslag zijn genomen en (2) het feit dat zich (nog) geen rechthebbenden hebben gemeld, onvoldoende zijn om requirant tot cassatie redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken, strookt bovendien (subsidiair) niet met de uitleg die toekomt aan het begrip ‘rechthebbende’ in de zin van de wet. Krachtens de Memorie van toelichting moet aan die term een ruime betekenis worden toegekend. Het betreft personen die ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp een op enige rechtsregel gebaseerde aanspraak geldend kunnen maken (Kamerstukken II 1993–1994, 23 692, nr. 3, p. 3). Civielrechtelijk bezit en tenminste houderschap van het voorwerp zijn een dergelijke rechtsregel die teruggave van het voorwerp aan de beslagene als rechthebbende rechtvaardigen, tenzij …. De motivering van het Hof geeft ook in dit opzicht blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan om die reden niet in stand blijven.
B-5 motivering van het Hof is onbegrijpelijk
17.
Indien en voor zover het Hof in zijn oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat de beslagen voorwerpen niet aan requirant tot cassatie kunnen worden teruggegeven, omdat (1) het feitelijk in bezit hebben van de voorwerpen door requirant tot cassatie op het moment dat deze in beslag zijn genomen en (2) het feit dat zich (nog) geen rechthebbenden hebben gemeld, ‘onvoldoende’ zijn, is dit oordeel, zonder nadere motivering, die ontbreekt, (meer subsidiair) ook onbegrijpelijk.
18.
Immers blijkt uit deze ontoereikende motivering van het Hof niet aan welke voorwaarden volgens het Hof dan meer of anders voldaan zou moeten worden alvorens de beslagen voorwerpen wel aan de beslagene behoren te worden teruggegeven. In casu staat vast dat requirant tot cassatie de beslagen voorwerpen ten tijde van de beslaglegging feitelijk onder zich had en als beslagene dient te worden aangemerkt, immers zijn de beslagen voorwerpen aangetroffen in de door hem bewoonde woning te [a-plaats] respectievelijk de bij hem in gebruik zijnde schuur te [b-plaats]. In casu staat eveneens vast dat niet door derden als rechthebbenden aanspraak wordt gemaakt op de beslagen voorwerpen.
19.
Zelfs als het Hof bij dit bestreden oordeel bedoeld zou hebben invulling te geven aan de uitzondering in plaats van de hoofdregel, quod non, dan nog is dit oordeel onbegrijpelijk en onvoldoende naar de eis der wet met redenen omkleed. Het Hof maakt immers op geen enkele wijze kenbaar welke feiten en omstandigheden anderszins voor het Hof reden zouden kunnen of moeten zijn om aannemelijk te achten dat requirant tot cassatie wel als rechthebbende op de beslagen voorwerpen dient te worden aangemerkt.
C. slotsom
20.
Op grond van al het bovenstaande heeft het Hof ten onrechte het beklag ongegrond verklaard en geoordeeld dat de voorwerpen niet aan requirant tot cassatie kunnen worden teruggegeven.
21.
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven, maar behoort te worden vernietigd.
Deze cassatieschriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem en kantoorhoudende aldaar aan de Dorpsweg 20, 8051 XV, die verklaart tot deze ondertekening en indiening door requirant tot cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Hattem, 18 september 2017
P.T. Pel