Vgl. HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1413, r.o. 2.3.
HR, 10-09-2024, nr. 22/03597
ECLI:NL:HR:2024:1126
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2024
- Zaaknummer
22/03597
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1126, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑09‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:559
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2022:1837
ECLI:NL:PHR:2024:559, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑06‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1126
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal d.m.v. braak van (tropische) vogels uit vogelpark, art. 311.1 Sr. Verweer dat verklaring van medeverdachte onbetrouwbaar is. HR: art. 81.1 RO. CAG merkt op dat Rb en hof hebben verzuimd beslissing te nemen op vordering benadeelde partij.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/03597 E
Datum 10 september 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, economische kamer, van 22 september 2022, nummer 22-002646-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat in 's‑Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2024.
Conclusie 18‑06‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Diefstal van zeldzame tropische vogels bij o.a. Avifauna. Heeft hof betrouwbaarheidsverweer toereikend gemotiveerd verworpen door vonnis te bevestigen? AG maakt ambtshalve opmerking over verzuim hof m.b.t. nemen van een met redenen omklede beslissing op vordering b.p. Conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep (art. 81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03597 E
Zitting 18 juni 2024
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 22 september 2022 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2017 bevestigd met aanvulling en verbetering van gronden behoudens ten aanzien van de strafoplegging; in zoverre heeft het hof het vonnis vernietigd en een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 190 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 6 juni 2017 de verdachte veroordeeld wegens onder 1 “medeplegen van opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet”, onder 2 en 4 telkens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” en onder 3 “diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op een besloten erf waarop een woning staat, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”. Voorts heeft de rechtbank bij dat vonnis een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij [A] .
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ‘s‑Hertogenbosch, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof het namens de verdachte gevoerde verweer, inhoudende dat de belastende verklaring van de medeverdachte [betrokkene 1] onbetrouwbaar is en niet voor het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde kan worden gebruikt, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
3.2
In het door het hof bevestigde vonnis is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat hij:
“op 16 september 2014 te Alphen aan den Rijn, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in het [A] , gelegen aan de [a-straat 1] , heeft weggenomen 36 (tropische) vogels, onder andere neushoornvogels, toebehorende aan [betrokkene 2] ( [A] ), waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen vogels onder hun bereik hebben gebracht door
- toegangsdeuren naar de vogelkooien en deuren van de vogelkooien en vogelverblijfplaatsen te forceren en
- ruiten (van een nooduitgang) uit te nemen/in te slaan;”
3.3
Het vonnis houdt – voor zover hier van belang – het volgende in (met weglating van voetnoten):
“3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Overkoepelende verweren
[…]
Betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 1]
De raadsman van [verdachte] heeft - kort samengevat - betoogd dat [betrokkene 1] zijn eigen rol heeft geminimaliseerd en alleen heeft bekend wanneer hij niet anders kon, dat hij wisselend en aantoonbaar onjuist heeft verklaard en dat zijn verklaringen bovendien in strijd zijn met de verklaringen van zijn medeverdachten.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van [betrokkene 1] met de nodige behoedzaamheid moeten worden bekeken en gewaardeerd - hij is immers verdachte van de feiten waarover hij verklaringen heeft afgelegd - ziet de rechtbank geen aanleiding al zijn verklaringen als onbetrouwbaar aan te merken en van het bewijs uit te sluiten. Zij overweegt hierover het volgende.
In de periode vanaf 10 oktober 2014 is [betrokkene 1] in onderhavige zaak meer dan tien keer als verdachte verhoord. Hoewel hij in zijn eerste verhoren heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de inbraken, is hij in de loop van zijn derde verhoor (op 12 november 2014) op deze ontkenning teruggekomen nadat hij door verbalisanten werd geconfronteerd met voor hem belastende onderzoeksgegevens. De rechtbank heeft, ook in het licht van [betrokkene 1] latere verhoren, vastgesteld dat dit moment een omslagpunt is geweest in zijn proceshouding. In - en vanaf - het verhoor van 12 november 2014 heeft [betrokkene 1] namelijk gaandeweg meer openheid van zaken gegeven en uitgebreid verklaard over zijn eigen rol, de rol van zijn medeverdachten en de wijze van opereren bij de inbraken.
Dat de proceshouding van [betrokkene 1] gedurende het onderzoek van de politie wezenlijk is veranderd en dat hij vanaf dat moment anders is gaan verklaren dan hij eerder deed, betekent niet dat al zijn verklaringen reeds daarom als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Waar [betrokkene 1] belastende verklaringen heeft afgelegd - aldus vanaf 12 november 2014 - dient naar het oordeel van de rechtbank in de eerste plaats te worden gekeken naar de inhoud van die verklaringen; zo moet beoordeeld worden of die verklaringen logisch (dat wil zeggen een op zichzelf begrijpelijk en voorstelbaar verloop van de gebeurtenissen) en consistent zijn, en of deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien moet worden gekeken naar de overige relevante omstandigheden van het geval. In dat verband is het volgende van belang.
Vanaf voornoemd omslagpunt zijn de verklaringen van [betrokkene 1] in hun onderlinge samenhang bezien logisch en op hoofdlijnen consistent. Bovendien worden die verklaringen grotendeels (ook op essentiële punten) ondersteund door objectieve onderzoeksgegevens. De rechtbank wijst er hier reeds ter illustratie op dat de verklaring van [betrokkene 1] , dat hij op 10 oktober 2014 na het aantreffen van de vogels van [A] in zijn woning bij [betrokkene 3] is Iangsgegaan om te vertellen dat de vogels waren ontdekt en [betrokkene 3] zijn telefoonnummer maar beter kon vernietigen, wordt ondersteund door de bevindingen van het observatieteam en de omstandigheid dat het telefoonnummer van [betrokkene 3] precies vanaf dat moment niet meer in gebruik is geweest. Wat verder bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de verklaringen is dat [betrokkene 1] spontaan over zaken heeft verklaard, terwijl hij op dat moment niet kon weten dat die zaken de politie reeds uit onderzoek bekend waren. Zo heeft hij uit eigen beweging verklaard dat bij de inbraken in [plaats] en [plaats] een witte bus is gebruikt, terwijl hem op dat moment niet bekend kon zijn dat de politie reeds beschikte over ARS-gegevens die op het gebruik van een dergelijke bus wezen.
Wat de verklaringen van [betrokkene 1] voorts betrouwbaar maakt, is dat [betrokkene 1] niet alleen belastend over anderen heeft verklaard, maar ook zichzelf heeft belast. Dat hij zijn rol heeft willen minimaliseren door de rol van zijn medeverdachten groter te maken, is niet aannemelijk. Verdachte heeft immers ook ontlastend verklaard over een aantal van zijn medeverdachten, bijvoorbeeld de betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal in [plaats] .
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [betrokkene 1] betrouwbaar en zal zij deze tot het bewijs bezigen.
[…]
3.4.2
[A]
[…]
Verklaring [betrokkene 1]
heeft verklaard dat hij op verzoek van [betrokkene 3] , die een auto nodig had, met [verdachte] en [betrokkene 3] op voorverkenning in [A] is geweest. [betrokkene 3] heeft [betrokkene 1] de weg naar [A] gewezen en de benzine en de toegangskaarten betaald. [betrokkene 3] en [verdachte] spraken tijdens de voorverkenning onderling Arabisch, een taal die [betrokkene 1] niet kan verstaan.
Een aantal dagen later kwamen [verdachte] en [betrokkene 4] [betrokkene 1] omstreeks 23:30 uur in een witte bus ophalen voor de daadwerkelijke inbraak in [A] . [betrokkene 1] besloot echter om toch niet mee te gaan. Omdat de telefoon van [betrokkene 4] niet wilde opladen en [verdachte] geen beltegoed had, heeft [betrokkene 1] zijn telefoon op hun verzoek aan [betrokkene 4] meegegeven. Hierna is hij gaan werken als schoonmaker in de [C] in [plaats] . In de vroege ochtend na de inbraak heeft hij met de telefoon van zijn huisgenoot [betrokkene 4] contact opgenomen met de telefoon van [betrokkene 3] , om zijn eigen telefoon terug te vragen.
Na de inbraak kwam [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] langs met de vraag of hij voor een paar honderd euro vogels bij hem thuis mocht stallen. Kort hierna bracht [betrokkene 3] de vogels samen met [betrokkene 5] in benches naar de woning van [betrokkene 1] . [betrokkene 3] en [betrokkene 5] lieten hierbij een zak vrieskuikens en wat blikjes fruitcocktail achter voor de vogels, die toen al in slechte conditie waren. [betrokkene 1] zag de avond dat de vogels werden gebracht een donkerkleurige Mercedesbus op de parkeerplaats naast zijn woning staan.
De verklaring van [betrokkene 1] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
[…]
Telecomgegevens
[…]
Uit het onderzoek volgt verder dat het telefoonnummer van [betrokkene 1] op 16 september 2014 om 05:24 uur een zendmast heeft aangestraald in Oudewater, een plaats langs de meest gangbare route van Alphen aan den Rijn naar Den Bosch. Hoewel dit gegeven op zichzelf past in de verklaring van [betrokkene 1] , dat hij die nacht zijn telefoon heeft uitgeleend aan [betrokkene 4] en zelf is gaan werken bij de [C] in [plaats] , hebben de officier van justitie en de raadsman vraagtekens gezet bij de geloofwaardigheid van die verklaring. De rechtbank hecht echter wel geloof aan deze verklaring en overweegt hierover het volgende.
Uit het dossier volgt dat de schoonmakers van [C] [plaats] hun naam op een presentielijst moeten vermelden als zij hebben gewerkt. Hierbij geldt dat de datum waarop de [C] -vestiging open is geweest wordt aangehouden als de datum waarop zij hebben gewerkt, en niet de aanvangsdatum van de schoonmaakdienst. De werkelijk gewerkte datum kan dus een dag later zijn dan de op papier gewerkte datum. Het dossier bevat een kopie van de presentielijst over september 2014. Op deze lijst is een aantal gegevens, zoals de data, voorgedrukt. De namen van de personen die die dag hebben gewerkt zijn vervolgens handgeschreven achter de data ingevuld. Achter de voorgedrukte datum van 15 september 2014 is onder meer de naam van [betrokkene 1] opgeschreven. De rechtbank stelt vast dat op de presentielijst de voorgedrukte data van 14 en 15 september 2014 handmatig zijn doorgestreept, en dat vóór deze data respectievelijk 15 en 16 september is geschreven. De rechtbank stelt echter ook vast dat, indien wordt uitgegaan van de handmatig gewijzigde data, dit zou inhouden dat de [C] [plaats] (alleen) in de nacht van 14 op 15 september 2014 niet zou zijn schoongemaakt. Dit acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de verklaring van de manager van de [C] [plaats] dat er elke dag wordt schoongemaakt. Aannemelijk is daarom dat de oorspronkelijk ingevulde gegevens met de werkelijkheid overeenstemmen. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank [betrokkene 1] op 15 september 2014 (en dus in de nacht van 15 op 16 september 2014) heeft gewerkt.
[…]
Tussenconclusie ten aanzien van de diefstal bij [A]
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 13 september 2014 hebben [betrokkene 3] , [verdachte] en [betrokkene 1] een voorverkenning gehouden in [A] . In de nacht van 16 september 2014 heeft [verdachte] samen met een ander ingebroken in [A] en daarbij 36 vogels weggenomen, waaronder neushoornvogels. Na afloop van de inbraak, op de terugweg naar Den Bosch, is met de telefoon van [betrokkene 1] een sms gestuurd naar [betrokkene 3] , die op dat moment in Den Bosch was.”
3.4
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2022 het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de inhoud van de overgelegde pleitnota. Uit de schriftuur blijkt dat het in het middel bedoelde verweer is verwoord in de volgende onderdelen van deze pleitnota (met weglating van voetnoten):
“Voordat ik toekom aan de inhoudelijke bespreking van de zaak van cliënt merk ik op dat het appèl van cliënt een voortbouwend appèl betreft en dat de verdediging niet al hetgeen in eerste aanleg is bepleit wederom zal opsommen.
Volledigheidshalve is de pleitnota van eerste aanleg achter de pleitnota gehecht en wenst de verdediging uw hof te verzoeken om de pleitnota van eerste aanleg als voorgedragen te beschouwen. Het gaat de verdediging dan voornamelijk om hetgeen is bepleit ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] .
[…]
Werkrooster, alibi voor [betrokkene 1] ?
De rechtbank is naar mening van de verdediging ten onrechte er vanuit gegaan dat het werkrooster van [betrokkene 1] hem een alibi verschaft. Hoe men het ook wendt of keert, uiteindelijk zijn de data doorgekrast die zien op de nacht van de inbraak bij [A] . [betrokkene 1] zelf zal het niet hebben gedaan, de politie en cliënt ook niet... De vraag is wie er bij het doorkrassen van de data voordeel zou hebben. Eigenlijk alleen cliënt, maar dat is praktisch onmogelijk. Een werkgever of leidinggevende heeft er totaal geen voordeel bij om de data op de roosters te veranderen als dit in strijdt met de waarheid zou zijn. Het ligt naar mening van de verdediging derhalve voor de hand dat de data conform de waarheid zijn aangepast. Subsidiair blijven er omtrent de data te veel vragen open staan dat het onmogelijk uitgelegd kan worden als een alibi.
[…]
Overwegingen rechtbank
De rechtbank heeft in het vonnis omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] nog overwogen dat [betrokkene 1] vanaf zijn verklaring van 12 november naar waarheid is gaan verklaren. De verdediging wenst uw hof nogmaals te wijzen op de in eerste aanleg aangevoerde tegenstrijdigheden in de verklaring van [betrokkene 1] die tevens betrekking hebben op de verklaringen na 12 november.
Volgens de rechtbank zijn de verklaringen vanaf 12 november consistent. Het voorgaande is naar mening van de verdediging niet vreemd. Heel veel opties meer had [betrokkene 1] immers niet meer. [betrokkene 1] had in eerste instantie alles ontkend en is na steeds meer geconfronteerd te worden met bewijsmiddelen steeds meer gaan bekennen en heeft uiteindelijk vastgehouden aan de ontkenning van de inbraak bij [A] . Het voorgaande wellicht ingegeven door het feit dat deze inbraak het landelijke nieuws heeft gehaald en voor de grootste problemen kon zorgen. Gelet op zijn eerdere leugens / ontkenningen in zijn eerdere verklaringen vindt de verdediging het bezwaarlijk om te stellen dat [betrokkene 1] op een later moment conform de waarheid is gaan verklaren, zeker met voornoemde opmerkingen in het achterhoofd. En gezegd moet worden, de houding van [betrokkene 1] heeft hem geen windeieren gelegd.
De overweging van de rechtbank dat [betrokkene 1] spontaan over zaken heeft verklaard en dat hij op dat moment niet kon weten dat die zaken reeds bij de politie bekend waren, is naar mening van de verdediging van geen enkele waarde. De rechtbank haalt hierbij het voorbeeld aan dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat bij de inbraken in [plaats] en [plaats] een witte bestelbus is gebruikt. Het feit dat [betrokkene 1] melding maakt van een algemene omschrijving van een bestelbus is naar mening van de verdediging geen reden om te stellen dat de gehele verklaring van [betrokkene 1] vervolgens betrouwbaar is.
Toto slot is de overweging van de rechtbank omtrent de inbraak bij [A] in strijd met een van de bewijsmiddel. De rechtbank heeft de verklaring van [betrokkene 1] - dat hij in de ochtend na de inbraak bij [A] met de telefoon van [betrokkene 4] contact heeft opgenomen met de telefoon van [betrokkene 3] om zijn eigen telefoon terug te vragen - als uitgangspunt genomen terwijl deze in strijd is met de telefoongegevens in het dossier. Het voorgaande blijkt immers niet te kloppen daar uit de telefoongegevens is gebleken dat [betrokkene 3] telefonisch contact heeft opgenomen met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] . Kortom, de verklaring van [betrokkene 1] is op dit punt aantoonbaar onjuist en is ten onrechte door de rechtbank als feit overwogen bij de bewezenverklaring.
Daarnaast mist de verklaring van [betrokkene 1] op dit punt alle logica. Hij heeft zijn telefoon immers uitgeleend aan [betrokkene 6] en / of cliënt. Waarom neemt hij geen contact met hun op als zij zijn telefoon hebben? [betrokkene 1] had immers met de telefoon van [betrokkene 4] naar zijn eigen telefoon kunnen bellen.
Tot slot moet de overweging van de rechtbank dat [betrokkene 1] ook ontlastend heeft verklaard ten aanzien van cliënt in perspectief worden gezien. [betrokkene 1] heeft op enig moment gesteld dat cliënt niet bij de inbraak bij [plaats] aanwezig is geweest. Maar op een ander moment heeft [betrokkene 1] verklaard dat bij de inbraken bij [plaats] , [plaats] en [plaats] telkens dezelfde drie personen aanwezig zijn geweest. Naar mening van de verdediging is deze verklaring wel belastend voor cliënt en wordt deze uitlating in hetzelfde verhoor gedaan.”
3.5
Het hof heeft in het bestreden arrest de gronden – voor zover hier van belang – als volgt aangevuld en verbeterd:
“Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger, beroep - waaronder in het bijzonder begrepen hetgeen is aangevoerd door de raadsman en de gewijzigde proceshouding van de verdachte - heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan, maar uitsluitend daar waar het betreft de motivering ten aanzien van de ontstane overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen en verbeteringen aanbrengt.
Gewijzigde proceshouding verdachte
Het hof volgt de verdachte niet in zijn verklaring dat hij bij de diefstallen in [plaats] en [plaats] alleen de bestelbus heeft bestuurd en geen uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het hof komt tot dit oordeel gelet op de inhoud van wettige, bewijsmiddelen, zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep. De verklaring van verdachte dat hij voor de diefstal in [A] na het regelen van de bestelbus vervolgens van de medeverdachten niet mee mocht naar Alphen aan den Rijn, wordt door het hof ongeloofwaardig geacht en daarom verworpen.”
3.6
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het hof niet heeft gereageerd op het – hierboven onder 3.4 weergegeven – namens de verdachte gevoerde verweer met betrekking tot de overwegingen van de rechtbank over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] . Volgens de steller van het middel had het hof gemotiveerd uiteen moeten zetten waarom de bestreden overwegingen van de rechtbank in stand konden blijven en het verweer van de verdediging verworpen moest worden. Om die reden is het verweer ten onrechte, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd verworpen, aldus de steller van het middel.
3.7
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Niet ieder ter terechtzitting ingenomen standpunt hoeft bij niet-aanvaarding te worden gemotiveerd. De feitenrechter is alleen verplicht te reageren op een betrouwbaarheidsverweer wanneer het aangevoerde kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv.1.Een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. Hoe ver de motiveringsplicht gaat, is onder andere afhankelijk van de inhoud en indringendheid van de argumenten die naar voren zijn gebracht. De motiveringsplicht gaat in ieder geval niet zo ver dat op elk detail van de argumentatie moet worden gereageerd. Ook neemt de motiveringsplicht niet weg dat wanneer een uitdrukkelijke weerlegging ontbreekt dit, mede in het licht van wat namens de verdachte naar voren is gebracht, geen afbreuk hoeft te doen aan de toereikendheid en de begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak.2.
3.8
Hetgeen de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de overwegingen van de rechtbank over de verwerping van het betrouwbaarheidsverweer is in de toelichting op het middel als volgt samengevat:
(i) anders dan de rechtbank heeft overwogen, verschaft het werkrooster van [betrokkene 1] hem geen alibi;
(ii) de volgens de rechtbank consistente en spontane verklaring van [betrokkene 1] moet in perspectief worden bezien en is geen reden om de gehele verklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar te achten;
(iii) de overweging van de rechtbank omtrent de verklaring van [betrokkene 1] – dat hij in de ochtend na de inbraak bij [A] met de telefoon van [betrokkene 4] contact heeft opgenomen met de telefoon van [betrokkene 3] om zijn eigen telefoon terug te vragen – is in strijd met een bewijsmiddel (telefoongegevens);
(iv) de overweging van de rechtbank dat [betrokkene 1] ten aanzien van de verdachte ook ontlastend heeft verklaard is niet consistent, nu [betrokkene 1] hier verschillend over heeft verklaard.
3.9
Voor zover het in hoger beroep aangevoerde al kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, vindt dit standpunt weerlegging in de door het hof overgenomen (promis-)bewijsoverwegingen van de rechtbank. Ik zal dat toelichten.
3.10
De rechtbank heeft in het door het hof bevestigde vonnis gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat de verklaringen van [betrokkene 1] betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. In dat verband heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de verklaringen van [betrokkene 1] vanaf het omslagpunt in zijn proceshouding op 12 november 2014 in onderlinge samenhang bezien logisch en op hoofdlijnen consistent zijn, deze verklaringen grotendeels (ook op essentiële punten) worden ondersteund door objectieve onderzoeksgegevens, [betrokkene 1] spontaan heeft verklaard over zaken terwijl hij niet kon weten dat die zaken door onderzoek reeds bekend waren bij de politie, hij ook zichzelf heeft belast en [betrokkene 1] ook ontlastend heeft verklaard over een aantal medeverdachten.
3.11
Het hierboven onder (i) genoemde argument van de verdediging, inhoudende dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het werkrooster van [betrokkene 1] hem een alibi verschaft, omdat de data die zien op de nacht van de inbraak bij [A] zijn doorgekrast en het voor de hand ligt dat de data conform de waarheid zijn aangepast, wordt weerlegd door de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Hieruit blijkt dat de rechtbank heeft onderkend dat de op de presentielijst voorgedrukte data van 14 en 15 september 2014 handmatig zijn doorgestreept en dat vóór deze data respectievelijk 15 en 16 september is geschreven. De rechtbank heeft gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat de oorspronkelijk ingevulde gegevens met de werkelijkheid overeenstemmen en [betrokkene 1] op 15 september 2014 (en dus in de nacht van 15 op 16 september 2014) heeft gewerkt. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat als wordt uitgegaan van de handmatig gewijzigde gegevens, dit zou betekenen dat de [C] [plaats] (alleen) in de nacht van 14 op 15 september 2014 niet zou zijn schoongemaakt, terwijl dit niet aannemelijk is gelet op de verklaring van de manager van de [C] in [plaats] .
3.12
De onder (ii) bedoelde door de verdediging aangedragen opmerkingen houden in dat het niet vreemd is dat [betrokkene 1] vanaf 12 november consistent heeft verklaard omdat hij toen geen andere optie meer had, dat het gelet op de ontkenningen in de eerdere verklaringen van [betrokkene 1] bezwaarlijk is te stellen dat [betrokkene 1] op een later moment conform de waarheid is gaan verklaren en dat de overweging van de rechtbank dat [betrokkene 1] spontaan is gaan verklaren over zaken “van geen enkele waarde” is. Ik herken hierin geen wezenlijk nieuwe argumenten. Door het vonnis te bevestigen heeft het hof aangegeven dat het de genoemde omstandigheden kennelijk wel van waarde acht. Tot een nadere motivering op dit punt was het hof niet gehouden.
3.13
Dan het onder (iii) genoemde punt. De rechtbank heeft in zijn bewijsoverwegingen vastgesteld dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend na de inbraak met de telefoon van zijn huisgenoot [betrokkene 4] contact heeft opgenomen met de telefoon van [betrokkene 3] om zijn eigen telefoon terug te vragen. In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat uit de telefoongegevens in het dossier blijkt dat [betrokkene 3] telefonisch contact heeft opgenomen met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] . Zelfs als dat zo zou zijn, is dit detail van zodanig onderschikt belang dat dit geen afbreuk doet aan de begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak. Voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] is het immers niet van doorslaggevend belang of het initiatief voor het bellen bij [betrokkene 1] of bij [betrokkene 3] lag. Ook in zoverre hoefde het hof dus niet afzonderlijk te reageren op het in hoger beroep gevoerde verweer.
3.14
Tot slot de onder (iv) weergegeven stelling. De rechtbank heeft in het vonnis bij zijn oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1] meegewogen dat het niet aannemelijk is dat [betrokkene 1] zijn rol heeft willen minimaliseren door de rol van zijn medeverdachten groter te maken, omdat hij ook ontlastend heeft verklaard over een aantal van zijn medeverdachten. Daarbij heeft de rechtbank als voorbeeld de betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal in [plaats] genoemd. In hoger beroep is aangevoerd dat deze overweging “in perspectief [moet] worden gezien”, omdat [betrokkene 1] op een ander moment heeft verklaard dat bij de inbraken bij [plaats] , [plaats] en [plaats] telkens dezelfde drie personen aanwezig zijn geweest, waarmee hij wel belastend heeft verklaard voor de verdachte. Nu dit argument slechts betrekking heeft op een voorbeeld, doet dit evenmin afbreuk aan de begrijpelijkheid van de motivering van de uitspraak en hoefde het hof hierop evenmin te reageren, anders dan door bevestiging met overname van de gronden van het vonnis.
3.15
Het middel faalt.
4. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Uit de stukken van het geding blijkt dat [betrokkene 7] zich in eerste aanleg als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces.3.Het vonnis van de rechtbank bevat geen beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 7] . In hoger beroep heeft de benadeelde partij [betrokkene 7] zijn vordering gehandhaafd.4.Ook het hof heeft verzuimd een beslissing te nemen op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 7] . Nu uit de stukken van het geding niet blijkt dat de benadeelde partij [betrokkene 7] kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard in de zin van art. 333 Sv, hadden de rechtbank en het hof op grond van art. 335 Sv en art. 361 lid 4 Sv in verbinding met art. 415 lid 1 Sv een met redenen omklede beslissing moeten nemen op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 7] .5.Dit verzuim hoeft naar mijn oordeel echter in dit geval niet tot ambtshalve cassatie te leiden. Uit het ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’ blijkt dat de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 7] betrekking heeft op een voorval dat heeft plaatsgevonden op 5 september 2014 in [plaats] . In het vonnis van de rechtbank wordt weliswaar melding gemaakt van een aangifte van diefstal van vogels in [plaats] in de periode van 4 tot en met 11 september 2014,6.maar dit feit is niet in de onderhavige zaak ten laste gelegd. De rechtbank en het hof hadden de vordering daarom niet anders dan kennelijk niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
5. Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden verworpen.
6. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑06‑2024
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/399, m.nt. Y. Buruma, r.o. 3.7.1 en 3.8.1-3.8.2.
Dit blijkt uit het ‘Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces’, dat blijkens de daarop geplaatste stempel op 30 maart 2015 is ingekomen bij het Slachtofferinformatiepunt. De vordering heeft betrekking op de zaak met het parketnummer 09-997569-14. Het formulier vermeldt als datum en plaats/gemeente van het voorval: “5-sept-2014; [plaats] ”. Voorts blijkt uit het ‘Wensenformulier’, dat op 30 maart 2015 is ingekomen bij het Slachtofferinformatiepunt, dat [betrokkene 7] een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend.
Dit volgt uit het ‘Wensenformulier’ dat blijkens de daarop geplaatste stempel op 28 januari 2021 is ingekomen bij het Slachtofferinformatiepunt en op 29 januari 2021 is ingekomen bij het gerechtshof Den Haag. Op dit formulier is aangegeven dat [betrokkene 7] zijn eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding wenst te handhaven.
Vgl. o.a. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2923, r.o. 3.3; HR 10 april, ECLI:NL:HR:2018:540, r.o. 3.
Zie p. 3 van het vonnis van de rechtbank.