Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/8.1:8.1 Inleiding
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/8.1
8.1 Inleiding
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
De toetsingspraktijk van het Hof zelf komt in deel II aan bod.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de procedurele eisen die het Hof heeft ingelezen in de artikelen 2, 3 en 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM. Deze hoofdstukken zijn grotendeels beschrijvend van aard, in tegenstelling tot het meer analyserende karakter van dit hoofdstuk. Aan de hand van een drietal vragen wordt hier geprobeerd om de procedurele tendens in de EHRM-jurisprudentie van een nadere duiding te voorzien. Het hoofdstuk over de artikelen 6 en 13 EVRM en de hoofdstukken van deel I leveren de input voor de beantwoording van deze vragen. Zoals in het hiernavolgende duidelijk zal worden, biedt de informatie die in die hoofdstukken naar voren is gekomen en het onderzoek dat daarvoor is gedaan namelijk aanknopingspunten om bredere conclusies aan dit onderzoek te verbinden.
In de eerste plaats ga ik in op de vraag of we iets kunnen zeggen over de reden waarom het EHRM de procedurele eisen aan een materieel EVRM-recht ontleent en niet aan de artikelen 6 en 13 EVRM (paragraaf 8.2). Biedt de rechtspraak van het Hof handvaten om deze ‘procedurele trend’ van meer duiding te voorzien? In de tweede plaats ga ik in op de vraag of er een verschil is in invloed tussen absolute rechten (artikel 2 en 3 EVRM) en relatieve rechten (artikel 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM) op de procedurele verplichtingen, en of het specifieke materiële recht hierop van invloed is (paragraaf 8.3). Tot slot beantwoord ik de vraag of er in de EHRM-jurisprudentie nog andere factoren zijn te vinden die van invloed zijn op de procedurele verplichtingen (paragraaf 8.4). Ik sluit af met de conclusie (paragraaf 8.5).
Vooraf kan in meer algemene zin het volgende worden opgemerkt over de positie van het Hof in relatie tot zijn eigen (procedurele) toets1 en de ‘proceduralisering’ van de materiële EVRM-bepalingen. Wanneer het Hof zich bij het beoordelen van een vermeende EVRM-schending beperkt tot een louter procedurele toets, sluit dit aan bij de subsidiaire positie van het Hof. Het Hof pretendeert tenslotte geen vierde instantie te zijn. De toets waarbij het EHRM vooral beoordeelt of de procedurele waarborgen (onder de artikelen 6 en 13 EVRM of onder een materieel EVRM-recht) in het nationale recht aanwezig zijn en worden nageleefd, sluit hierbij aan. Deze procedurele benadering van het Hof benadrukt het belang van een nationale procedure die inhoudelijk conform het EVRM is. De inhoudelijke aspecten van de klacht in de toets van het Hof (zeker onder de rechten waarin de Staten een margin of appreciation toekomt) kunnen dan onderbelicht blijven. Wanneer het Hof kiest voor een procedurele benadering van de EVRM-klacht, voorkomt het op die manier immers dat een oordeel moet worden gegeven over het inhoudelijke (complexe/gevoelige) deel van de klacht. Dit hebben we ook kunnen zien in de vorige hoofdstukken.