Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/8.3:8.3 Het onderscheid tussen absolute rechten en relatieve rechten en de invloed van het materiële recht op de procedurele waarborgen
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/8.3
8.3 Het onderscheid tussen absolute rechten en relatieve rechten en de invloed van het materiële recht op de procedurele waarborgen
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie voor toelaatbare beperkingen hoofdstuk 4.
Zie hierover de hoofdstukken 6 en 7.
Zie ook paragraaf 8.4.
EHRM 22 november 2011, EHRC 2012, 41, m.nt. S.T. Ramnewash-Oemrawsingh (Zammit Maempel t. Malta).
EHRM 17 december 2002, NJ 2004, 632, m.nt. J. de Boer (Venema t. Nederland).
Denk hierbij ook aan het criterium ‘intimate or key rights’ in Roma-zaken. Dit criterium activeert een zorgvuldige besluitvorming met bijzondere aandacht voor deze kwetsbare groep waartoe Roma behoren.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In het licht van dit onderzoek is het interessant om te kijken naar de invloed van het absolute of relatieve karakter van het recht op de procedurele eisen die het Hof oplegt aan de Staat. Leidt het absolute karakter van het recht automatisch tot extra bescherming? Of zijn er andere factoren van invloed? In het verlengde hiervan ligt de vraag wat de mogelijke invloed is van het materiële recht op de procedurele verplichtingen.
Absoluut vs. relatief
Vooropgesteld moet worden dat het lastig is om het tweetal absolute rechten te vergelijken met de twee relatieve rechten, omdat de aard van de rechten per definitie andere type geschillen oplevert. Het is niet toegestaan om het recht op leven te beperken (in beginsel)1 noch om een uitzondering te maken op het folterverbod. Anders is dit bij de artikelen 8 EVRM en 1 EP EVRM waarbij aan de hand van drie cumulatieve voorwaarden een beperking gerechtvaardigd kan zijn.2 Met andere woorden: onder deze laatstgenoemde artikelen is dus ruimte voor een belangenafweging op nationaal niveau.
Wanneer we dit onderscheid in beperkingsmogelijkheden toespitsen op de procedurele eisen die onder beide categorieën rechten kunnen gelden, worden de verschillen kleiner. Tegenover de afwezige beperkingsmogelijkheden onder de artikelen 2 en 3 EVRM staat de ruime margin of appreciaton die de Staat toekomt onder het recht op privé- en familieleven en het recht op eigendom. Dit laatste weerhoudt het EHRM er echter niet van om toch onder artikel 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM procedurele verplichtingen op te leggen aan de Staat. Dit betekent dat de procedurele bewegingsruimte onder deze artikelen niet ruim is, en de Staat in dezen geen ruime margin of appreciation toekomt. Deze ruimte ziet immers op inhoudelijke beleidskeuzes, en de procedurele eisen staan vanwege hun karakter in een verder verwijderd verband van de inhoud. Waar het de omvang van de procedurele beoordelingsruimte van de Staat betreft, zijn de verschillen tussen de artikelen 2 en 3 EVRM en de artikelen 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM dus kleiner. Kanttekening verdient nog wel dat de Staat onder laatstgenoemde artikelen nog steeds een belangenafweging mag maken en dat daarbij verschillende factoren een rol kunnen spelen die wel van invloed kunnen zijn op de uitkomst.3
Het materiële recht in relatie tot de procedurele toets
De mate van inmenging in het recht dat op het spel staat, is het meest van invloed op de procedurele waarborgen die het Hof van de Staat op nationaal niveau verlangt.4 Hoe ingrijpender dus de inmenging in het recht, hoe meer procedurele verplichtingen het Hof de Staat oplegt. Dit maakt dat de vraag of een absoluut recht wordt beperkt of een relatief recht dus minder van belang is. In die zin dat ook bij een niet-absoluut recht de mate van ingrijpendheid ervoor kan zorgen dat er veel procedurele waarborgen worden verlangd.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het Hof binnen een en hetzelfde niet-absolute recht kan differentiëren in de procedurele bescherming die het op nationaal niveau verlangt. Het Hof kan dan dus een uiteenlopende toets verlangen onder hetzelfde recht. Wanneer bijvoorbeeld sprake is van een minder ingrijpende inmenging in iemands privéleven, zoals het geval in de Maltese zaak over overlast veroorzaakt door vuurwerkshows als onderdeel van jaarlijkse dorpsfeesten in de nabijheid van de woning van klagers5 zal het Hof minder procedurele eisen formuleren dan wanneer het gaat om een meer ingrijpende inmenging in het recht van ouders bij een uithuisplaatsing van hun minderjarige kind.6 Hetzelfde recht staat op het spel, de toets loopt uiteen. Een bevestiging van de stelling dat de ernst van de inmenging in het betreffende recht dus van invloed is op de striktheid van de toets aan de procedurele waarborgen kan naar mijn opvatting ook worden gevonden in de drie eigendomsregels die gelden onder het eigendomsrecht. Ook daar geldt: hoe ingrijpender de maatregel, hoe meer bescherming moet worden geboden aan de betrokkene. In het geval van ontneming moet op nationaal niveau dan bijvoorbeeld de mogelijkheid tot schadevergoeding bestaan. De ernst van de maatregel kan dus ook meer materiële implicaties hebben.
Het fundamentele karakter van een absoluut recht maakt overigens dat een inmenging in zo’n recht direct een schending oplevert, en als ingrijpend wordt gekwalificeerd. Ook onder een relatief recht werd dit verband zichtbaar: hoe vitaler en belangrijker7 het belang, hoe eerder de inmenging als ernstig is aan te merken. Zowel onder de absolute als relatieve rechten heeft dit gevolgen voor de procedurele eisen die het Hof dan stelt aan het doen en laten van de nationale autoriteiten. Het Hof toetst streng aan de naleving van de eisen. In dit geval vervaagt dus opnieuw het onderscheid tussen de vereiste procedurele bescherming onder absolute en relatieve EVRM-rechten.
Tot slot is het ook mogelijk dat onder artikel 8 EVRM de gezondheid van betrokkenen ernstig in gevaar kan komen, met eventueel dodelijke gevolgen. Hier gaat de bescherming van artikel 8 EVRM als het ware over in die van artikel 2 EVRM. Gelet op de ernstige gezondheidsgevaren voor betrokkenen zal het Hof ook onder artikel 8 EVRM al strenger zijn ten aanzien van de procedurele eisen die het verlangt van de Staat.
Resumé
Voor de striktheid van de toets aan de procedurele eisen is de mate waarin de maatregel ingrijpt in het recht van betrokkene bepalender dan het specifieke materiële recht dat op het spel staat. Dit leid ik af uit de uiteenlopende procedurele bescherming die het Hof onder eenzelfde Verdragsrecht kan verlangen van de Staat. Dat een inmenging in een fundamenteel absoluut recht ingrijpend is, is meer bepalend voor de strengere toets van het Hof dan het absolute karakter ervan. Hoe ingrijpender de inmenging, hoe meer het EHRM op procedureel terrein van de Staat verlangt. Dit sluit aan bij het doel van het EHRM om op nationaal niveau zoveel mogelijk recht te doen aan de individuele rechtsbescherming in zaken waarin mensenrechten (ingrijpend) worden beperkt.