Vgl. HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, NJ 2023/101 m.nt. Vellinga, rov. 3.2.4.
HR (Parket), 13-02-2024, nr. 22/00439
ECLI:NL:PHR:2024:275
- Instantie
Hoge Raad (Parket)
- Datum
13-02-2024
- Zaaknummer
22/00439
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2024:275, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑02‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:366
Conclusie 13‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen (art. 420bis Sr). Klacht over het oordeel van het hof dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00439
Zitting 13 februari 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 2 februari 2022 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant bevestigd waarbij de verdachte wegens ‘witwassen’ is veroordeeld tot één week gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 9.690,-
Er bestaat samenhang met zaak 22/00440. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat de bewijsvoering ontoereikend is.
Voordat ik de klacht bespreek, geef ik de bewezenverklaring en de bewijsvoering weer. Ook citeer ik uit de pleitnota en uit het proces-verbaal van de terechtzitting.
Bewezenverklaring en bewijsvoering, proces-verbaal van de terechtzitting en pleitnota
6. Het hof heeft de bewezenverklaring in het vonnis van de politierechter bevestigd. De politierechter heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
‘op 8 mei 2019 op Eindhoven Airport (als uitreizend passagier bij de securitycheck), in de gemeente Eindhoven, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 9690, heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld voorwerp -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf’
7. Het hof heeft overwogen dat het zich verenigt met het beroepen vonnis ‘behalve voor wat betreft de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging’ en heeft in zoverre opnieuw recht gedaan. De bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 mei 2019 (…),voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 8 mei 2019 waren wij, belast met de politietaak omschreven in artikel 4 lid 1 onder c van de Politiewet 2012. Wij bevonden ons op de luchthaven Eindhoven Airport in de gemeente Eindhoven. Wij hoorden dat er bij de securitycheck bij een passagier 3500 euro was aangetroffen en dat er bij een andere passagier 7500 euro was aangetroffen. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Aldaar heb ik, [verbalisant 2] , een identiteitsdocument gevorderd. Wij zagen dat de eerste persoon ons een identiteitskaart overhandigde voorzien van de volgende persoonsgegevens:
Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1980
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Wij zagen dat de tweede persoon ons een paspoort overhandigde met daarop de volgende persoonsgegevens:
Achternaam: [medeverdachte]
Voornaam: [medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1983
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ik, [verbalisant 1] , vroeg [verdachte] hoeveel geld hij bij zich had. Hierop hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij ongeveer 9000 euro bij zich had. Ik, [verbalisant 1] , zag dat [verdachte] het geld op tafel legde. Ik zag dat het een dubbelgevouwen stapel coupures betrof. Ik zag dat het een totaalbedrag van 9690 euro betrof, in de volgende coupures:
- 18 x 500;
- 5 x 100;
- 3 x 50;
- 2 x 20;
Ik, [verbalisant 1] , hoorde [verdachte] zeggen:
- Dat hij [medeverdachte] kent;
- Dat hij naar Turkije gaat om daar marmer te importeren naar Nederland;
- Dat hij de coupures van 500 euro van zijn klanten heeft gekregen;
- Dat hij geen factuur kan laten zien aan dat hij een bedrag van klanten heeft ontvangen;
- Dat hij geen factuur heeft van een bedrag wat hij van zijn klanten ontvangen heeft.
Op 8 mei 2019, heb ik, [verbalisant 1] , onder [verdachte] een totaalbedrag van 9690 euro inbeslaggenomen. Gezien het bovenstaande en het feit dat [verdachte] geen legale herkomst van het geld aan kon tonen heb ik, [verbalisant 1] , op 8 mei 2019, [verdachte] aangehouden.
2.
Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 8 mei 2019 (…), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Ik, [verbalisant 1] , zag dat [medeverdachte] uit zijn nektas een dubbelgevouwen stapeltje met verschillende coupures pakte. Ik, [verbalisant 1] , zag dat het een totaalbedrag van 8000 euro betrof, in de volgende coupures:
- 14 x 500;
- 10 x 100.
Op 8 mei 2019, heb ik, [verbalisant 1] , onder [medeverdachte] een totaalbedrag van 8000 euro inbeslaggenomen. Gezien het bovenstaande en het feit dat [medeverdachte] geen legale herkomst van het geld kon tonen heb ik, [verbalisant 1] , [medeverdachte] aangehouden.
3.
De kennisgeving van inbeslagneming (…), opgemaakt door [verbalisant 1] , wachtmeester der Kon. Marechaussee district zuid, brigade Brabant-Zuid, voor zover inhoudende dat op 8 mei 2019 bij de securitycheck te Eindhoven Airport onder verdachte de volgende goederen zijn aangetroffen en in beslag genomen:
- 18 bankbiljetten, coupure 500 met een waarde van 9000.00 euro, goednummer: PL2700-19-040198-1.
- 5 bankbiljetten, coupure 100 met een waarde van 500.00 euro, goednummer: PL2700-19-040198-2.
- 3 bankbiljetten, coupure 50 met een waarde van 150.00 euro, goednummer: PL2700-19-040198-3.
- 2 bankbiljetten, coupure 20 met een waarde van 20.00 euro, goednummer: PL2700-19-040198-4.
4.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 19 januari 2022, voor zover inhoudende:
Ik ken de medeverdachte van school en ik zag hem soms in een café wanneer we rummikub gingen spelen. Van te voren hadden we niet afgesproken samen te vliegen, we kwamen elkaar per toeval tegen. Ik wist niet dat hij ook zou vliegen en ook niet dat hij geld bij zich had.
Het klopt dat de politie destijds ook naar facturen heeft gevraagd en ik toen gezegd heb dat ik deze niet had, maar dat komt doordat ik dat op dat moment niet aan kon tonen.
Ik was er van te voren niet van op de hoogte dat ik niet meer dan € 10.000,00 aan contanten naar het buitenland mocht vervoeren.’
8. Het hof heeft in het bestreden arrest voorts het volgende overwogen (met weglating van verwijzingen):
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat ten onrechte het vermoeden van witwassen is aangenomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 8 mei 2019 is bij de securitycheck op Eindhoven Airport bij de verdachte een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 9.690,00. Het betrof een dubbelgevouwen stapel coupures. De verdachte verklaarde dat hij naar Turkije ging om marmer te importeren naar Nederland en dat hij het geldbedrag contant gespaard heeft. Daarnaast verklaart hij de coupures van € 500,00 van zijn klanten te hebben gekregen, maar dat hij daarvan geen facturen kan laten zien en dat hij ook geen factuur heeft van een bedrag dat hij van klanten heeft ontvangen. Het aangetroffen geldbedrag is inbeslaggenomen (…). Bij zijn aanhouding is tegelijkertijd een reisgezel van de verdachte aangehouden die ook in het bezit was van een geldbedrag van in totaal € 8000,00. Ook dat geldbedrag was een dubbelgevouwen stapeltje geld in voornamelijk coupures van € 500,00. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn reisgezel van vroegere tijden kent en dat hij hem even tevoren bij toeval heeft ontmoet op de luchthaven en dat hij niet wist dat ook zijn reisgezel een geldbedrag in cash bij zich droeg.
Op grond daarvan acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat de verklaring die de verdachte daarover heeft gegeven niet als zo’n verklaring kan worden aangemerkt. De verdachte heeft bij zijn aanhouding verklaard geen facturen te hebben van bedragen die hij van klanten heeft gekregen, welke de coupures van € 500,00 zouden verklaren. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg (via een gemachtigd raadsman) geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaring. Het hof hecht dan ook geen waarde aan de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep dat hij wel facturen heeft van de geldbedragen die hij van klanten heeft ontvangen.
Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het tenlastegelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.’
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
Ik had het geld bij me om te investeren in marmer. Om die reden ging ik ook naar Turkije. Ik wilde marmer importeren, omdat ik zelf ook in de bouw zit. Marmer heeft een hoge prijs en na onderzoek kwam ik erachter dat het in Turkije veel goedkoper is. Bij marmer gaat het om de aders die erin zitten en niet om de dikte ervan.
Wanneer het gebruikt wordt voor een vloer of op de wand, is het meestal 2 cm dik en wanneer het gebruikt wordt voor sanitair of keukens, is het meestal 3 à 4 cm dik. De prijs per vierkante meter zit tussen de € 15,00 en € 22,00. In Turkije kan je een grote plaat halen en deze dan daar op maat laten maken. Ik had destijds (en nog steeds) een eigen bedrijf en ik werk bij een bouwbedrijf. Ik heb mijn werkgever overgehaald om marmer bij mij af te nemen voor € 30,00 wanneer ik het zou halen. Op die manier zou ik elke maand wat extra geld hebben. Voordat ik naar Turkije ging had ik al onderzoek gedaan en telefonisch contact gehad. Als alles goed zou gaan, zouden zij bereid zijn het marmer van mij te kopen. Inmiddels sta ik met mijn eigen bedrijf ( [A] B.V.) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar destijds nog niet.
Ikzelf doe verbouwingen en leg leidingen. Ik heb veel klanten in Duitsland die contant betalen. Ze betaalden mij meestal in biljetten van € 500,00. Ik heb geen verklaringen van hen dat ze dat deden. Indien dat nodig is, kan ik dat wellicht bij ze opvragen. Ik heb wel facturen.
Ik ken de medeverdachte van school en ik zag hem soms in een café wanneer we rummikub gingen spelen. Wij komen allebei uit [plaats] en wonen nu allebei in [plaats] . Van te voren hadden we niet afgesproken samen te vliegen, we kwamen elkaar per toeval tegen. Ik wist niet dat hij ook zou vliegen en ook niet dat hij geld bij zich had. We zouden niks samen gaan doen in Turkije. We hebbenop het vliegveld wel kort met elkaar gesproken. We zouden allebei naar Antalya vliegen, maar mijn planning was best strak, dus zouden we daar allebei ons eigen weg gaan. Het klopt dat de politie destijds ook naar facturen heeft gevraagd en ik toen gezegd heb dat ik deze niet had, maar dat komt doordat ik dat op dat moment niet aan kon tonen. De facturen heb ik nu wel bij me.
Ik heb een hele tijd gewacht, want mijn geld was weg en het was een lange procedure. Ik heb een moeilijke tijd gehad. € 9.000,00 is veel geld. Het is een groot bedrag om mee te werken. Het was een zware klap en ik heb een hele tijd gewacht tot ik bericht kreeg van de overheid.
Ik was afwezig bij de terechtzitting in eerste aanleg; omdat ik moeilijk contact kon krijgen met mijn advocaat en ik ook geen vervoer had. De facturen heb ik destijds niet bij mijn advocaat afgegeven.
Ik was er van te voren niet van op de hoogte dat ik niet meer dan € 10.000,00 aan contanten naar het buitenland mocht vervoeren.
Het klopt niet dat ik niet gezegd zou hebben dat ik hard voor het geld gewerkt heb. Het is als volgt gegaan. Bij de apparatuur waarbij je je handen omhoog moet houden werd ik aangewezen, werd mijn geld gepakt, heb ik het laten zien en mocht ik het weer wegstoppen. Vlak voordat ik mijn spullen pakte om door te gaan werd gevraagd of ik geld bij me had en heb ik geantwoord dat dat klopte en dat ik ongeveer € 9.000.00 bij me had. Vervolgens kwam de Koninklijke Marechaussee. Het is allemaal erg rommelig gegaan. Ik heb daar direct een verklaring afgelegd. Ik heb verteld waar het geld vandaan kwam, hoe ik het geld verdiend heb en de reden dat ik biljetten van € 500,00 bij me had.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir als volgt:
De verdachte en zijn medeverdachte hadden allebei een grote hoeveelheid geld bij zich, welke grotendeels bestond uit briefjes van € 500,00. Het is een veiligheidsrisico en het zijn ongebruikelijke coupures die vaak worden geassocieerd met criminele feiten. Er is ook voldaan aan de typologieën, waardoor aangenomen mag worden dat het geld van een misdrijf afkomstig is. De verdachte dient dan een verklaring af te leggen, maar dat is de verdachte niet gelukt.
Er is sprake van een groot bedrag en de verdachte heeft geen verklaring gegeven over hoe hij er aan komt. De verdachte geeft aan dat hij het geld eerlijk heeft verdiend en de coupures van € 500,00 kreeg van klanten, maar hij heeft eerder geen facturen overgelegd. De verdachte komt ter terechtzitting van heden wel met facturen, maar daarvoor is het mijns inziens te laat. Witwassen kan bewezenverklaard worden. Het doet er niet toe of de verdachte nu wel of niet kan bewijzen dat hij marmer wilde kopen, omdat het om de vraag gaat waar het geld vandaan komt.
(…)
De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, welke aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en voegt daaraan het navolgende toe:
(…)
7. (…): er wordt nadrukkelijk verwezen naar de overgelegde facturen. Daarmee kan mijn cliënt uiteraard niet het hele bedrag mee verantwoorden, maar daaruit kan wel afgeleid worden dat hij klussen in Duitsland gedaan heeft;
(…)
De advocaat-generaal voert andermaal het woord:
(…)
Ik heb de facturen gezien, maar die zeggen mij niet veel. Van de facturen van maart en april 2019, die grotendeels contant zouden zijn ontvangen, blijkt niet hoe deze ontvangen zijn en ook weten we de inkomenspositie van de verdachte niet. Hij heeft ook geld nodig om van te leven. Door het overleggen van de facturen is er wel een begin van aannemelijkheid gekomen, maar we weten niet waar het geld is gebleven. (…)
De raadsman voert andermaal het woord:
Omtrent de inkomenspositie van mijn cliënt wil ik nog het volgende opmerken. De politierechter heeft niet bij een bepaalde loonheffing stilgestaan. Het is puur fictief, omdat hij ambtshalve gevolgen heeft verbonden aan het niet doen van aangifte. Het is slechts een papieren werkelijkheid.’
10. De overgelegde pleitnota houdt onder meer het volgende in:
‘Namens cliënt wordt gepersisteerd in het door de verdediging aangevoerde verweer. In verband met het voortbouwend appèl wordt hierbij verzocht om de overgelegde pleitnota -inclusief bijlagen waaronder de foto's- als hier herhaald en ingelast te beschouwen, op grond waarvan cliënt dient te worden vrijgesproken.
(…)
Samengevat stelt de verdediging dat in het vonnis ten onrechte het vermoeden van witwassen is aangenomen. Door cliënt was de aangifteplicht voor het vervoeren van contante geldbedragen bij het verlaten van de EU niet geschonden (deze geldt immers bij bezit van liquide middelen ter waarden van €10.000,- of meer). Bij securitycheck deelde cliënt uit eigen beweging mee dat hij contant geld bij zich droeg. Aan de marechaussee vertelde hij meteen waarom hij het geld bij zich had. Het bedrag was niet van dermate omvang dat het gelijk 'verdacht' was. Gelet op alle genoemde omstandigheden dient te worden geconcludeerd dat zulks onvoldoende basis vormt om te kunnen spreken van een vermoeden van witwassen.
Voor zover deze 'stap' wel gezet zou kunnen worden, stelt de verdediging vervolgens dat er door cliënt een verifieerbare verklaring is afgelegd over het contante geld die niet op voorhand als onwaarschijnlijk kan worden beschouwd.
Zoals in eerste aanleg aangevoerd, is de verdediging van mening dat het niet onwaarschijnlijk te achten is dat cliënt kon beschikken over een contant geldbedrag van dergelijke omvang. De reden waarom hij het geld op dat moment contant bij zich had, is evenmin onwaarschijnlijk te noemen. Voor zover er door het OM nader onderzoek is gedaan, halen die onderzoeksbevindingen de verklaring van cliënt niet onderuit. De resultaten van het onderzoek maken niet dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het bij cliënt aangetroffen geldbedrag geen legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden.’
Bespreking van het middel
11. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring voor zover inhoudend dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf niet toereikend is gemotiveerd, in het bijzonder nu het oordeel van het hof dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring onbegrijpelijk is. Uit de bewijsoverwegingen van het hof lijkt, aldus de steller van het middel, te volgen dat het hof dit oordeel voornamelijk heeft doen steunen op het ontbreken van een onderbouwing. Het hof zou niet voldoende inzichtelijk hebben gemaakt waarom de door de verdachte gegeven verklaring tekortschiet wat betreft de daaraan gestelde eisen van concreetheid, verifieerbaarheid en waarschijnlijkheid.
12. De aandacht trekt dat het hof de verklaring van de verdachte, onder meer inhoudend dat het klopt dat de politie destijds ook naar de facturen heeft gevraagd, dat hij toen gezegd heeft dat hij deze niet had, maar dat dit komt ‘doordat ik dat op dat moment niet aan kon tonen’ voor het bewijs heeft gebezigd (bewijsmiddel 4). Uit de bewezenverklaring en bewijsoverwegingen kan worden afgeleid dat het hof deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig heeft geacht. Het hof overweegt dat de verdachte bij zijn aanhouding heeft verklaard geen facturen te hebben van bedragen die hij van klanten heeft gekregen, en dat het geen waarde hecht aan de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep dat hij wel facturen heeft van de geldbedragen die hij van klanten heeft ontvangen. Het hof heeft niet beargumenteerd dat en waarom het deze verklaring als kennelijk leugenachtig aanmerkt. Dat brengt mee dat het hof deze verklaring niet als bewijsmiddel heeft kunnen bezigen.1.Nu het middel er niet over klaagt dat het hof deze verklaring onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen, ga ik daar verder aan voorbij.
13. Uw Raad heeft in een arrest van 30 mei 2023 eerdere rechtspraak over het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (art. 420bis e.v. Sr), als volgt samengevat:2.
‘2.3.2 Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3 Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)’
14. Uit de bewijsoverwegingen kan worden afgeleid dat het hof van oordeel is dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het op 8 mei 2019 onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 9.690 afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof heeft daarbij, zo begrijp ik, in het bijzonder betekenis gehecht aan de omstandigheid dat het geld bij een securitycheck op een vliegveld bij de verdachte is aangetroffen, en dat het onder meer om achttien bankbiljetten van € 500,- ging. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard de coupures van € 500 van zijn klanten te hebben gekregen maar dat hij daarvan geen facturen kan laten zien en dat hij ook geen factuur heeft van een bedrag dat hij van klanten heeft ontvangen. En het hof hecht betekenis aan de omstandigheid dat ook een reisgezel van de verdachte is aangehouden, die in het bezit was van een geldbedrag van in totaal € 8.000, eveneens een dubbelgevouwen stapeltje geld in voornamelijk coupures van € 500, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij zijn reisgezel van vroeger tijden kent, dat hij hem even tevoren bij toeval op de luchthaven heeft ontmoet en dat hij niet wist dat ook zijn reisgezel een geldbedrag in cash bij zich droeg. Op grond van een en ander acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag van € 9.690 van misdrijf afkomstig is.
15. Als ik het goed zie wordt ‘s hofs oordeel dat, kort gezegd, een witwasvermoeden gerechtvaardigd is, in cassatie niet bestreden. Het middel ziet op het oordeel dat geen sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. ’s Hofs oordeel dat op grond van de in aanmerking genomen feiten en omstandigheden van een vermoeden van witwassen sprake is, komt mij ook niet onbegrijpelijk voor. Het meenemen van een dergelijk groot contant bedrag is een veiligheidsrisico, bij de briefjes van € 500 gaat het om ongebruikelijke coupures die, naar de advocaat-generaal vermeldt, ‘vaak worden geassocieerd met criminele feiten’. In de omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding heeft verklaard de coupures van klanten te hebben gekregen maar geen facturen te kunnen laten zien heeft het hof (bij dergelijke bedragen) eveneens een aanwijzing van afkomst uit misdrijf kunnen zien. En het hof heeft ook aan de omstandigheid dat de verdachte samen reisde met een reisgezel die hij van vroeger kende en onder wie eveneens een groot geldbedrag dat vooral in coupures van € 500 bestond in beslag is genomen een aanwijzing kunnen ontlenen dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was.
16. De verklaring die de verdachte inzake de herkomst van het geld heeft gegeven houdt, zo leid ik uit de pleitnota en het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep af, in dat de verdachte veel klanten in Duitsland heeft die hem contant betalen, meestal in biljetten van € 500,-. En dat de verdachte het geld bij zich had om te investeren in marmer. Uit ’s hofs overwegingen volgt dat het hof deze verklaring niet heeft aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
17. Dat oordeel berust in de kern op de vaststelling dat de verdachte bij zijn aanhouding heeft verklaard geen facturen te hebben van bedragen die hij van klanten heeft gekregen welke de coupures van € 500,00 zouden verklaren, en dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg door zijn gemachtigd raadsman geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaring. Tegen die achtergrond hecht het hof geen waarde aan de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, voor zover inhoudend dat hij wel facturen heeft van de geldbedragen die hij van klanten heeft ontvangen.
18. Aldus heeft het hof, meen ik, voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de door de verdachte gegeven verklaring tekortschiet wat betreft de daaraan gestelde eisen van concreetheid, verifieerbaarheid en waarschijnlijkheid. Het hof heeft in het licht van de geschetste gang van zaken in het bijzonder kunnen oordelen en kennelijk geoordeeld dat de verklaring op voorhand onvoldoende waarschijnlijk is en dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de gegeven verklaring aan de hand van deze facturen kan worden geverifieerd.3.Ik betrek daarbij dat in hoger beroep blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting facturen zijn overgelegd, dat de advocaat-generaal heeft aangegeven dat en waarom hij daar geen betekenis aan hecht, en dat de raadsman (slechts) heeft gesteld dat uit de facturen kan worden afgeleid dat de verdachte ‘klussen in Duitsland gedaan heeft’ en noch in het pleidooi noch bij dupliek heeft verhelderd waarom de gestelde gang van zaken in het licht van die facturen toch een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het geld niet van misdrijf afkomstig is zou opleveren.
19. Voor zover de steller van het middel in de toelichting aanvoert dat de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd niet in strijd behoeft te zijn met de verklaring die de verdachte na zijn aanhouding bij de politie heeft afgelegd, merk ik op dat de interpretatie van beide verklaringen door het hof slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst.4.Onbegrijpelijk is die interpretatie naar het mij voorkomt niet.
20. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
21. Ambtshalve wijs ik erop dat Uw Raad niet binnen twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. Dat brengt mee dat het recht op berechting binnen een redelijke termijn in de cassatiefase is geschonden. In verband met de hoogte van de opgelegde straf behoeft dat niet tot strafvermindering te leiden.5.Voor het overige heb ik ook geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑02‑2024
HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:772.
Vgl. bijvoorbeeld HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1340, rov. 3.3.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.6.2.