HR, 19-11-2019, nr. 19/03414 H
ECLI:NL:HR:2019:1800
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-11-2019
- Zaaknummer
19/03414 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1800, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑11‑2019; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHSHE:2014:377, Afwijzing
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0395
Uitspraak 19‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Herziening. Veroordeling t.z.v. o.m. passieve niet ambtelijke omkoping (art. 328ter Sr). Aangevoerd wordt dat de bij het verzoek aangeleverde informatie over de financiële positie van aanvrager niet bekend was toen het Hof arrest wees en dat, als die informatie wel voorhanden was geweest, het Hof tot het oordeel zou zijn gekomen dat aanvrager geen draagkracht had en het Hof naar verwachting geen, althans een aanzienlijk lagere geldboete, zou hebben opgelegd. Het aangevoerde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een nieuw gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. Daarbij verdient opmerking dat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van art. 457.1.c Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. Volgt afwijzing aanvraag. Vervolg op ECLI:NL:HR:2015:1980 (art. 80a RO) en ECLI:NL:HR:2017:1308 (eerdere herzieningsaanvraag).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03414 H
Datum 19 november 2019
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 februari 2014, nummer 20/000654-12, ingediend door J.J. Serrarens, advocaat te Beek LB,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank ’s‑Hertogenbosch van 7 februari 2012 - de aanvrager ter zake van 2. “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd” en 3. “het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een geldboete van € 250.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis, en een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard bij arrest van 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1980.
2. Eerdere herzieningsaanvraag
De aanvrager heeft eerder herziening gevraagd van voormelde veroordeling. Die aanvraag is door de Hoge Raad bij arrest van 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1308 afgewezen.
3. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Het aangevoerde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Daarbij verdient opmerking dat onder “een minder zware strafbepaling” in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019.