ABRvS, 04-04-2017, nr. 201604481/1/V3
ECLI:NL:RVS:2017:885
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
201604481/1/V3
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:885, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑04‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JV 2017/120
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
201604481/1/V3.
Datum uitspraak: 4 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 mei 2016 in zaak nr. 16/8594 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door T. der Bedrosian, advocaat te Enschede, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door S.Q. Sandifort, MSc, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft op 24 oktober 2015 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft krachtens artikel 18, eerste lid, onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB 2013, L180; hierna: Dublinverordening) Bulgarije verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de aanvraag. De Bulgaarse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 5 januari 2016 geaccepteerd krachtens artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. In hoger beroep speelt de vraag of overdracht aan Bulgarije in algemene zin in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
1.1. Deze uitspraak heeft ook betekenis voor andere vreemdelingen die krachtens de Dublinverordening aan Bulgarije worden overgedragen en die betogen dat zij bij overdracht risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Gelet hierop en met het oog op de actualiteitswaarde van de uitspraak, betrekt de Afdeling bij haar toetsing ook stukken waarop pas na de aangevallen uitspraak een beroep is gedaan.
1.2. De in deze procedure betrokken stukken zijn vermeld in de aangehechte bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep
2. De vreemdeling heeft ter zitting bij de Afdeling aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij had moeten worden gehoord voordat een terugnameverzoek aan Bulgarije werd gedaan. Voor zover hij hiermee beoogt een grief tegen de aangevallen uitspraak te richten, gaat de Afdeling, gelet op het bepaalde in artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), daaraan voorbij, nu dat betoog buiten de voor het instellen van hoger beroep gestelde termijn bij de Afdeling is aangevoerd.
3. De vreemdeling klaagt voor het overige in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in de verhouding tot Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en hij bij overdracht geen risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Hij betoogt daartoe, onder verwijzing naar diverse stukken, dat hij bij overdracht aan Bulgarije het risico loopt in detentie te komen, dat er in Bulgarije onvoldoende opvang is voor Dublinclaimanten, dat de rechtsbijstand en vertaaldiensten onvoldoende beschikbaar en adequaat zijn, dat hij een reëel risico loopt op refoulement en dat de staatssecretaris hem ten onrechte tegenwerpt dat hij hierover kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Verder voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het arrest van het Hof van Justitie van 7 juni 2016, Ghezelbash, ECLI:EU:C:2016:409 (hierna: het arrest Ghezelbash), nu daarin uitleg wordt gegeven aan artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening en de verwachting is dat er naar aanleiding van dit arrest nieuw beleid zal komen. Voorts klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een kwetsbaar persoon is, gelet op zijn medische en psychische problematiek en omdat hij een christen is uit Irak.
Beoordeling
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2076, volgt reeds dat de acceptatie van het terugnameverzoek krachtens artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening niet betekent dat in Bulgarije sprake is geweest van een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag die is geëindigd in een in rechte vaststaand besluit. Het 'Country Report: Bulgaria' van Asylum Information Database van oktober 2015' (hierna: het rapport van AIDA) en de 'Research Note: Reception conditions, detentions and procedural safeguards for asylum seekers and content of international protection status in Bulgaria' van de European Council on Refugees and Exiles en het European Legal Network on Asylum van februari 2016 (hierna: het rapport van ECRE/ELENA) waar de vreemdeling in dat verband op heeft gewezen, bieden onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat hij het risico loopt na overdracht te worden gedetineerd. Uit deze rapporten volgt immers dat slechts in het geval dat een vreemdeling die in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend en daarop een in rechte vaststaand afwijzend besluit heeft gekregen alvorens hij Bulgarije heeft verlaten, of een vreemdeling die een afwijzend besluit heeft gekregen dat in afwezigheid bekend is gemaakt en waartegen geen beroep is ingesteld, na overdracht het risico loopt te worden beschouwd als niet reguliere migrant en direct naar een detentiecentrum te worden overgebracht. De vreemdeling kan in zoverre niet worden gevolgd in zijn betoog.
Daarnaast leidt zijn betoog dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het arrest Ghezelbash niet tot het door hem beoogde doel. Daargelaten dat dit arrest dateert van na de aangevallen uitspraak, zodat de rechtbank dit niet bij haar beoordeling kon betrekken, volgt uit hetgeen de vreemdeling in dat verband heeft aangevoerd niet dat en op welke wijze het besluit van 21 april 2016 in strijd is met het arrest Ghezelbash.
4.1. De vreemdeling heeft in beroep onder andere een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 mei 2016 overgelegd en gesteld dat uit de daarin geciteerde passages uit rapporten van ECRE/ELENA en AIDA blijkt dat de staatssecretaris in de verhouding tot Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en hij bij overdracht een risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. In hoger beroep betoogt hij dat de rechtbank dit betoog ten onrechte heeft verworpen. Hoewel uit de door hem overlegde stukken volgt dat de asielprocedure en de leefomstandigheden van asielzoekers in Bulgarije bepaalde tekortkomingen kennen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hieruit niet volgt dat in de verhouding tot Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit diverse stukken blijkt dat de situatie in Bulgarije verbetert. In dat verband heeft de staatssecretaris onder meer gewezen op het rapport van AIDA, het 'Annual report on the monitoring of the status determination procedure in the Republic of Bulgaria 2015' van het Bulgarian Helsinki Committee, het rapport 'Bulgaria - 2015 Annual Border Monitoring Report - access to territory and international protection' van het Bulgarian Helsinki Committee van 30 juli 2016 en de 'Monthly data collection on migration situation' van de European Union Agency of Fundamental Rights (hierna: de monthly data collection) van augustus en oktober 2016 en januari 2017. De staatssecretaris wijst er terecht op dat hieruit onder meer volgt dat de Bulgaarse autoriteiten in september 2016 hebben aangekondigd de opvangcapaciteit uit te breiden en dat eind 2016 de bezettingsgraad in de opvangcentra 80% was van de totale capaciteit. Ook zijn in 2016 reparaties uitgevoerd in de ontvangst- en opvangcentra om de kwaliteit van de opvang te verbeteren. Uit de monthly data collection van augustus 2016 volgt dat volgens NGO's asielzoekers soms echter opzettelijk schade toebrengen aan de centra, zodat zij in een ander land kunnen klagen over de slechte omstandigheden. Verder blijkt uit de stukken dat in het merendeel van de onderzochte gevallen de asielzoeker voorafgaand aan de asielprocedure schriftelijk en soms mondeling werd geïnformeerd over de procedure en zijn rechten en plichten en zijn sinds oktober 2015 weer vertaaldiensten beschikbaar tijdens de asielprocedure. Daarnaast kan op verzoek door de rechtbank rechtsbijstand worden toegekend en wordt deze in beginsel door de Bulgaarse autoriteiten vergoed. De Bulgaarse overheidsinstelling voor vluchtelingen verschaft informatie over rechtsbijstand bij een afwijzend besluit. Hoewel rechtsbijstand tijdens de bestuurlijke fase een probleem blijft, blijkt uit de stukken dat NGO's asielzoekers in die fase kunnen bijstaan. Daarnaast hebben de asielzoekers in het merendeel van de onderzochte gerechtelijke procedures juridische bijstand en een tolk en waren in de meeste gevallen de tolken competent en de rechtsbijstandverleners adequaat en goed voorbereid.
Daarnaast heeft de staatssecretaris zich, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich bij voorkomende problemen niet tot de Bulgaarse autoriteiten kan wenden en dat die hem niet kunnen of willen helpen. Het betoog faalt.
4.2. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als kwetsbaar persoon dient te worden aangemerkt. Met zijn betoog dat hij als christen uit Irak tot een minderheidsgroep behoort, daargelaten dat de vreemdeling dit voor het eerst in hoger beroep aanvoert, heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij in het kader van een Dublinoverdracht aan Bulgarije reeds daarom als kwetsbare vreemdeling dient te worden aangemerkt. Daarnaast heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling zijn medische problemen niet met stukken heeft gestaafd en dat de verklaring van zijn broer dat hij gezondheidsklachten heeft en de registratie van het Gezondheidscentrum Asielzoekers waaruit blijkt dat de vreemdeling daar een consult heeft gehad en last had van huidproblemen, daartoe onvoldoende is.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in de verhouding tot Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije geen risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
De grieven falen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Leeman, griffier.
w.g. Verheij w.g. Leeman
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2017
759. BIJLAGE
Overzicht van in de procedure betrokken stukken
1. Het 'Country Report: Bulgaria' van Asylum Information Database van oktober 2015
2. Het rapport van het United States Department of State van 25 juni 2015
3. Een bericht van Artsen zonder Grenzen van 19 februari 2015
4. Een persbericht van 23 september 2015 over de inbreukprocedure van de Europese Commissie
5. Het persbericht van de European Council on Refugees and Exiles van 4 april 2014
6. Het rapport van de Raad van Europa van 22 juni 2015
7. Het rapport van het Belgrade Centre of Human Rights van 13 november 2015
8. De melding van Human Rights Watch van 18 september 2014
9. Het bericht van het Bulgarian Helsinki Committee van 21 oktober 2015
10. Het rapport van het United States Department of State van juni 2015
11. De rapporten van Pro Asyl van 2 oktober en december 2015
12. De berichten van de United Nations High Commissioner for Refugees van maart 2015 en 28 januari 2016
13. Het rapport van Freedom House van 6 juni 2015
14. Het rapport 'Missing the point: lack of adequate investigation of hate crimes in Buglaria' van februari 2015 en het jaarrapport van februari 2016 van Amnesty International
15. De 'Research Note: Reception conditions, detentions and procedural safeguards for asylum seekers and content of international protection status in Bulgaria' van de European Council on Refugees and Exiles en het European Legal Network on Asylum van februari 2016
16. Het artikel van Forced Migration Review van januari 2016
17. Het rapport van Asylum Information Database van april 2014
18. De uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, in zaak nr. 16/5976 van 25 april 2016
19. De brief van Vluchtelingenwerk van 4 mei 2016
20. Een ongedateerde uitspraak van het Verwaltungsgericht Oldenburg
21. Het 'Annual report on the monitoring of the status determination procedure in the Republic of Bulgaria 2015' van het Bulgarian Helsinki Committee
22. Het rapport 'Bulgaria - 2015 Annual Border Monitoring Report access to territory and international protection' van het Bulgarian Helsinki Committee van 30 juli 2016
23. 'Monthly data collection on migration situation' van de European Union Agency of Fundamental Rights van augustus en oktober 2016 en januari 2017