HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252 m.nt. Knigge.
HR, 14-04-2009, nr. 07/12777
ECLI:NL:HR:2009:BH3921
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14-04-2009
- Zaaknummer
07/12777
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BH3921
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BH3921, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH3921
ECLI:NL:HR:2009:BH3921, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑04‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH3921
- Wetingang
art. 6 Wegenverkeerswet 1994
- Vindplaatsen
VR 2009, 101
NbSr 2009/203
Conclusie 14‑04‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, heeft verdachte op 23 maart 2007 voor ‘overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander werd gedood, meermalen gepleegd’ en ‘overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar.
2.
Mr. D.A. Westra, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.J. Jansma, advocaat te Zwolle, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie. Nadien heeft de steller van de schriftuur nog een schriftelijke toelichting op de middelen 2, 3 en 4 toegezonden.
3.1.
Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in cassatie. Daartoe wordt aangevoerd dat het cassatieberoep op 5 april 2007 is ingesteld en dat de aanzegging op de voet van art. 435 Sv op 15 januari 2008 is betekend. De steller van het middel gaat ervan uit dat ook de termijn voor het instellen van de stukken zal zijn overschreden.
3.2.
Het dossier is ter griffie van de Hoge Raad op 17 oktober 2007 ontvangen. Dat betekent dat de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn niet is overschreden, zodat het eerste middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat de bewezenverklaarde grove schuld van verdachte niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4.2.
Bewezenverklaarde is dat
‘dat hij op 22 juli 2003 in de gemeente Dronten als bestuurden van een motorrijtuig (bestelauto, merk Ford, met kenteken: [AA-00-BB]), daarmee rijdende over de weg, de Wisentweg, ter hoogte van de kruising met de Biddingweg (zijnde die Biddingweg een voorrangsweg, aangeduid met bord B6 van bijlage 1 van het reglement verkeersregels en verkeersregels 1990), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij zeer onvoorzichtig en onoplettend met het door hem bestuurde motorrijtuig gereden over vernoemde wegen, door vernoemde Biddingweg op te rijden zonder voorrang te verlenen aan een op die Biddingweg (voor hem, verdachte, van links naar rechts) rijdend motorrijtuig (personenauto, merk BMW, met kenteken: [CC-00-DD]) die hem, verdachte, reeds (zeer) dicht genaderd was (waardoor de bestuurster van die BMW voor hem, verdachte, is uitgeweken) en door tegen die op de Biddingweg rijdende BMW aan te rijden en aldus de bestuurster van de op die voorrangsweg rijdende BMW niet in staat te stellen om haar weg ongehinderd te vervolgen, waardoor die BMW tegen een uit de tegemoet komende richting van die BMW (op die Biddingweg) rijdende tractor met aanhangwagen is gebotst waarbij hij, verdachte, onvoldoende zich ervan heeft vergewist dat de Biddingweg voor hem, verdachte, vrij was om op te rijden — waarbij hij, verdachte, de Biddingweg trachtte over te steken tussen twee achter elkaar op de Biddingweg rijdende tractoren met aanhangwagen, waardoor inzittenden van voornoemde BMW, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden gedood en waardoor de volgende personen zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten
- —
de bestuurder van voornoemde BMW (genaamd [slachtoffer 3]) een scheur in de milt en fracturen (linkerpols en/of hand)
- —
inzittende van voornoemde BMW (genaamd [slachtoffer 4]) een polsbreuk.’
4.3.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. Verdachte wilde op 22 juli 2003, rijdende over de Wisentweg de Biddingweg te Dronten oversteken. De Biddingweg is een voorrangsweg. Verdachte zag rechts van hem twee tractors aankomen en wilde tussen beide tractors doorrijden (bewijsmiddel II). Op het moment dat hij wilde oversteken zoefde hem iets voorbij (bewijsmiddel III). Dat was de BMW waarin de slachtoffers gezeten waren. Verdachte heeft deze BMW niet opgemerkt. De bestuurster van de BMW probeerde uit te wijken maar werd nog door de auto van verdachte geraakt. Vervolgens kwam de BMW in botsing met de tweede tractor (bewijsmiddel IV). Op dat moment verliet de eerste tractor net het kruisingsvlak en bevond zich de tweede tractor aan het begin van het kruisingsvlak (bewijsmiddel V). De twee kinderen van de bestuurster van de BMW zijn door het ongeval om het leven gekomen (bewijsmiddelen VII en VIII). De bestuurster en een andere inzittende van de BMW raakten ernstig gewond (bewijsmiddelen IX en X). In zijn arrest heeft het hof nog het volgende overwogen:
‘Overweging omtrent het bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde. De mate waarin verdachte naar het oordeel van het hof tekortgeschoten is in zijn verkeersgedrag is aangegeven in de aan dit arrest gehechte bewezenverklaring. Het hof baseert dit oordeel op de verklaringen van drie direct bij het ongeval betrokkenen, te weten die van de beide inzittenden van de BMW, bestuurster [slachtoffer 3] en bijrijdster [slachtoffer 5], en die van de bestuurder van de tweede tractor, [betrokkene 2].
Het hof heeft bij de beoordeling van de (mate van) schuld tevens gelet op de analyses van de ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige, de eerder genoemde ing. J.A.A. Fitters, voor zover inhoudende dat als meest waarschijnlijk scenario moet worden aangemerkt dat de botsing tussen de Ford van verdachte en de BMW van [slachtoffer 3], en ook de botsing tussen de Ford en de tractor evenals — ten overvloede — de botsing tussen de BMW en de tractor hebben plaatsgevonden op (de kruising van) de Biddingweg en dat derhalve voormelde botsingen niet vóór of op de haaientanden van de Wisentweg hebben plaatsgevonden. Deze analyses van ing. Fitters worden bevestigd door de verklaringen van eerder genoemde getuigen. Dit impliceert naar het oordeel van het hof dat verdachte met zijn voertuig over de haaientanden heeft gereden en aldus geen voorrang heeft verleend aan de van links komende BMW, noch aan de van rechts komende tweede tractor. Het eerstgenoemde voertuig is door verdachte in het geheel niet opgemerkt, zoals door hemzelf ook is erkend. Ten aanzien van het tweede voertuig, de tractor, heeft verdachte bij zijn aangevangen oversteekmanoeuvre naar het oordeel van het hof, daarin gesteund door de door voornoemde deskundige verrichte metingen, een kennelijke inschattingsfout gemaakt, althans een (te) groot risico genomen.’
4.4.
De steller van het middel wijst op HR 29 april 2008, NJ 2008, 440 m.nt. Keijzer. Het verschil met dit arrest is, zoals ook de steller van het middel zelf aangeeft, dat in de onderhavige zaak er niet alleen sprake van is geweest dat de verdachte de naderende BMW in het geheel niet heeft gezien, maar ook dat hij een verkeersfout heeft gemaakt met betrekking tot de tweede tractor die van rechts over de voorrangsweg dicht was genaderd. Maar ook die fout rechtvaardigt volgens de steller niet het aannemen van zeer onvoorzichtig rijgedrag. Wel zou volgens de steller van het middel sprake zijn van aanmerkelijke onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag, maar dat is minder dan wat is bewezenverklaard.
4.5.
Ik stel het volgende voorop. Grove schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 veronderstelt een min of meer grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid. Een aanmerkelijke onvoorzichtigheid volstaat dus, in tegenstelling tot wat de steller van het middel lijkt te menen. Maar ik ga er maar van uit dat bedoeld is dat er in ieder geval geen culpa lata bewezen kan worden.
In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.1.
4.6.
In HR 29 april 2008, NJ 2008, 440 m.nt. Keijzer was verdachte ook een voorrangsweg opgereden zonder te hebben bemerkt dat een motorrijdster hem al dicht was genaderd. De motorrijdster heeft de auto van verdachte geraakt en is vervolgens op de rijstrook van het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen waarna een aanrijding ontstond met een daar rijdende personenauto. De Hoge Raad overwoog dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte de motorrijdster aan wie hij voorrang diende te verlenen niet heeft gezien hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, niet kan volgen dat de verdachte ‘aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid heeft gereden’. Idem in HR 27 mei 2008, NJ 2008, 441 m.nt. Keijzer en HR 28 oktober 2008, LJN BE9800. Wel is culpa aangenomen in HR 29 april 2008, NJ 2008, 439 m.nt. Keijzer, waarin de verdachte bestuurder het slachtoffer ook niet had opgemerkt maar in het geheel niet heeft geremd en onder invloed van alcohol reed. Eveneens werd het cassatieberoep tegen een veroordeling voor art. 6 WVW 1994 verworpen in een zaak waarin een automobilist de maximumsnelheid van 80 kilometer per uur met 11 tot 19 kilometer had overschreden, niet had afgeremd toen hij een oversteekplaats voor fietsers naderde, overstekende fietsers te laat heeft opgemerkt, en in staat zou zijn geweest het ongeval te voorkomen als hij zich aan de maximumsnelheid had gehouden (HR 24 juni 2008, NJ 2008, 442 m.nt. Keijzer).
4.7.
Zoals ik hiervoor aangaf is er in de onderhavige zaak niet enkel sprake van het niet bemerkt hebben van de naderende BMW, maar ook van een keuze voor een riskante optie om tussen twee, redelijk dicht op elkaar rijdende tractors te proberen over te steken. Als verdachte niet voor deze optie zou hebben gekozen zou het ongeval zijn vermeden. Als verdachte even langer zou hebben gewacht met oversteken zou zowel de BMW als de tweede tractor het kruisingsvlak hebben verlaten op het moment dat verdachte wel aan de oversteek zou zijn begonnen. De concrete ernst van het niet verlenen van voorrang aan de BMW wordt ingekleurd door de aanwezigheid van twee tractoren, beide op of vlakbij het kruisingsvlak en door de beslissing van verdachte om risico te nemen en te proberen nog tussen de twee tractoren door over te steken. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de uitvoering van het voornemen op zichzelf al, daargelaten de naderende BMW, gevaar opleverde en een veronachtzaming van de voorrangsregels inhield. Dit extra risico is mijns inziens voldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Er is sprake geweest van een stapeling van verkeersfouten die elkaar hebben versterkt. Het gevaarzettend karakter van het nalaten voorrang te verlenen aan de BMW wordt nog eens extra verhoogd door de aanwezigheid van een tractor met aanhanger op of vlakbij het kruisingsvlak, waardoor de mogelijkheid voor de bestuurster van de BMW om zich met minder risico uit de situatie te redden die het handelen van verdachte voor haar in het leven riep drastisch zal zijn verminderd. Door het feit dat verdachte vlak voor de naderende tractor zijn oversteek inzette was er voor de bestuurster van de BMW geen ontsnappen meer aan.
Ik kan mij zelfs met het hof voorstellen dat het voornemen van verdachte tussen de twee tractoren door over te steken zoveel aandacht van verdachte vergde dat hij daardoor het ander verkeer uit het oog heeft verloren.
5.1.
Het derde middel klaagt over het feit dat het hof bij de beoordeling van de mate van de schuld van verdachte uit is gegaan van de inhoud van de rapportage en de verklaringen van de deskundige Fitters, maar dat in het door deze deskundige meest waarschijnlijk geachte scenario de afstand tussen de twee tractoren meer dan 15 meter is geweest terwijl anderzijds deze deskundige uit zou zijn gegaan van een afstand van maximaal 12,5 meter.
5.2.
Als ik het goed begrijp is de afstand tussen de twee tractoren voor twee punten van belang. In de eerste plaats voor de vraag waarom de BMW niet met de eerste tractor maar met tweede tractor in botsing is gekomen. Als beide tractoren dicht op elkaar zouden hebben gereden zou de kans groter zijn geweest dat de BMW de eerste tractor geraakt zou hebben. In de tweede plaats is de afstand tussen beide tractoren van belang voor het risico dat verdachte heeft genomen toen hij tussen beide tractoren wilde oversteken.
Of de afstand tussen beide tractoren nu 10 meter was, 12,5 meter of 15 meter of meer is niet van belang voor de constatering van het hof dat de BMW op het kruisingsvlak de Ford heeft geraakt en dat de verdachte dus met zijn auto het kruisingsvlak moet zijn opgereden. Het hof baseert deze vaststelling op de drie in de bewijsoverweging genoemde getuigen. Dat is ook het meest waarschijnlijke scenario zoals verwoord door de deskundige Fitters. Dat de afstand tussen beide tractoren maximaal 12,5 meter zou hebben bedragen is volgens de deskundige Fitters een van de scenario's van het NFI. In het scenario van het NFI was het voor verdachte niet mogelijk geweest om tussen beide tractoren over te steken zonder in botsing te komen met de tweede tractor. Fitters zelf was de mening toegedaan dat de Ford tussen beide tractoren had kunnen oversteken maar dat dat een zeer risicovolle onderneming was. Nergens heb ik in de rapportages van Fitters duidelijke stellingnames aangetroffen over de afstand tussen beide tractoren. In zijn deskundigenrapport van 9 december 2005 heeft de deskundige — kennelijk in navolging van de getuige [getuige 1] — aangenomen dat de tweede tractor zich bevond aan het begin van het kruisingsvlak toen verdachte het kruisingsvlak opreed en dat de eerste tractor het kruisingsvlak al was gepasseerd. In zijn reactie op het rapport van de deskundige Meuwissen schrijft Fitters dat het geenszins vast staat dat de onderlinge afstand tussen de tractoren slechts 10 meter is geweest. Voor de vraag of verdachte een onaanvaardbaar risico heeft genomen door tussen beide tractors over te willen steken is niet de afstand tussen de twee tractoren van belang, maar de vraag hoe dicht de tweede tractor het kruisingsvlak al was genaderd. De deskundige Fitters heeft aan de hand van de gegevens waarover hij de beschikking had aangenomen dat de tractor zich bevond op de plaats zoals ingetekend op de bijlage bij het rapport van 9 december 2005. Van enige tegenstrijdigheid is mij niet gebleken zodat het middel naar mijn mening faalt.
6.1.
Het vierde middel betreft de strafmotivering. Deze heeft de volgende inhoud:
‘Strafmotivering
Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft — door onoplettendheid en onvoorzichtigheid — geen voorrang verleend, daar waar hij dat had moeten doen, aan een voor hem van links komende BMW-personenauto. Verdachte heeft de BMW — naar het oordeel van het hof verwijtbaar — niet opgemerkt, doordat hij zijn concentratie kennelijk richtte op de twee van rechts komende tractoren met aanhangwagens en zijn kansen woog om tussen beide landbouwvoertuigen over te steken. Doordat verdachte optrok en als gevolg daarvan — relatief licht — in aanraking kwam met de BMW, is deze uit de koers geraakt en op fatale wijze in botsing gekomen met de zich op de andere weghelft bevindende tweede tractor met aanhanger. De beide kinderen van de bestuurster, die zich op de achterbank bevonden, zijn hierbij om het leven gekomen. [Slachtoffer 2], 12 jaar oud, overleed ter plaatse, zijn broertje [slachtoffer 1], 9 jaar oud, drie dagen later. De bestuurster, [slachtoffer 3], is ernstig gewond geraakt. Zij was daardoor niet in staat de begrafenis van haar kinderen bij te wonen. Tot op de dag van vandaag belemmeren de fysieke gevolgen haar bovendien in haar beroepsmatig functioneren. Ook de overige inzittenden van de BMW hebben, in verschillende mate, letsel opgelopen.
Het hof heeft ter terechtzitting kennis genomen van het betoog van de moeder van de beide kinderen, [slachtoffer 3], en dat van de vader, [betrokkene 2], verwoord door diens partner, die beiden gebruik hebben gemaakt van hun spreekrecht. Uit deze slachtofferverklaringen komt een groot, ondraaglijk en onomkeerbaar leed naar voren.
Het hof is er zich van bewust dat verdachte nimmer een dergelijk gevolg heeft beoogd en dat ook hij en zijn naasten ernstig lijden onder de gevolgen van het gebeurde. Het hof stelt evenwel tevens vast dat verdachte niet bereid dan wel in staat lijkt te zijn zijn verantwoordelijkheid voor het thans ter beoordeling staande verkeersongeval te erkennen en zijn — cruciale — rol daarin onder ogen te zien. Hoewel een dergelijke attitude op zichzelf in strafrechtelijke zin niet aan verdachte kan en zal worden tegengeworpen, stelt het hof vast dat deze (proces)houding bij de nabestaanden c.q. de slachtoffers leidt tot extra leedtoevoeging.
Voorts heeft het hof gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 8 januari 2007, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Bij de bepaling van de aard en de hoogte van de op te leggen straf zal het hof mede uitgaan van de recentelijk vastgestelde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van overtredingen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Naar het oordeel van het hof zijn er in deze zaak geen bijzondere omstandigheden, die zouden moeten leiden tot een van deze oriëntatiepunten afwijkende strafmodaliteit. De norm dat iedere verkeersdeelnemer mag uitgaan van de verwachting dat andere verkeersdeelnemers zich zullen houden aan de elementaire veiligheidsregels is door verdachte geschonden. Uit het oogpunt van handhaving van deze norm en rekening houdend met de mate van de aan de verdachte toe te rekenen schuld, het aantal slachtoffers, de ernstige gevolgen van het hem te verwijten verkeersongeval en de voornoemde oriëntatiepunten, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden. Het hof ziet in het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak evenwel aanleiding om een strafvermindering van vier maanden toe te passen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat in verband met het grote gevaarzettende gedrag van verdachte op de weg, een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, aan verdachte moet worden opgelegd.’
6.2.
De steller van het middel merkt terecht op dat LOVS-afspraken geen recht zijn in de zin van art. 79 RO. Dan rest de vraag of de straf toereikend is gemotiveerd.
Het hof is niet uitsluitend, maar slechts ‘mede’ uitgegaan van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het hof heeft geen grond gezien om af te wijken van de strafmodaliteit die in die oriëntatiepunten is genoemd: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Daarnaast heeft het hof in zijn afwegingen onder meer betrokken het aantal slachtoffers, de ernstige gevolgen, de mate van schuld. Dit zijn omstandigheden die het hof ertoe hebben kunnen brengen een zwaardere straf op te leggen dan op het eerste gezicht rechtstreeks uit de oriëntatiepunten zou zijn af te lezen. De oriëntatiepunten gaan ook slechts uit van het modale feit. Bijzondere omstandigheden in de daad- of dadercomponent dienen alsnog door de rechter te worden meegewogen.
Ingeval van overlijden van een betrokkene en van een grove verkeersfout van de dader noemt de LOSV-afspraak als oriëntatiepunten het opleggen van zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en twee jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof heeft in de onderhavige zaak aanleiding gezien zwaarder te bestraffen onder meer gezien het feit dat twee kinderen zijn overleden en dat een ander kind en de bestuurster van de BMW zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen bij het ongeval. De keuze en de waardering van strafbepalende factoren is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt.2. Ik acht de motivering van de strafoplegging niet onbegrijpelijk gelet op de factoren die het hof in zijn overwegingen heeft gereleveerd als bijzondere kenmerken van deze trieste zaak.
Het middel faalt.
7.
De voorgestelde middelen falen. Het eerste, derde en vierde middel kunnen naar mijn oordeel met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve geen grond aangetroffen tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑04‑2009
HR 10 september 1991, NJ 1991, 839; HR 21 oktober 2003, LJN AL3537.
Uitspraak 14‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Schuld i.d.z.v. art. 6 WVW1994. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AO5822. Het Hof heeft vastgesteld dat verdachte een voorrangsweg wilde oversteken tussen 2 van rechts komende tractoren. Daarbij heeft verdachte een kennelijke inschattingsfout gemaakt t.a.v. de afstand tussen de 2 tractoren, althans een (te) groot risico genomen. Bij het optrekken heeft hij vervolgens geen voorrang verleend aan een links komende auto. Verdachte heeft verklaard dat hij die auto in het geheel niet heeft gezien en dat hij de weg wilde oversteken toen de 2e tractor zich aan het begin van de kruising bevond. Gelet op die vaststellingen geeft ‘s Hofs oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat daarmee sprake is van schuld i.d.z.v. art. 6 WVW1994, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
14 april 2009
Strafkamer
Nr. 07/12777
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 23 maart 2007, nummer 24/002604-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Jansma advocaat te Zwolle, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het tweede, het derde en het vierde middel zijn schriftelijk toegelicht.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaarde mate van schuld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 juli 2003 in de gemeente Dronten als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto, merk Ford, met kenteken: [AA-00-BB]), daarmee rijdende over de weg, de Wisentweg, ter hoogte van de kruising met de Biddingweg (zijnde die Biddingweg een voorrangsweg, aangeduid met bord B6 van bijlage 1 van het reglement verkeersregels en verkeersregels 1990), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij zeer onvoorzichtig en onoplettend met het door hem bestuurde motorrijtuig gereden over vernoemde wegen,
- door vernoemde Biddingweg op te rijden zonder voorrang te verlenen aan een op die Biddingweg (voor hem, verdachte, van links naar rechts) rijdend motorrijtuig (personenauto, merk BMW, met kenteken: [CC-00-DD]) die hem, verdachte, reeds (zeer) dicht genaderd was (waardoor de bestuurster van die BMW voor hem, verdachte, is uitgeweken) en
- door tegen die op de Biddingweg rijdende BMW aan te rijden en aldus de bestuurster van de op die voorrangsweg rijdende BMW niet in staat te stellen om haar weg ongehinderd te vervolgen, waardoor die BMW tegen een uit de tegemoet komende richting van die BMW (op die Biddingweg) rijdende tractor met aanhangwagen is gebotst,
- waarbij hij, verdachte, onvoldoende zich ervan heeft vergewist dat de Biddingweg voor hem, verdachte, vrij was om op te rijden en
- waarbij hij, verdachte, de Biddingweg trachtte over te steken tussen twee (achter elkaar) op de Biddingweg rijdende tractoren met aanhangwagen door, waardoor inzittenden van voornoemde BMW, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden gedood en waardoor de volgende personen zwaar lichamelijk letsel (de Hoge Raad leest: werd toegebracht), te weten
- de bestuurder van voornoemde BMW (genaamd [slachtoffer 3]) een scheur in de milt en fracturen (linkerpols) en hand
- een inzittende van voornoemde BMW (genaamd [slachtoffer 4]) een polsbreuk."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de navolgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende:
"Datum en tijdstip ongeval
dinsdag, 22 juli 2003, omstreeks 18.31 uur.
Plaats van het ongeval
Op de kruising van de op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Biddingweg te Swifterbant, binnen de gemeente Dronten, met de Wisentweg.
Voorrang
Genoemde kruising of splitsing is aangeduid als voorrangskruising, met dien verstande dat het verkeer op de Biddingweg voorrang heeft.
Aanduiding
Op genoemde weg is de voorrang aangeduid door borden, overeenkomstig model BI van bijlage I van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990. Voor het verkeer dat over de Wisentweg deze splitsing nadert, wordt dit kenbaar gemaakt door een kort voor de splitsing geplaatst bord overeenkomstig model B6 van genoemde bijlage. In het wegdek van de Wisentweg nabij de Biddingweg zijn haaientanden aangebracht, als bedoeld in artikel 1 onder P van het RVV1990.
Betrokken persoon/voertuig/voorwerp/dier
Object: bestelauto
Merk/type: Ford Focus Wagon Van
Kleur: grijs
Kenteken: [AA-00-BB]
Eigenaar: [verdachte]
Gegevens bestuurder: zie eigenaar
Object: personenauto
Merk/type: BMW 3161 Coupe
Kleur: zwart
Kenteken: [CC-00-DD]
Gegevens bestuurster: [slachtoffer 3]."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 december 2005 voor zover inhoudende:
"Ik heb op 22 juli 2003 in de gemeente Dronten, als bestuurder van een bestelauto, merk Ford, gekentekend [AA-00-BB], daarmee gereden over de Wisentweg. Ik reed in de richting Lelystad. Gekomen bij de kruising met de Biddingweg ben ik ongeveer vier meter voor de aldaar aanwezige haaientanden gestopt met de auto. Ik wilde de kruising rechtdoor oversteken. Rechts van mij zag ik twee tractors aankomen en daar wachtte ik op. Ik keek ondertussen naar links en heb op dat moment geen verkeer waargenomen. Toen de eerste tractor voorbij was, rolde ik met mijn auto op naar de kruising met de bedoeling tussen beide tractors door de kruising over te steken."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Mijn auto stond op dat moment in de eerste versnelling en vervolgens wilde ik de koppeling op laten komen. Ik rolde iets naar voren en was toen ter hoogte van de haaientanden. Ik weet echter niet meer of ik toen vlak voor de haaientanden of erop tot stilstand kwam. Op het moment dat ik vanuit stilstand wilde optrekken om de weg over te steken, 'zoefde' mij iets voorbij. Ik heb geen enkel idee wat dit was. Ik voelde iets dat ik het beste kan omschrijven als een soort luchtdruk."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Op dinsdag, 22 juli 2003, was ik met mijn twee zoons, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], hun vriendje [slachtoffer 4], mijn vriendin [slachtoffer 5] en haar dochter [slachtoffer 6] een dagje naar het Veluwestrand in de gemeente Dronten. Ik rijd in een BMW, kenteken [CC-00-DD]. Ik ben op de bestuurdersplaats gaan zitten. [Slachtoffer 5] kwam naast mij zitten in de bijrijderstoel. Achterin gingen de kinderen zitten. Recht achter mij, op de achterbank tegen de linkerzijkant van mijn auto zat [slachtoffer 2]. Naast [slachtoffer 2] zat zijn vriendje [slachtoffer 4]. Daarnaast zat mijn andere zoon [slachtoffer 1] en tegen de rechterzijkant van mijn auto zat [slachtoffer 6].
Komende vanuit Biddinghuizen richting Swifterbant zijn we de Biddingweg opgereden. Op een gegeven moment zag ik dat we de Wisentweg naderden. Ik zag voor mij aan de rechterzijde een zilvergrijze auto staan. Deze auto stond op de Wisentweg, voor de kruising met de Biddingweg. Links voor mij zag ik een tractor met aanhanger rijden. Deze tractor kwam mij dus tegemoet rijden over de Biddingweg. Ik zag vervolgens dat deze tractor de kruising met de Wisentweg naderde. Ik zag tevens dat de zilvergrijze auto op de Wisentweg voor de kruising stilstond. Ik ben vervolgens doorgereden over de Biddingweg en naderde de kruising met een snelheid van 82 km per uur. Dit weet ik, omdat ik nog op mijn kilometerteller heb gekeken. Vervolgens zag ik dat er achter de eerstgenoemde tractor een tweede tractor reed, identiek aan de eerste, eveneens met een aanhanger. Ik zag vervolgens dat de eerste tractor op ongeveer 15 meter van het kruisingsvlak verwijderd was.
Plotseling zag ik de chauffeur van de zilvergrijze auto, die op de Wisentweg stond, optrekken en ik zag dat hij de kruising over begon te steken. De zilvergrijze auto reed niet hard. Hij was net aan het optrekken vanuit stilstaande positie. Toen hij dat deed, was ik al vlak bij hem. Ik geloof dat de positie van de zilvergrijze auto ter hoogte van de haaientanden was.
Als reactie hierop heb ik mijn stuur meteen naar links omgegooid om de auto te ontwijken. Ik wist op dat moment dat op de andere baan de tractor mij tegemoet kwam rijden. Hierop heb ik direct weer naar rechts gestuurd, om maar niet onder de tractor te komen. Vervolgens heb ik meteen mijn stuur rechtgetrokken, waarop ik een klap hoorde en voelde. Volgens mij raakte ik met mijn voertuig de tractor op een wiel of iets dergelijks.
Het was net alsof mijn auto langs de tractor schuurde. Ik kan mij nog herinneren dat ik om de zilvergrijze auto heen ging, dat ik hem ontweek, maar nog wel raakte. Als gevolg hiervan raakte mijn voertuig uit evenwicht, uit balans, en ging richting de tractor. Omdat ik bang was dat ik met mijn auto onder de tractor zou komen, heb ik het stuur direct omgegooid. Ik kan mij nog herinneren dat ik het stuur ontzettend verkrampt heb vastgehouden toen dat gebeurde. Zoveel kracht kostte het mij. Dit vond plaats tijdens en vlak na het contact met de tractor. Toen we de tractor raakten, was het net alsof we gleden.
Alsof we aan de tractor vastzaten. Vervolgens hoorde ik een harde klap, net alsof er iets ergens vanaf brak. Ik merkte dat we toen loskwamen van de tractor, met als gevolg dat we gelanceerd werden, althans, zo leek het. Ik heb volgens mij ook niet geremd."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op het moment dat de bestuurder van de Ford Focus de weg opreed, reed [betrokkene 1] met zijn tractor net ter hoogte van het verlaten van het kruisingsvlak. Ik zat met mijn tractor aan het begin van het kruisingsvlak. Ik heb gezien dat de Ford Focus in zijn geheel dwars op de weg stond. Ik bedoel daarmee dat hij dus al een heel eind het kruisingsvlak op was gereden. Ik heb de aanrijding tussen de BMW en de Ford zien gebeuren. Ik zag dat de Ford de BMW raakte. Ik zag dat de BMW recht op mij afkwam."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5]:
"Ik zag dat de zilvergrijze auto over de haaientanden heen reed, dus het kruisingsvlak op. Ik zag dat zijn voorwielen, en dus de motorkap, op het kruisingsvlak stonden. Ik hoorde [slachtoffer 3] vervolgens iets schreeuwen en zag en voelde haar naar links sturen, om de zilvergrijze auto te ontwijken. Hierop voelde en hoorde ik een klap, met het gevoel dat dat achter mij was.
Hierop voelde en hoorde ik direct weer een klap. Achteraf realiseerde ik mij dat we bij de tweede klap de tractor geraakt moesten hebben."
g. een verslag van S. van den Berg, lijkschouwer der gemeente Dronten, voor zover inhoudende:
"[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum]1991 te [geboorteplaats], gewoond hebbende te [woonplaats], overleden op 22-07-2003 te Dronten.
overlijdensomstandigheden: auto-ongeval.
vermoedelijke overlijdensoorzaak: ernstig schedel/-hersenletsel, gebroken nek, in combinatie met in- en uitwendig bloedverlies."
h. een verslag van S.J. Brink, arts, voor zover inhoudende:
"[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum]1993 te [geboorteplaats], gewoond hebbende te [woonplaats],
overleden op 25-07-2003 te Amsterdam.
Slachtoffer als inzittende bij auto-ongeval op 22-07-2003. Ernstig hersenletsel. Op 22-07-2003 op kinder IC-VUMC opgenomen in coma en niet meer ontwaakt. Ondanks optimale en lege artis behandeling op 25-07-2003 om 19.23 uur overleden. Onder andere is er nog een spoedhersenoperatie verricht.
Conclusie: Niet natuurlijk overlijden ten gevolge van onbehandelbaar hersenletsel, veroorzaakt door verkeersongeval."
i. een geneeskundige verklaring van Gisberts, arts, voor zover inhoudende:
"Medische informatie betreffende [slachtoffer 3]:
Bloeding door scheur in milt.
Ernstige fracturen linkerpols en -hand."
j. de geneeskundige verklaring van Houben, arts, zover inhoudende:
"Medische informatie betreffende [slachtoffer 4]:
glaswonden linker elleboog, rechter handpalm, rechterknie, voorhoofd en kin, forse kneuzingen linker lichaamshelft, breuk rechterpols en onderkaak."
k. een rapport van ing. J.J.A. Fitters, voor zover inhoudende:
"Op basis van alle schadefoto's kom ik tot de conclusie dat er sprake is geweest van een botsing tussen de Ford en de BMW.
Het ontstane schadebeeld past bij het scenario waarbij de Ford (wel) over de haaientanden heeft gereden. Dat schadebeeld heeft dus kunnen ontstaan, indien de Ford (wel) over de haaientanden zou hebben gereden."
l. een verklaring van de getuige-deskundige ing. J.J.A. Fitters, ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"De botsing tussen de Ford en de BMW kan - technisch gezien - hebben plaatsgevonden op iedere plek tussen de haaientanden van de Wisentweg en de middenas van de Biddingweg.
Aan de posities, zoals weergegeven in figuur 6 van mijn rapportage, kan echter de meeste waarschijnlijkheid worden toegekend. De BMW bevindt zich daarbij met de linkerzijde tegen de middenas, de Ford deels voorbij de haaientanden."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van het bewijs voorts nog het volgende overwogen:
"Overweging omtrent het bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde. De mate waarin verdachte naar het oordeel van het hof tekortgeschoten is in zijn verkeersgedrag is aangegeven in de aan dit arrest gehechte bewezenverklaring. Het hof baseert dit oordeel op de verklaringen van drie direct bij het ongeval betrokkenen, te weten die van de beide inzittenden van de BMW, bestuurster [slachtoffer 3] en bijrijdster [slachtoffer 5], en die van de bestuurder van de tweede tractor, [getuige 1].
Het hof heeft bij de beoordeling van de (mate van) schuld tevens gelet op de analyses van de ter terechtzitting gehoorde getuige-deskundige, de eerder genoemde ing. J.A.A. Fitters, voor zover inhoudende dat als meest waarschijnlijk scenario moet worden aangemerkt dat de botsing tussen de Ford van verdachte en de BMW van [slachtoffer 3], en ook de botsing tussen de Ford en de tractor evenals - ten overvloede - de botsing tussen de BMW en de tractor hebben plaatsgevonden op (de kruising van) de Biddingweg en dat derhalve voormelde botsingen niet vóór of op de haaientanden van de Wisentweg hebben plaatsgevonden. Deze analyses van ing. Fitters worden bevestigd door de verklaringen van eerder genoemde getuigen. Dit impliceert naar het oordeel van het hof dat verdachte met zijn voertuig over de haaientanden heeft gereden en aldus geen voorrang heeft verleend aan de van links komende BMW, noch aan de van rechts komende tweede tractor. Het eerstgenoemde voertuig is door verdachte in het geheel niet opgemerkt, zoals door hemzelf ook is erkend. Ten aanzien van het tweede voertuig, de tractor, heeft verdachte bij zijn aangevangen oversteekmanoeuvre naar het oordeel van het hof, daarin gesteund door de door voornoemde deskundige verrichte metingen, een kennelijke inschattingsfout gemaakt, althans een (te) groot risico genomen."
2.5. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde zeer onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
2.6. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en zijn bewijsoverweging het volgende vastgesteld. De verdachte wilde een voorrangsweg oversteken tussen twee van rechts komende, achter elkaar rijdende tractoren met aanhanger door. Bij zijn aangevangen oversteekmanoevre heeft hij een kennelijke inschattingsfout ten aanzien van de afstand tussen de twee tractoren gemaakt, althans een (te) groot risico genomen. Bij het vanuit stilstand oprijden van de voorrangskruising heeft hij geen voorrang verleend aan een van links komende, op de voorrangsweg rijdende personenauto. De verdachte heeft verklaard dat hij de personenauto in het geheel niet heeft gezien en dat hij de weg heeft willen oversteken toen de tweede tractor zich aan het begin van het kruisingsvlak bevond.
2.7. Gelet op die vaststellingen geeft 's Hofs oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat daarmee sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
2.8. Het middel faalt derhalve.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en twee weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.M.E. Thomassen en W.F. Groos, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 april 2009.