Vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, r.o. 2.4 en HR 19 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, NJ 2017/400, m.nt. Reijntjes, r.o. 2.4.1.
HR, 27-02-2024, nr. 22/01066
ECLI:NL:HR:2024:123
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-02-2024
- Zaaknummer
22/01066
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:123, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑02‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:3
ECLI:NL:PHR:2024:3, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑01‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:123
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑02‑2024
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van THC, art. 8.5 WVW 1994. Strafmotivering (taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis en voorwaardelijke ontzegging van bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden). Heeft hof (door vonnis Pr “kaal” te bevestigen) strafoplegging toereikend gemotiveerd in het licht van wat verdachte in hoger beroep heeft aangevoerd (erkenning dat gebruik van THC in verkeer gevaarlijk is) en gelet op meewegen van eerdere veroordeling voor soortgelijk feit (strafbeschikking), waarvan moment intreden onherroepelijkheid onjuist is vermeld in Justitiële Documentatie? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01066
Datum 27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 maart 2022, nummer 22-003393-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2024.
Conclusie 09‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Rijden onder invloed THC. Art. 8 lid 5 Wegenverkeerswet 1994. Door het hof bevestigde strafmotivering voldoende met redenen omkleed in licht van wat verdachte in hoger beroep heeft aangevoerd en gelet op meewegen eerdere veroordeling waarvan moment intreden onherroepelijkheid niet kan volgen uit Justitiële Documentatie? Conclusie strekt tot verwerpng beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01066
Zitting 9 januari 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 14 maart 2022 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 december 2020 bevestigd onder aanvulling van artikel 63 Sr. Bij dat vonnis is de verdachte wegens "overtreding van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke geldboete van 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Namens de verdachte hebben S. van den Akker en R.J. Baumgardt, beiden advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. In het middel wordt geklaagd over de strafmotivering nu daarin (1) rekening is gehouden met het feit dat de verdachte het gevaar van THC in het verkeer niet erkent terwijl de verdachte dit volgens de stellers van het middel ter terechtzitting in hoger beroep wel heeft erkend en (2) ten bezware van de verdachte is meegewogen dat deze eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten, terwijl de Justitiële Documentatie onder meer een strafbeschikking voor een soortgelijk feit vermeldt die reeds in 2016 onherroepelijk zou zijn geworden, terwijl die beschikking pas in 2018 is genomen zodat deze vermelding niet juist kan zijn. Gelet hierop is het arrest van het hof onvoldoende met redenen omkleed, aldus de steller van het middel.
4. De door het hof bevestigde bewezenverklaring van de politierechter houdt in dat:
“hij op 5 februari 2020 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde”
5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 4 december 2020 blijkt dat de verdachte daar als volgt heeft verklaard:
“Ik was niet onder invloed. Ik scoorde 6.1 van een dag daarvoor. Er is speeksel afgenomen en die waarde zat in mijn bloed. Technisch gezien zat het wel in mijn systeem, maar het is niet zo dat ik een joint heb gerookt en achter het stuur ben gaan zitten. Ik leg een artikel uit een boek over en een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Bij blowen is het anders dan met alcohol. Of je onder invloed bent heeft ook te maken met bijvoorbeeld je metabolisme en je bouw.”
6. De strafmotivering van de politierechter, zoals door het hof bevestigd, houdt – voor zover hier relevant – het volgende in:
“De politierechter neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft verklaard dat hij niet vlak van te voren een joint heeft gerookt. De verdachte wordt niet verweten dat hij vlak voordat hij is gaan rijden een joint heeft gerookt, maar dat hij onder invloed van THC is gaan rijden. Er is THC aangetroffen en het is een feit van algemene bekendheid dat THC de rijvaardigheid beïnvloedt. Door het gebruik van THC heeft de verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij niet alleen de verkeersveiligheid van zichzelf, maar ook die van andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Door niet te willen erkennen dat het gebruik van THC, ook al heeft de daadwerkelijke inname langere tijd voor het rijden plaatsgevonden, geeft de verdachte er geen blijk van dat hij het gevaar van THC in het verkeer, erkent. De politierechter heeft verder kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 6 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte afgelopen vijf jaar twee keer eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De verdachte lijkt dus niet te leren van eerdere veroordelingen. Gelet hierop is de politierechter van oordeel dat naast een taakstraf een voorwaardelijke rijontzegging passend en geboden is zodat de verdachte zich langere tijd bewust blijft dat het gebruik van alcohol dan wel drugs en het verkeer niet samen gaan.”
7. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2022 blijkt dat de verdachte daar als volgt heeft verklaard:
“Ik beken het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd. Bij de één blijft THC langer in het bloed zitten dan bij de ander.
U houdt mij voor dat ik al tweemaal eerder voor een soortgelijk feit ben veroordeeld.
Ik vind de in eerste aanleg opgelegde straf te zwaar omdat ik van mijn fouten heb geleerd. Vanaf 2017 ben ik niet meer aangehouden voor dit soort feiten. Ik weet dat ik niet onder invloed van drugs of alcohol mag rijden, maar ik was mij op 5 februari 2020 niet van bewust dat er nog THC in mijn bloed zat. Ik heb ook niet bewust een joint gerookt en ben daarna vervolgens gaan rijden. Ik vind het het allemaal niet waard dat ik voor het gebruik van een beetje alcohol en drugs mijn rijbewijs kwijtraak. Ik ben daarmee gestopt omdat het gevaarlijk is. Ik neem nu gewoon een taxi of ik rij mee met een BOB. Ik blow al bijna twee jaar niet meer. De lol is er voor mij af.
Bij een veroordeling krijg ik een tweede strafpunt op mijn rijbewijs en dan ben ik mijn rijbewijs kwijt. Ook is het voor mij moeilijk om te kunnen werken als ik geen rijbewijs meer heb. Ik heb nu inmiddels al zeven maanden niet gereden.”
De strafmotivering met betrekking tot de erkenning van het gevaar van gebruik van THC in het verkeer
8. Het hof heeft de strafmotivering van de politierechter bevestigd. Door de stellers van het middel wordt betoogd dat het hof ten onrechte het vonnis in eerste aanleg, althans de strafmotivering, heeft bevestigd omdat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep wél het gevaar van het gebruik van THC in het verkeer heeft erkend, nu hij aldaar heeft erkend dat het gebruik van THC in het verkeer gevaarlijk is en hij zelfs heeft aangevoerd dat hij ermee gestopt is en zich anders laat vervoeren. Daarmee is het arrest onvoldoende met redenen omkleed, aldus de stellers van het middel.
9. In de door het hof bevestigde strafmotivering is overwogen dat door niet te willen erkennen dat het gebruik van THC [ik begrijp: de rijvaardigheid beïnvloedt], ook al heeft de daadwerkelijke inname langere tijd voor het rijden plaatsgevonden, de verdachte er geen blijk van geeft dat hij het gevaar van THC in het verkeer erkent. In hoger beroep heeft de verdachte onder meer verklaard dat THC bij de één langer in het bloed blijft zitten dan bij de ander en dat hij weet dat hij niet onder invloed van alcohol of drugs mag rijden maar dat hij zich er niet bewust van was dat er nog THC in zijn bloed zat. Gelet hierop acht ik de bevestiging van het bestreden onderdeel van de strafmotivering ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte in hoger beroep heeft erkend dat het gebruik van THC in het verkeer gevaarlijk is, doet daaraan niet af omdat daarmee door de verdachte nog niet wordt erkend dat ook de inname die langere tijd voor het rijden heeft plaatsgevonden, gevaar in het verkeer oplevert.
10. De klacht dat het arrest van het hof in zoverre onvoldoende met redenen is omkleed, faalt.
De strafmotivering met betrekking tot eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten
11. Door de stellers van het middel wordt voorts aangevoerd dat de politierechter ten bezware van de verdachte onder meer heeft meegewogen dat hij in de afgelopen vijf jaren twee keer eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, terwijl de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte niet alleen vermeldt dat een bepaalde strafbeschikking op 10 mei 2016 onherroepelijk is geworden, maar ook dat diezelfde beschikking pas op 10 februari 2018 is genomen, zodat de vermelding dat de betreffende strafbeschikking op 10 mei 2016 onherroepelijk is geworden niet juist kan zijn. Daarmee is het arrest ook in dit opzicht onvoldoende met redenen omkleed, aldus de stellers van het middel.
12. In de strafmotivering van de politierechter, zoals bevestigd door het hof, is overwogen dat uit de Justitiële Documentatie van de verdachte blijkt dat deze de afgelopen vijf jaar twee keer eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat de verdachte dus niet lijkt te leren van eerdere veroordelingen. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het de rechter vrijstaat om bij de strafoplegging rekening te houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en de vermelding van dit feit dient ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.1.Tevens heeft de Hoge Raad bepaald dat wanneer in de strafmotivering in het bijzonder gewicht is toegekend aan het feit dat de verdachte niet geleerd heeft van eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten – zoals in onderhavige zaak het geval is – deze veroordelingen onherroepelijk dienen te zijn op het moment waarop de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.2.
13. De Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 24 februari 2022 houdt – voor zover hier van belang – in (vetgedrukt conform origineel):
“Recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten
Instantie/zaaknr. [nummer 1]
Datum beslissing 10 februari 2018
Feit 1 art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
Pleegdatum 06 maart 2016 te Delft
pv 060320160510011628
Status Onherroepelijk 10 mei 2016
1e punt art 123b WVW94 Ja
Beslissing t.a.v.
Feit 1 EUR 325.00 Geldboete SB
Executie: Geïnd door CJIB CJIB
Instantie/zaaknr. [nummer 2]
Datum beslissing 14 april 2016
Feit 1 art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
Pleegdatum 26 maart 2016 te 's-Gravenhage
PV 260320160623010320
Status Onherroepelijk 07 december 2017
1e punt art 123b WVW94 Ja
Beslissing t.a.v.
Feit 1 EUR 425.00 Geldboete SB
Executie: Geïnd door derden: deurwaarder CJIB”
14. De Justitiële Documentatie betreffende de verdachte vermeldt daarmee twee strafbeschikkingen wegens overtreding van art. 8 lid 2, aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994. Daarvan is er één, te weten de strafbeschikking van 14 april 2016, onherroepelijk geworden op 7 december 2017 en dus vóór 5 februari 2020, het moment waarop de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De andere, te weten de strafbeschikking van 10 februari 2018, zou blijkens de Justitiële Documentatie onherroepelijk zijn geworden op 10 mei 2016. Daarmee is sprake van een kennelijke fout in de Justitiële Documentatie, nu het niet mogelijk is dat de betreffende strafbeschikking reeds voordat een beslissing daartoe is genomen al onherroepelijk is geworden.3.Het hof kon daarom niet zonder meer uit de Justitiële Documentatie afleiden dat de betreffende strafbeschikking reeds onherroepelijk was op het moment van het begaan van het tenlastegelegde feit. De stellers van het middel klagen hierover terecht.
15. Tot cassatie hoeft dit echter niet te leiden. De Justitiële Documentatie van de verdachte vermeldt immers in ieder geval één veroordeling voor een soortgelijk feit welke op het moment van het begaan van het tenlastegelegde feit reeds onherroepelijk was. Het hof heeft, net als de politierechter, van belang geacht dat de verdachte kennelijk niet leert van eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Tot het oordeel dat de verdachte niet leert van een eerdere veroordeling kon het hof reeds komen op basis van de strafbeschikking wegens overtreding van art. 8 lid 2, aanhef en onder a, Wegenverkeerswet 1994 van 14 april 2016. Daarmee komt het belang aan het middel te ontvallen.
16. De klacht dat het arrest van het hof ook in zoverre onvoldoende met redenen is omkleed, is tevergeefs voorgesteld.
17. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
18. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
19. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑01‑2024
Zie HR 19 augustus 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391, NJ 2017/400, m.nt. Reijntjes, r.o. 2.4.2.
Niet te betwisten valt dat de strafbeschikking inmiddels onherroepelijk is geworden aangezien uit de Justitiële Documentatie volgt dat de in de betreffende strafbeschikking opgelegde geldboete op enig moment is geïnd door het CJIB.