ABRvS, 28-02-2018, nr. 201703205/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:701
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-02-2018
- Zaaknummer
201703205/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:701, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑02‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [wederpartij] om herziening van de definitief berekende huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2014, afgewezen.
201703205/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2017 in zaak nr. 16/6574 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [wederpartij] om herziening van de definitief berekende huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2014, afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende zorgtoeslag van [wederpartij] over 2014 herzien en vastgesteld op € 1.103,00.
Bij uitspraak van 14 maart 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 18 oktober 2016 ingestelde beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 4 november 2016, dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2016 (lees: de besluiten van 18 oktober en 4 november 2016) vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J. van der Wielen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [wederpartij] heeft over 2014 huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget aangevraagd. Huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
3. [wederpartij] is getrouwd met [echtgenoot]. [echtgenoot] is door de Belastingdienst/Toeslagen voor de in geding zijnde tegemoetkomingen als toeslagpartner aangemerkt.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [wederpartij] over 2014 bij besluit van 4 september 2015 definitief berekend en op nihil gesteld. Bij besluit van 7 januari 2016 heeft de dienst deze definitieve berekening over 2014 herzien en vastgesteld op € 1.826,00 aan huurtoeslag, € 552,00 aan zorgtoeslag en € 1.157,00 aan kindgebonden budget. Uit de toelichting op dit besluit volgt dat deze tegemoetkomingen zijn toegekend voor de maanden mei tot en met december 2014. Van januari tot en met april 2014 had [wederpartij] volgens dit besluit geen recht op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget.
5. Bij brief van 6 april 2016, aangevuld bij brief van 10 mei 2016, heeft [wederpartij] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om tot herziening van de vastgestelde toeslagen over te gaan. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat haar echtgenoot geacht moet worden rechtmatig verblijf te hebben gehad vanaf 26 maart 2009, de datum met ingang waarvan de aan hem verleende verblijfsvergunning is ingetrokken, tot de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2015 op het beroep over die intrekking. In dit kader verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:969.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 4 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 18 oktober 2016. Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende zorgtoeslag van [wederpartij] over 2014 in verband met nieuw ontvangen gegevens herzien en vastgesteld op € 1.103,00. Uit de toelichting op dit besluit volgt dat de dienst [wederpartij] een hogere tegemoetkoming heeft toegekend voor de maanden mei tot en met december 2014. Van januari tot en met april 2014 had zij volgens dit besluit nog steeds geen recht op zorgtoeslag.
Bij brief van 27 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven nieuwe gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) te hebben ontvangen, waaruit volgt dat de echtgenoot van [wederpartij] vanaf 7 februari 2014 tot 5 januari 2015 verblijfscode 33 is toegekend. Dit betekent dat hij vanaf 7 februari 2014 rechtmatig verblijf had, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. Daarom zal de dienst een nieuwe definitieve berekening afgeven waarbij vanaf maart 2014 een recht op toeslagen bestaat.
De uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank, voor zover thans van belang, is [wederpartij] gevolgd in haar standpunt dat de met terugwerkende kracht gewijzigde vreemdelingrechtelijke status van haar echtgenoot een nieuwe omstandigheid is die aanleiding geeft om inhoudelijk te beoordelen of de toeslagen voor het jaar 2014 op een te laag bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de echtgenoot van [wederpartij] gedurende heel 2014 geacht moet worden procedureel rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad. Om deze reden heeft [wederpartij] recht op toeslagen in heel 2014, dus ook in de maanden januari en februari, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
7. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot vraag of [wederpartij] in de maanden januari en februari 2014 recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget.
8. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit van de IND ontvangen gegevens volgt dat de echtgenoot van [wederpartij] van 1 januari tot 7 februari 2014 geen rechtmatig verblijf had in Nederland als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht van zijn reguliere verblijfsvergunning. Gelet op artikel 5 van de Awir heeft [wederpartij] daarom in januari en februari 2014 geen recht op toeslagen. Volgens de dienst heeft de rechtbank ten onrechte belang gehecht aan eerdervermelde uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016. Die uitspraak ziet op de toepassing van het eerste lid van artikel 9 van de Awir, terwijl in dit geval het tweede lid van die bepaling van toepassing is, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
8.1. Artikel 9, eerste lid, van de Awir regelt in aanvulling op artikel 11 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de aanspraak van vreemdelingen op tegemoetkomingen op grond van de Awir. De uitspraak van 13 april 2016 ziet op de toepassing van dit artikelonderdeel van de Awir, meer specifiek op de uitleg van het begrip 'aansluitend'. Nu de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening in voorliggende zaak heeft afgewezen in verband met de verblijfsstatus van de echtgenoot van [wederpartij], is voor haar situatie niet het eerste, maar het tweede lid van artikel 9 van de Awir van belang (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1087). Aan de uitspraak van 13 april 2016 komt in dit geval dan ook geen betekenis toe.
Het tweede lid van artikel 9 van de Awir is een aanvulling op het koppelingsbeginsel neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000. Zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 44), heeft de wetgever het koppelingsbeginsel niet alleen van toepassing geacht op de in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde situatie dat een vreemdeling zelf om verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen verzoekt, maar daarop aanvullend ook van toepassing verklaard op de in artikel 9, tweede en derde lid, van de Awir neergelegde gevallen waarin een Nederlander een tegemoetkoming aanvraagt en hij een partner dan wel een medebewoner heeft die in Nederland geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Voor het recht van [wederpartij] op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is bepalend of haar echtgenoot in de relevante periode rechtmatig verblijf had.
8.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan de vreemdeling toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode.
8.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat uit door de IND verstrekte gegevens volgt dat de echtgenoot van [wederpartij] van 26 maart 2009 tot 7 februari 2014 verblijfscode 98 had. Uit de toelichting bij die gegevens volgt dat haar echtgenoot in het bezit was van een reguliere verblijfsvergunning, geldig van 25 april 2008 tot 25 april 2014. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze verblijfsvergunning bij besluit van 2 april 2014 met terugwerkende kracht ingetrokken tot 26 maart 2009. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft de staatssecretaris bij besluit van 5 januari 2015 ongegrond verklaard, welk besluit als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015 in rechte onaantastbaar is.
8.4. De intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van de echtgenoot van [wederpartij] heeft tot gevolg dat het rechtmatig verblijf dat hij op basis van die vergunning had als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000, is komen te vervallen. Dit betreft dus de periode van 26 maart 2009, te weten de datum met ingang waarvan de verblijfsvergunning is ingetrokken, tot het intrekkingsbesluit van 2 april 2014. Het tijdig maken van bezwaar tegen het intrekkingsbesluit had weliswaar tot gevolg dat de rechtsgevolgen van dat besluit werden opgeschort tot op dat bezwaar was beslist, maar, anders dan [wederpartij] betoogt, neemt dit niet weg dat het rechtmatig verblijf dat haar echtgenoot op basis van die vergunning had als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht is komen te vervallen als gevolg van het besluit op bezwaar van 5 januari 2015, dat in rechte onaantastbaar is.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [wederpartij] eerder als voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de maanden januari en februari 2014 toegekend. Dat aan het verblijf van echtgenoot van [wederpartij] met terugwerkende kracht de rechtmatigheid is ontvallen, leidt gelet op artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde en zesde lid, van de Awir niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet mocht herzien. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2441) overweegt de Afdeling dat reeds uit die bepalingen voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. [wederpartij] had er daarom rekening mee moeten houden dat controle achteraf tot wijziging of intrekking van over 2014 toegekende voorschotten kon leiden. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is daarom geen sprake.
Vanaf 7 februari 2014 had de echtgenoot op een andere grond rechtmatig verblijf, hetgeen niet in geschil is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich, in overeenstemming met de door de IND verstrekte verblijfstitelcodes, terecht op het standpunt gesteld dat de echtgenoot van [wederpartij] van 1 januari tot 7 februari 2014 geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000 had. Gelet op artikel 5 van de Awir heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] in januari en februari 2014 geen recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
8.5. Het betoog slaagt. Dit kan echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in beroep namelijk te kennen gegeven dat [wederpartij] vanaf maart 2014 recht heeft op toeslagen doordat haar echtgenoot vanaf 7 februari 2014 verblijfscode 33 is toegekend, wat betekent dat hij rechtmatig verblijf heeft. Uit het besluit van 18 oktober 2016 blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen hiermee op dat moment al bekend was. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn weigering om tot herziening van de eerder definitief berekende toeslagen over te gaan ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] dan ook terecht gegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen blijft daarom gehouden een nieuw besluit te nemen op het door haar gemaakte bezwaar.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
10. De door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling voor de proceskosten in beroep blijft in stand. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
11. Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog griffierecht geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
787. BIJLAGE
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…]
Artikel 5
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Artikel 9. Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
1. Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
2. Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.
[…]
Artikel 16
1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
[…]
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien.
6. Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
[…]
De Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget zijn inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
[…]
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…]
Artikel 10
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
[…]
Artikel 11
1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
[…]
Artikel 27
1. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 […] wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en
c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:
[…]
c. een verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet is verlengd.
3. De gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld en de werking van de beschikking is opgeschort.
[…]
Artikel 73
1. De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
[…] 201703205/1/A2.
Datum uitspraak: 28 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2017 in zaak nr. 16/6574 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [wederpartij] om herziening van de definitief berekende huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget over 2014, afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende zorgtoeslag van [wederpartij] over 2014 herzien en vastgesteld op € 1.103,00.
Bij uitspraak van 14 maart 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 18 oktober 2016 ingestelde beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 4 november 2016, dit beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2016 (lees: de besluiten van 18 oktober en 4 november 2016) vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J. van der Wielen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [wederpartij] heeft over 2014 huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget aangevraagd. Huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
3. [wederpartij] is getrouwd met [echtgenoot]. [echtgenoot] is door de Belastingdienst/Toeslagen voor de in geding zijnde tegemoetkomingen als toeslagpartner aangemerkt.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget van [wederpartij] over 2014 bij besluit van 4 september 2015 definitief berekend en op nihil gesteld. Bij besluit van 7 januari 2016 heeft de dienst deze definitieve berekening over 2014 herzien en vastgesteld op € 1.826,00 aan huurtoeslag, € 552,00 aan zorgtoeslag en € 1.157,00 aan kindgebonden budget. Uit de toelichting op dit besluit volgt dat deze tegemoetkomingen zijn toegekend voor de maanden mei tot en met december 2014. Van januari tot en met april 2014 had [wederpartij] volgens dit besluit geen recht op huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget.
5. Bij brief van 6 april 2016, aangevuld bij brief van 10 mei 2016, heeft [wederpartij] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om tot herziening van de vastgestelde toeslagen over te gaan. Hieraan heeft zij ten grondslag gelegd dat haar echtgenoot geacht moet worden rechtmatig verblijf te hebben gehad vanaf 26 maart 2009, de datum met ingang waarvan de aan hem verleende verblijfsvergunning is ingetrokken, tot de uitspraak van de rechtbank van 24 juni 2015 op het beroep over die intrekking. In dit kader verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:969.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 4 juli 2016, gehandhaafd bij besluit van 18 oktober 2016. Bij besluit van 4 november 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende zorgtoeslag van [wederpartij] over 2014 in verband met nieuw ontvangen gegevens herzien en vastgesteld op € 1.103,00. Uit de toelichting op dit besluit volgt dat de dienst [wederpartij] een hogere tegemoetkoming heeft toegekend voor de maanden mei tot en met december 2014. Van januari tot en met april 2014 had zij volgens dit besluit nog steeds geen recht op zorgtoeslag.
Bij brief van 27 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven nieuwe gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) te hebben ontvangen, waaruit volgt dat de echtgenoot van [wederpartij] vanaf 7 februari 2014 tot 5 januari 2015 verblijfscode 33 is toegekend. Dit betekent dat hij vanaf 7 februari 2014 rechtmatig verblijf had, aldus de Belastingdienst/Toeslagen. Daarom zal de dienst een nieuwe definitieve berekening afgeven waarbij vanaf maart 2014 een recht op toeslagen bestaat.
De uitspraak van de rechtbank
6. De rechtbank, voor zover thans van belang, is [wederpartij] gevolgd in haar standpunt dat de met terugwerkende kracht gewijzigde vreemdelingrechtelijke status van haar echtgenoot een nieuwe omstandigheid is die aanleiding geeft om inhoudelijk te beoordelen of de toeslagen voor het jaar 2014 op een te laag bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de echtgenoot van [wederpartij] gedurende heel 2014 geacht moet worden procedureel rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad. Om deze reden heeft [wederpartij] recht op toeslagen in heel 2014, dus ook in de maanden januari en februari, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
7. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot vraag of [wederpartij] in de maanden januari en februari 2014 recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget.
8. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit van de IND ontvangen gegevens volgt dat de echtgenoot van [wederpartij] van 1 januari tot 7 februari 2014 geen rechtmatig verblijf had in Nederland als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht van zijn reguliere verblijfsvergunning. Gelet op artikel 5 van de Awir heeft [wederpartij] daarom in januari en februari 2014 geen recht op toeslagen. Volgens de dienst heeft de rechtbank ten onrechte belang gehecht aan eerdervermelde uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016. Die uitspraak ziet op de toepassing van het eerste lid van artikel 9 van de Awir, terwijl in dit geval het tweede lid van die bepaling van toepassing is, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
8.1. Artikel 9, eerste lid, van de Awir regelt in aanvulling op artikel 11 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) de aanspraak van vreemdelingen op tegemoetkomingen op grond van de Awir. De uitspraak van 13 april 2016 ziet op de toepassing van dit artikelonderdeel van de Awir, meer specifiek op de uitleg van het begrip 'aansluitend'. Nu de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening in voorliggende zaak heeft afgewezen in verband met de verblijfsstatus van de echtgenoot van [wederpartij], is voor haar situatie niet het eerste, maar het tweede lid van artikel 9 van de Awir van belang (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1087). Aan de uitspraak van 13 april 2016 komt in dit geval dan ook geen betekenis toe.
Het tweede lid van artikel 9 van de Awir is een aanvulling op het koppelingsbeginsel neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000. Zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 44), heeft de wetgever het koppelingsbeginsel niet alleen van toepassing geacht op de in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde situatie dat een vreemdeling zelf om verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen verzoekt, maar daarop aanvullend ook van toepassing verklaard op de in artikel 9, tweede en derde lid, van de Awir neergelegde gevallen waarin een Nederlander een tegemoetkoming aanvraagt en hij een partner dan wel een medebewoner heeft die in Nederland geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Voor het recht van [wederpartij] op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is bepalend of haar echtgenoot in de relevante periode rechtmatig verblijf had.
8.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan de vreemdeling toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode.
8.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat uit door de IND verstrekte gegevens volgt dat de echtgenoot van [wederpartij] van 26 maart 2009 tot 7 februari 2014 verblijfscode 98 had. Uit de toelichting bij die gegevens volgt dat haar echtgenoot in het bezit was van een reguliere verblijfsvergunning, geldig van 25 april 2008 tot 25 april 2014. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze verblijfsvergunning bij besluit van 2 april 2014 met terugwerkende kracht ingetrokken tot 26 maart 2009. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft de staatssecretaris bij besluit van 5 januari 2015 ongegrond verklaard, welk besluit als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2015 in rechte onaantastbaar is.
8.4. De intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van de echtgenoot van [wederpartij] heeft tot gevolg dat het rechtmatig verblijf dat hij op basis van die vergunning had als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000, is komen te vervallen. Dit betreft dus de periode van 26 maart 2009, te weten de datum met ingang waarvan de verblijfsvergunning is ingetrokken, tot het intrekkingsbesluit van 2 april 2014. Het tijdig maken van bezwaar tegen het intrekkingsbesluit had weliswaar tot gevolg dat de rechtsgevolgen van dat besluit werden opgeschort tot op dat bezwaar was beslist, maar, anders dan [wederpartij] betoogt, neemt dit niet weg dat het rechtmatig verblijf dat haar echtgenoot op basis van die vergunning had als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht is komen te vervallen als gevolg van het besluit op bezwaar van 5 januari 2015, dat in rechte onaantastbaar is.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [wederpartij] eerder als voorschot huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget over de maanden januari en februari 2014 toegekend. Dat aan het verblijf van echtgenoot van [wederpartij] met terugwerkende kracht de rechtmatigheid is ontvallen, leidt gelet op artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het vijfde en zesde lid, van de Awir niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten niet mocht herzien. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2441) overweegt de Afdeling dat reeds uit die bepalingen voortvloeit dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. [wederpartij] had er daarom rekening mee moeten houden dat controle achteraf tot wijziging of intrekking van over 2014 toegekende voorschotten kon leiden. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is daarom geen sprake.
Vanaf 7 februari 2014 had de echtgenoot op een andere grond rechtmatig verblijf, hetgeen niet in geschil is. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich, in overeenstemming met de door de IND verstrekte verblijfstitelcodes, terecht op het standpunt gesteld dat de echtgenoot van [wederpartij] van 1 januari tot 7 februari 2014 geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000 had. Gelet op artikel 5 van de Awir heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] in januari en februari 2014 geen recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
8.5. Het betoog slaagt. Dit kan echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in beroep namelijk te kennen gegeven dat [wederpartij] vanaf maart 2014 recht heeft op toeslagen doordat haar echtgenoot vanaf 7 februari 2014 verblijfscode 33 is toegekend, wat betekent dat hij rechtmatig verblijf heeft. Uit het besluit van 18 oktober 2016 blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen hiermee op dat moment al bekend was. Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen zijn weigering om tot herziening van de eerder definitief berekende toeslagen over te gaan ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] dan ook terecht gegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen blijft daarom gehouden een nieuw besluit te nemen op het door haar gemaakte bezwaar.
Conclusie
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
10. De door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling voor de proceskosten in beroep blijft in stand. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
11. Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog griffierecht geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de Belastingdienst/Toeslagen een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2018
787. BIJLAGE
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…]
Artikel 5
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede voor de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen, wordt een wijziging in de omstandigheden en van de leeftijd van de belanghebbende, de partner of een medebewoner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Artikel 9. Wijziging status vreemdelingen; partner of medebewoner is vreemdeling
1. Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
2. Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.
[…]
Artikel 16
1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
[…]
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien.
6. Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
[…]
De Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget zijn inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
[…]
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…]
Artikel 10
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
[…]
Artikel 11
1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
[…]
Artikel 27
1. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 […] wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en
c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:
[…]
c. een verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet is verlengd.
3. De gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld en de werking van de beschikking is opgeschort.
[…]
Artikel 73
1. De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
[…]