ABRvS, 19-04-2017, nr. 201602000/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:1087
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-04-2017
- Zaaknummer
201602000/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1087, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑04‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 20 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget respectievelijk de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2013 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 1.203,00, € 509,00 en € 1.657,00 en aan hem teveel uitbetaalde voorschotten van onderscheidenlijk € 872,00,
201602000/1/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2016 in zaken nrs. 15/6062, 15/6148 en 15/6149 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 20 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en het kindgebonden budget respectievelijk de huurtoeslag van [appellant] over het jaar 2013 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 1.203,00, € 509,00 en € 1.657,00 en aan hem teveel uitbetaalde voorschotten van onderscheidenlijk € 872,00,
€ 429,00 en € 1401,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 21 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om herziening van zijn recht op zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget over 2013 afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Het geschil gaat over het recht van [appellant] op zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over augustus tot en met december 2013.
2. [appellant] woonde in de periode hier van belang samen met zijn [echtgenote] en zijn kind in Nederland. Aan zijn echtgenote is met ingang van 29 februari 2012 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf bij echtgenoot" verleend, geldig tot 1 maart 2018. [echtgenote] is door de Belastingdienst/Toeslagen voor de in geding zijnde tegemoetkomingen als toeslagpartner van [appellant] aangemerkt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bepaald dat [appellant] met ingang van 1 augustus 2013 geen recht heeft op zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget, omdat de toeslagpartner van [appellant] met ingang van 10 juli 2013 geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich gebaseerd op gegevens die de dienst heeft ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND). Hieruit volgt dat de echtgenote van [appellant] vanaf 10 juli 2013 - met terugwerkende kracht - verblijftitelcode 98 heeft, hetgeen betekent dat zij geen rechtmatig verblijf had vanaf die datum. Uit artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) vloeit voort dat [appellant] in dat geval geen recht heeft op toeslagen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat uit informatie van de IND volgt dat gedurende de bezwaarprocedure over het verblijfsrecht van [echtgenote], de aan haar verleende verblijfsvergunning geldig is gebleven, maar dat met de ongegrondverklaring van het bezwaar bij besluit van 2 juni 2014 het verblijfsrecht van [echtgenote] met terugwerkende kracht per 10 juli 2013 is ingetrokken. Nu vanaf die datum geen sprake meer is van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), kan [appellant] geen aanspraak meer maken op toeslagen. De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn standpunt dat er ook gedurende de periode van 10 juli 2013 tot 2 juni 2014 rechtmatig verblijf was dat tot toekenning van de gevraagde toeslagen zou moeten leiden.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Gronden
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn [echtgenote] in de periode van 10 juli 2013 tot 2 juni 2014 rechtmatig verblijf had, dat tot toekenning van de gevraagde toeslagen moet leiden. Volgens hem had zijn echtgenote aansluitend op het rechtmatig verblijf ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000, tijdens de bezwaarprocedure over de intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunning, rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. In dit verband wijst hij erop dat als gevolg van het tijdig aanwenden van de bezwaarmogelijkheid, de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning werden opgeschort. Dat het bezwaar op 2 juni 2014 ongegrond is verklaard en daarmee is bevestigd dat de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken, doet daaraan niet af, aldus [appellant]. Volgens hem dient artikel 9, eerste lid, van de Awir ook te gelden in de situatie waarin de toeslagpartner van een belanghebbende aansluitend aan rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vw 2000 rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet. Hij wijst tevens op een vergelijkbaar stelsel volgens de Participatiewet gelezen in samenhang met het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ en op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Tenslotte voert [appellant] aan dat herziening en terugvordering van de toeslagen en het kindgebonden budget over de periode van de vreemdelingrechtelijke bezwaarprocedure nadat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt bevestigd in strijd is met het materiële rechtszekerheidsbeginsel. Immers, op het moment van uitbetaling kon en hoefde hij niet te begrijpen dat de toeslagen achteraf bezien ten onrechte zijn verleend, aldus [appellant].
Beoordeling
6. Artikel 9, eerste lid, van de Awir regelt in aanvulling op artikel 11 van de Vw 2000 de aanspraak van vreemdelingen op tegemoetkomingen op grond van de Awir. Anders dan [appellant] aanvoert, is die bepaling niet op zijn situatie van toepassing. Aan de orde is de verblijfsstatus van zijn echtgenote. Voor partners geldt de bepaling van het tweede lid van artikel 9 van de Awir. Artikel 9, tweede lid, van de Awir is een aanvulling op het koppelingsbeginsel neergelegd in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000. Zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Awir (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 44), heeft de wetgever het koppelingsbeginsel niet alleen van toepassing geacht op de in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 bedoelde situatie dat een vreemdeling zelf om verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen verzoekt, maar daarop aanvullend ook van toepassing verklaard op de in artikel 9, tweede en derde lid, van de Awir neergelegde gevallen waarin een Nederlander een tegemoetkoming aanvraagt en hij een partner dan wel een medebewoner heeft die in Nederland geen rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Voor het recht van [appellant] op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget is bepalend of zijn echtgenote in de relevante periode rechtmatig verblijf had.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan hem toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode.
8. [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen er in bezwaar tegen het besluit van 21 augustus 2015 op gewezen dat tijdig bezwaar is ingediend tegen het besluit van 22 oktober 2013 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot intrekking van de aan zijn echtgenote verleende verblijfsvergunning en dat zij derhalve rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 totdat op 2 juni 2014 op dat bezwaar is beslist. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding hiervan nogmaals contact opgenomen met de IND. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen volgde uit die informatie dat, nu tijdig bezwaar is gemaakt, gedurende de bezwaarprocedure de reguliere verblijfsvergunning (code 21) geldig is gebleven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] derhalve niet gevolgd in zijn standpunt dat gedurende de bezwaarprocedure zijn echtgenote rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 (code 33). Met de ongegrondverklaring van het bezwaar is het verblijfsrecht van de echtgenote van [appellant] alsnog met terugwerkende kracht per 10 juli 2013 ingetrokken (code 98).
9. De conclusies die de Belastingdienst/Toeslagen op grond van de door de IND verstrekte informatie heeft getrokken, komen niet overeen met het systeem van de Vw 2000. Uit artikel 27 gelezen in samenhang met artikel 73 van de Vw 2000 volgt dat vanwege het tijdig gemaakte bezwaar tegen het intrekkingsbesluit, de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning van de echtgenote van [appellant] niet in werking treden tot dat op dat bezwaar is beslist. In de periode van 22 oktober 2013, de datum van het intrekkingsbesluit, tot 2 juni 2014, de datum van de beslissing op het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit, was nog niet beslist op dat bezwaar. In die periode had de echtgenote van [appellant] geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000, maar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van die wet. Dit rechtmatig verblijf is niet komen te vervallen als gevolg van de bij de beslissing op bezwaar rechtmatig bevonden intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, nu die intrekking uitsluitend het verblijfrecht op grond van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aantast. Dit betekent dat de echtgenote van [appellant] in de periode van 22 oktober 2013 tot 2 juni 2014 rechtmatig verblijf had. Dat [appellant] wist of kon weten dat hij en zijn toeslagpartner niet meer voldeden aan het middelenvereiste voor rechtmatig verblijf in Nederland, doet, wat hier ook van zij, er niet aan af dat als gevolg van het tijdig instellen van bezwaar op grond van artikel 27 gelezen in samenhang met artikel 73 van de Vw 2000, de echtgenote van [appellant] in de periode van 22 oktober 2013 tot op dat bezwaar is beslist rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h.
10. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich in dit geval met betrekking tot de periode van 22 oktober 2013 tot 31 december 2013 ten onrechte heeft gebaseerd op de door de IND verstrekte verblijfscode, nu deze code onterecht inhoudt dat de echtgenote in deze periode geen rechtmatig verblijf had. Dit heeft tot gevolg dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] in de periode van 22 oktober 2013 tot 31 december 2013 artikel 9, tweede lid, van de Awir niet kon tegenwerpen. Met inachtneming van artikel 5 van de Awir heeft [appellant] per 1 november 2013 aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget en duurt die aanspraak voort tot 31 december 2013. De rechtbank heeft dit niet onderkend. In zoverre slaagt het betoog.
11. De bevestiging van de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van de echtgenote van [appellant] bij het besluit op bezwaar van 2 juni 2014, heeft tot gevolg dat het rechtmatig verblijf dat de echtgenote op grond van die vergunning had, als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000, is komen te vervallen. Dit betreft dus de periode van 10 juli 2013, te weten de datum waarop de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken, en het intrekkingsbesluit van 22 oktober 2013.
Dat het verblijf van zijn echtgenote in de periode van 10 juli 2013 tot 22 oktober 2013 pas achteraf niet rechtmatig is geworden als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht van de aan haar verleende verblijfsvergunning en [appellant] als gevolg daarvan op moment van de toekenning van de voorschotten niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat de toeslagen en het kindgebonden budget ten onrechte werden verleend, leidt, nu is voldaan aan de eisen van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkomingen voor 2013 niet mocht herzien. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich, in overeenstemming met de verblijfstitelcode van de echtgenote, op goede gronden op het standpunt gesteld dat zij in de periode van 10 juli 2013 tot 22 oktober 2013 als gevolg van de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000 had.
Conclusie
12. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2015 gegrond verklaren. Het besluit van 13 oktober 2015 komt wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking.
Samenvatting en nieuw te nemen besluit
13. Samenvattend betekent het vorengaande:
Over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 november 2013 heeft de Belastingdienst terecht vastgesteld dat [appellant] geen recht heeft op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget.
Over de periode van 1 november 2013 tot 31 december 2013 heeft [appellant] recht op huur- en zorgtoeslag en kindgebonden budget.
14. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
15. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2016 in zaken nrs. 15/6062, 15/6148 en 15/6149;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Belastingdienst/Toeslagen van 13 oktober 2015, kenmerk […];
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 296,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017
343. BIJLAGE
Artikel 1
Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 9
1. Indien aan een vreemdeling tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 een tegemoetkoming is toegekend, heeft de omstandigheid dat hij aansluitend aan dit verblijf rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel g of h, van die wet niet tot gevolg dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
2. Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.
Artikel 21
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
De Wet op de zorgtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en de Wet op het kindgebonden budget zijn inkomensafhankelijke regelingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
1. De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
[…]
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…]
Artikel 10
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
[…]
Artikel 11
1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing.
2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e en l;
b. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder f, g en h, en een aanspraak wordt toegekend bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dan wel bij of krachtens een ander wettelijk voorschrift, waarin aanspraken van deze vreemdelingen zijn neergelegd;
[…]
Artikel 27
De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 […] wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit, tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan, en heeft van rechtswege tot gevolg dat:
a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is;
b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 gestelde termijn, bij gebreke waarvan de vreemdeling kan worden uitgezet, en
c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien:
[…]
b. het rechtmatig verblijf van rechtswege is geëindigd;
[…]
3. De gevolgen, bedoeld in het eerste lid, treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld en de werking van de beschikking is opgeschort.
Artikel 73
1. De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
[…]