HR, 28-06-2019, nr. 18/04507
ECLI:NL:HR:2019:1048
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2019
- Zaaknummer
18/04507
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2019
ECLI:NL:HR:2019:1048, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑06‑2019; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2018:8810
- Vindplaatsen
V-N 2019/32.20 met annotatie van Redactie
NLF 2019/1544 met annotatie van Khadija Bozia
Belastingblad 2019/299 met annotatie van R.A. Eskes
FED 2019/122 met annotatie van G.C.D. Grauss
BNB 2019/162 met annotatie van E.B. PECHLER
NTFR 2019/1706 met annotatie van mr. M.F. Kossen
Beroepschrift 28‑06‑2019
Edelhoogachtbare vrouwe, heer,
Hierbij stel ik als gemachtigde (bijlage 2) beroep in cassatie in tegen de hiervoor vermelde en in kopie bijgevoegde uitspraak van het gerechtshof te 's‑Arnhem-Leeuwarden (bijlage 1).
Belang
Het belang van deze procedure is gelegen in het feit dat de bezwaren tegen de naheffingsaanslag nog altijd niet zijn beoordeeld, omdat het bezwaar — naar onze mening ten onrechte — niet ontvankelijk is verklaard en de rechtbank en het gerechtshof deze niet-ontvankelijkheid in stand hebben gelaten.
De gronden van het beroep in cassatie
In de bestreden uitspraak is het recht geschonden en de motivering, de oordelen en de beslissing zijn onbegrijpelijk. Dit blijkt uit de hierna te bespreken rechtsoverwegingen van de bestreden uitspraak.
Rechtsoverwegingen 4.2, 4.3 en 4.4
Vóór de verzuimherstelbrief van 19 juli 2017 (als bedoeld in r.o. 4.5) is nimmer een mogelijkheid geboden om verzuim te herstellen. Het Hof lijkt, met name in r.o. 4.2, van oordeel te zijn dat dit niet of niet zo nodig hoeft. Volgens art. 6:6 Awb is het bieden van een mogelijkheid voor verzuimherstel in voorkomend geval vereist. Dit heeft het Hof ten onrechte niet of onvoldoende onderkend.
In r.o. 4.3 overweegt het Hof in strijd met het recht (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2000:AA7315) dat bij het bieden van een mogelijkheid tot het herstellen van een verzuim niet op de gevolgen hoeft te worden gewezen als het herstel niet binnen een gestelde termijn plaatsvindt.
Kennelijk ingegeven door de hiervoor genoemde onjuiste overwegingen van het hof (r.o. 4.2 en 4.3) ziet het Hof (in r.o. 4.4) in het telefoongesprek van 21 juli 2016 een mogelijkheid tot verzuimherstel ziet. De medewerker van [D] heeft blijkens het verslag van het telefoongesprek zoals opgenomen in de brief van de gemeente Hellendoorn d.d. 21 juli 2016 geen mogelijkheid geboden om verzuim te herstellen, doch wees slechts op dat ‘er binnen zes weken na de dagtekening een bezwaarschrift kan worden ingediend en dat het bezwaarschrift onder meer de motivatie dient te bevatten’.
De medewerker van [D] heeft echter geen verzuim geconstateerd en geen mogelijkheid geboden om binnen een bepaalde termijn het verzuim te herstellen. Daarom is dit oordeel van het Hof onbegrijpelijk en in strijd met het recht (gelet op hetgeen hiervoor is aangegeven over r.o. 4.2 en 4.3). Bovendien dient een herstelmogelijkheid schriftelijk te worden geboden.
Rechtsoverweging 4.5
Volgens het Hof is de termijn die in de brief van 19 juli 2017 is gesteld om het verzuim te herstellen niet onredelijk kort, gelet op de aard van de materie en de professionele organisatie van belanghebbende. Naar onze mening is de gestelde termijn onredelijk kort (ECLI:NL:HR:2010:BJ9648). Een termijn van een week voor een verzuimherstel is reeds in algemene zin veel te kort. In casu viel de brief van de gemeente van 19 juli 2017 waarin verzuimherstel werd geboden in de vakantieperiode in de bus (waardoor de werkvoorraad al was opgelopen na een ‘verlengd’ weekend weg), terwijl mijn (op dat moment enige collega) wegens ernstige ziekte maar zeer beperkt inzetbaar was en zij met name civielrechtelijke zaken behandelt. Bovendien is de brief van 19 juli 2017 eerst op zaterdag 22 juli 2017 ontvangen. Bij de eerste gelegenheid (op woensdag 26 juli 2017) heeft gemachtigde het probleem (dat de termijn te kort was en hij reeds een hoorzitting met het OM had afgesproken op het door verweerder gepland moment) per email bij verweerder aan de orde gesteld. Op 27 juli 2017 is hierover tussen partijen gemaild. Op 28 juli 2017 stond om 10.00 uur de hoorzitting gepland. Echter zonder enig bericht heeft verweerder deze hoorzitting niet door laten gaan en dezelfde dag het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Door de te korte termijn voor verzuimherstel en het onaangekondigd niet-horen heeft verweerder onvoldoende mogelijkheid geboden om het verzuim te herstellen en prematuur beslist. Daarom mocht verweerder het bezwaar niet niet-ontvankelijk verklaren.
Rechtsoverweging 4.6
Het Hof ziet de brief van 1 augustus 2017 als aanvulling op uitspraak op bezwaar. Echter was de procedure reeds geëindigd met de uitspraak op bezwaar.
Conclusie
De uitspraak van het Hof is onjuist, althans in strijd met het recht en ontoereikend gemotiveerd. Ik verzoek uw edelhoogachtbare Raad daarom om deze uitspraak te vernietigen, althans zodanige voorziening te treffen als u juist zal achten, met veroordeling van de wederpartij in de proceskosten van het beroep in alle instanties.
Hoogachtend,
Uitspraak 28‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Artikel 6:6 Awb, verplichting van bestuursorgaan om in verzuimbrief te vermelden dat bij niet tijdig herstel van verzuim het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/04507
Datum 28 juni 2019
ARREST
In de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HELLENDOORN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2018, nr. 18/00107, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Overijssel (nr. Awb 17/1610) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Hellendoorn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen op 8 juli 2016 een ongemotiveerd bezwaarschrift ingediend. Op 19 juli 2017 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een termijn van zeven dagen gesteld voor het motiveren van het bezwaar. In die brief is vermeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard indien het niet binnen de gestelde termijn is gemotiveerd. Belanghebbende heeft op 26 juli 2017 per fax gevraagd om een nadere termijn van vier weken voor de motivering van het bezwaar. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.1.
Bij het Hof was in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.2.2.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daarbij heeft het Hof onder meer overwogen dat artikel 6:6 van de Awb niet de eis bevat dat - bij het bieden van een mogelijkheid het verzuim te herstellen - het bestuursorgaan erop wijst dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.3.1.
Voor zover de klachten opkomen tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel van het Hof, worden zij terecht voorgesteld.
2.3.2.
Een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift brengt mee dat het bestuursorgaan bij het aan de indiener van het bezwaarschrift stellen van een als fataal bedoelde termijn voor het herstellen van een verzuim, erop dient te wijzen dat overschrijding van die termijn ertoe kan leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan doet niet af dat artikel 6:6 van de Awb het doen van die mededeling niet uitdrukkelijk eist. Indien het bestuursorgaan heeft verzuimd die mededeling te doen, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand kan blijven (vgl. ABRvS 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1399).
2.3.3.
De klachten in zoverre kunnen echter niet tot cassatie leiden. Hetgeen het Hof omtrent artikel 6:6 van de Awb heeft overwogen heeft niet geleid tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij het ongegrond verklaren van het beroep mede in aanmerking genomen dat de heffingsambtenaar bij het stellen van de laatste termijn voor het kenbaar maken van de gronden van het bezwaar de hiervoor bedoelde mededeling heeft gedaan.
2.3.4.
De klachten voor het overige kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2019.