Zie bijvoorbeeld: HR 10 mei 2005, LJN AT1802; HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448; HR 28 maart 2006, LJN AV4191; en HR 11 november 2008, LJN BF0740, NJ 2008, 598.
HR (P-G), 25-01-2011, nr. 08/04181
ECLI:NL:PHR:2011:BP1858
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
08/04181
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BP1858
- Vakgebied(en)
Recht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BP1858, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP1858
Conclusie 25‑01‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 29 september 2008 door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’, veroordeeld tot twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, 60 uren werkstraf, subsidiair 30 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
2.
Namens verzoeker heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verzoeker met een dreigende houding naar de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gelopen. Daarnaast klaagt het middel dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed nu het hof heeft overwogen dat verzoeker — door [slachtoffer 1] tot stoppen te dwingen en naar haar toe te lopen, haar autoruiten te raken en haar hardnekkig gedurende langere tijd en soms met hoge snelheid te volgen, danwel naast haar te gaan rijden en gebaren te maken —, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door deze handelingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gerede vrees kon ontstaan dat verzoeker door zijn gedrag een verkeersongeluk zou veroorzaken, danwel dat, als hij [slachtoffer 1] tot stoppen had kunnen dwingen, de onstane situatie verzoeker tot handelingen zou hebben kunnen brengen die de dood ten gevolge hadden kunnen hebben.
4.
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard dat:
‘hij op 15 april 2007 in de arrondissementen 's‑Hertogenbosch en Arnhem [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend gehandeld als volgt:
verdachte heeft, nadat die [slachtoffer 1] hem een lichtsignaal had gegeven, zijn auto tot stilstand gebracht, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] haar voertuig eveneens tot stilstand moest brengen en hij, verdachte, is vervolgens met een dreigende houding naar de auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gelopen en heeft vervolgens tegen de portierruit van de auto van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geslagen, en heeft vervolgens die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de openbare weg (te weten het traject van Rosmalen naar Nijmegen en terug) met snelheden van maximaal 170 km/u gevolgd/achter-volgd.’
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Een proces-verbaal van aangifte van regiopolitie Brabant Noord, District Den Bosch, Team Noord-West, mutatienummer PL2113/07-152801, d.d. 15 april 2007, deel uitmakend van dossiernummer PL2116/07-013394, dossierpagina's 3–6, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van bedreiging. Bij mij bestond de overtuiging dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen.
Op 15 april 2007 reed ik met mijn man [slachtoffer 2] en onze dochter in onze auto, een Alfa Romeo, in de richting van onze woning in [plaats]. Ik trad op als bestuurster van de auto. Ter hoogte van restaurant La Prairie zag ik dat er een auto achter ons reed, die wel heel dicht op onze bumper ging rijden. Ik zag dat het een klein lichtkleurig autootje betrof en dat er een man achter het stuur zat. Ik kreeg het idee dat we niet hard genoeg reden naar de zin van deze man. Op de Polderweg net voorbij de rotonde haalde de auto ons in. Toen de auto ons ingehaald had, heb ik een signaal gegeven met het groot licht van onze auto.
We reden inmiddels op de weg naar de paardenmanege. Op een gegeven moment kom je dan op een tijdelijke rotonde die daar is gemaakt met bebording. Ik zag vanaf een afstand dat de kleine blauwe auto stopte nog voor de rotonde. Ik zag dat de bestuurder toen uitstapte. Ik zag dat de man richting onze auto gelopen kwam. Ik zag aan zijn houding dat hij boos was. We voelden ons op dat moment ernstig bedreigd door deze man. De portieren van onze auto waren al afgesloten en we hadden besloten om niet uit te stappen. Ik dacht dat het anders tot een handgemeen zou komen.
Toen we stilstonden met de auto, kwam de man aan de bestuurderszijde staan. Hij heeft toen iets in mijn richting geroepen. Ik zag dat hij druk gebaarde, maar verder heb ik hem bewust niet aangekeken om te voorkomen dat het zou escaleren. Ik zag en hoorde dat de man tegen de ruit van het bestuursportier begon te slaan. De man heeft wel twee of drie keer tegen onze auto aan geslagen. Ik was toen echt doodsbang van deze man.
Ik heb toen de beslissing genomen om weg te rijden en ben toen via de middenberm, via een hoge stoeprand langs de man gereden. Ik durfde niet naar huis te rijden. Ik zag in mijn spiegel dat de man ook weer instapte en met volle vaart achter ons aankwam. Ik zag dat de man met zijn auto ons bleef volgen. Ik ben toen richting het politiebureau in Rosmalen gereden voor hulp; ik zag echter dat dit politiebureau gesloten was.
We zijn toen de snelweg opgereden richting Nijmegen. Ik zag dat de man op de snelweg twee of drie keer naast ons kwam rijden. Ik durfde geen oogcontact met deze man te zoeken. De snelheid is op een gegeven moment ook onverantwoord hoog geweest. Op het laatst ben ik zelfs 160 à 170 kilometer per uur gaan rijden om de man kwijt te raken. De man bleef ons echter gewoon achterna rijden.
We hadden bedacht om een afrit te nemen om de man op die manier kwijt te raken. Dit lukte echter niet. Op de weg richting Nijmegen heeft mijn man 112 gebeld. Hij kreeg toen te horen dat er geen auto van de politie beschikbaar was. Uiteindelijk ben ik helemaal doorgereden tot de grote rotonde in Nijmegen en daar ben ik weer gedraaid en teruggereden richting Den Bosch. De man bleef nog steeds achter ons aan rijden. Het was onverantwoord en levensgevaarlijk om op deze manier te rijden. Ik werd hier echter toe gedwongen door deze man. Ik had echt het idee dat deze man mij iets aan wilde doen als ik zou stoppen.
Op een gegeven moment kwamen we weet terug in Den Bosch bij de rotonde op Soetelieve. Ik moest toen stoppen voor rood licht. De man kwam toen in de auto naast ons staan. Ik zag toen dat de man zijn handen in de lucht stak en gebaarde. Toen het weer groen licht werd gebaarde de man dat ik door moest rijden. Ik zag toen dat er een politieauto aangereden kwam. Ik ben toen richting die auto gereden. Ik zag dat de man nog steeds achter ons aan reed. Ik ben toen gekeerd en ik zag dat de man ook keerde en ons bleef achtervolgen. Ik heb toen geseind richting de politieauto en die is toen gestopt. Ik zag dat de man in de kleine blauwe auto toen ook stopte. Ik heb toen mijn verhaal verteld aan de politie en toen werd de man aangehouden door jullie.
Ik voelde me tijdens de rit van bijna één uur ernstig bedreigd en geïntimideerd door deze man. Ik vond het echt doodsaanjagend. Ik dacht dat de man tot alles in staat zou zijn.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, Team Zuid-Oost, mutatienummer PL2112/07-152801, d.d. 15 april 2007, deel uitmakend van dossiernummer PL2116/07-013394, dossierpagina's 9–11, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 15 april 2007 zat ik met mijn vrouw [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) en onze dochter in onze auto, een Alfa Romeo. Mijn vrouw zat achter het stuur. Wij reden richting de Groote Wielen te Rosmalen. Op een geïmproviseerd stuk weg zag ik een klein model Japanse auto, licht van kleur, ons inhalen. Het kenteken begon met […]… We reden door in de richting van de manege. Bij een geïmproviseerde rotonde nabij de Vlinderlaan zag ik de auto stilstaan. Ik wist dat dit een smal stuk weg was. Ik zag een persoon uit de auto stappen.
Ik zag dat [slachtoffer 1] vaart minderde. We stonden bijna stil omdat de auto en de man op de weg stonden. Ik zag dat de man naar onze auto kwam gelopen en gebaren maakte. De man kwam naast onze auto staan. Ik vond hem bedreigend. Ik dacht dat als ik zou uitstappen, het zeker tot een handgemeen zou komen. Ik ben bewust in de auto blijven zitten. De portieren van de auto waren afgesloten.
Ik zag dat [slachtoffer 1] naar links stuurde en tussen de man en de auto door de groenstrook reed en zo de auto voorbij reed. Ik hoorde twee of drie doffe klappen alsof er op de auto werd geslagen. Ik zag dat de auto achter ons bleef rijden. Ik zag en hoorde aan [slachtoffer 1] op het moment dat de auto stil ging staan, dat [slachtoffer 1] erg bang was.
Ik zei tegen [slachtoffer 1]: ‘Rijd maar langs het politiebureau in Rosmalen’. De auto bleef achter ons aanrijden. Het politiebureau in Rosmalen was donker. Ik zei: ‘Rijd maar naar de snelweg’. Dit omdat ik dacht dat we de kleine auto daar wel kwijt zouden rijden.
Ik denk dat [slachtoffer 1] op de snelweg 160 à 170 kilometer per uur reed. We zijn op de A59 richting Oss/Nijmegen gereden. De auto bleef achter ons aanrijden en kwam op een gegeven moment zelfs langs ons rijden ter hoogte van [slachtoffer 1]. Ik zag de man druk gebaren. We hebben de afslag Nijmegen Wijchen genomen en bij de rotonde voor Nijmegen zijn we gekeerd en weer richting Den Bosch gereden. Op de heenweg heb ik ter hoogte van Oss 112 gebeld. De man bleef achter ons aanrijden. De snelheden werden hoger: dit moest stoppen.
Later heb ik via 112 de politie aan de telefoon gehad. Wij reden op de A2 bij 's‑Hertogenbosch en hebben afslag Soetelieve genomen. Boven aan de afslag stond de auto weer langs ons en zag ik de man druk gebaren. We zijn de Bruistensingel opgereden en zagen daar een politieauto staan. [Slachtoffer 1] draaide af achter de politieauto aan. [Slachtoffer 1] seinde naar de politie en die stopte.
De auto met de man stopte even later achter ons en is even later door de politie aangehouden.
3.
Een proces-verbaal van aanhouding van regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, mutatienummer PL2113/07-152801, d.d. 15 april 2007, deel uitmakend van dossiernummer PL2116/07-013394, dossierpagina's 7–8, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier en [verbalisant 2], hoofdagent, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van verbalisanten:
Op 15 april 2007 waren wij, verbalisanten, belast met de surveillance te 's‑Hertogenbosch. Wij reden in een opvallend dienstvoertuig en waren in uniform gekleed.
Op een gegeven moment zagen wij dat de bestuurder van een personenauto, Alfa Romeo, achter ons met lichtsignalen naar ons seinde. Wij zijn vervolgens gestopt. Wij zagen dat genoemde personenauto naast ons dienstvoertuig kwam te staan. Wij zagen dat nog een personenauto stopte, een Suzuki Alto met kenteken [AA-00-AA].
Wij werden door de bestuurster van de Alfa, [slachtoffer 1], aangesproken dat zij en haar gezin in de auto bedreigd werden door de bestuurder van de Suzuki Alto. Wij zagen dat [slachtoffer 1] geheel overstuur was en en hevig geëmotioneerd in de auto zat. [Slachtoffer 1] vertelde ons dat ze al gedurende één uur achtervolgd werd door de bestuurder van de Suzuki Alto. Deze bestuurder zou meerdere keren tegen de ruit van de auto hebben geslagen. [Slachtoffer 1] voelde zich door dit alles ernstig bedreigd. [Slachtoffer 1] vertelde dat ze helemaal richting Nijmegen is gereden om de man kwijt te raken, maar dat deze man hen helemaal is achtervolgd richting Nijmegen en weer terug richting 's‑Hertogenbosch.
De bestuurder van de Suzuki Alto, [verdachte], werd door ons vervolgens aangehouden. [Verdachte] gaf aan dat hij verhaal wilde halen omdat de bestuurster van de Alfa Romeo met haar licht had geseind.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van regiopolitie Brabant Noord, District Den Bosch, Districtsrecherche, mutatienummer PL2116/07-152801, d.d. 15 april 2007, deel uitmakend van dossiernummer PL2116/07-013394, dossierpagina's 12–14, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier, voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt als verklaring van [verdachte]:
Op 15 april 2007 reed ik over de Rodenborchweg te Rosmalen richting de Grote Wielen. Ik kwam achter een Alfa Romeo te rijden. Die auto reed naar mijn idee vrij langzaam.
Ik heb die Alfa ingehaald. Nadat ik die Alfa ingehaald had, zag ik dat die Alfa met groot licht naar mij seinde. Ik vroeg mij af waarom die bestuurster zo deed. Bijna aan het einde van de straat besloot ik te stoppen en te vragen waarom er geseind was. Ik stapte uit om vervolgens in de richting van die Alfa te lopen. Ik zag dat die Alfa op de stoeprand ging rijden en richting de middenberm stuurde. Vervolgens stak ik mijn armen vragend omhoog.
Ik zag dat de bestuurster via de berm langs mij wilde rijden. Tijdens het opzij stappen zette ik mij met één of twee handen af tegen de ramen van die Alfa, aan de kant van de bestuurster. Het was dus wel slaan wat ik tegen die ramen deed. Ik werd toen kwaad omdat ze mij op die manier passeerde en doorreed.
Vervolgens ben ik naar de auto gelopen en ingestapt. Ik wilde toen achter die Alfa aan om toen echt verhaal te halen. Ik reed achter die Alfa aan. Ik zag dat die Alfa nog twee of drie rondjes door Rosmalen heen reed voordat die Alfa de snelweg A59 richting Nijmegen op reed. Ik reed toen steeds achter die auto aan. Vervolgens reden we op de A59 richting Nijmegen. Dat ging met behoorlijke snelheid. Ik denk dat we gemiddeld tussen de 150 en de 170 kilometer per uur hebben gereden. Ik heb ter hoogte van Oss nog even naast die Alfa gereden. Ik heb toen weer een gebaar gemaakt. Die bestuurster bleef star voor zich uit kijken. Ik ben er toen weer achter aan blijven rijden.
Bij Nijmegen reden we via de rotonde weer terug richting Den Bosch. Dat ging ook weer erg hard. We reden vervolgens via de A2 en de afslag Rosmalen de Bruijtensingel in den Bosch op. Bij de verkeerslichten stonden we naast elkaar. Ik gaf toen aan dat ik wilde praten. Ik zag een politieauto en zag de Alfa omkeren. Ik ben ook gekeerd en we zijn beiden bij de politieauto gestopt. Ik ben vervolgens aangehouden.
Achteraf snap ik wel dat iemand zich bedreigd voelt. Ik snap wel dat die mensen zich in hun vrijheid belemmerd voelen.
5.
Als verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 september 2008 voor zover dit — zakelijk weergegeven — inhoudt:
Het is juist dat ik vond dat de personenauto Alfa Romeo, die voor mij reed, te langzaam reed. Ik wilde de auto inhalen.
Direct na het inhalen van die Alfa Romeo gaf de bestuurster van de auto mij een lichtsignaal. Ik wilde weten waarom zij dit deed.
Het is juist dat ik op de Alfa Romeo ben toegelopen.
Het is juist dat ik de Alfa Romeo ben gevolgd naar de snelweg. Het is juist dat ik op de snelweg een aantal keren naast de Alfa Romeo ben gaan rijden. Ik wilde weten waarom zij mij een lichtsignaal had gegeven. Ik wilde kost wat kost verhaal halen. Het is juist dat wij op een gegeven moment 160 à 170 km/u reden.
Ik ben achter de Alfa Romeo aan richting Nijmegen en vervolgens terug richting 's‑Hertogenbosch gereden.’
6.
Voorts heeft het hof het volgende overwogen:
‘Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
(…).
Verdachtes raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de door verdachte verrichte handelingen naar objectieve maatstaven geen vrees voor de dood of voor zware mishandeling kunnen veroorzaken.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken het volgende is komen vast te staan:
- I.
Op 15 april 2007 in het arrondissement 's‑Hertogenbosch passeerde verdachte met zijn auto een auto met daarin aangeefster [slachtoffer 1], getuige [slachtoffer 2] en hun dochtertje. Verdachte ergerde zich er voordien aan dat [slachtoffer 1] zo langzaam reed (zie verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 31).
- II.
[Slachtoffer 1], die de ingehaalde auto bestuurde, gaf verdachte na diens inhaalmanoeuvre een lichtsignaal met de koplampen van haar auto (zie verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en [slachtoffer 1], dossierpagina 3)
- III.
Verdachte bracht zijn auto vervolgens tot stilstand op een smal stuk weg waarop ook [slachtoffer 1] haar auto tot stilstand moest brengen; verdachte stapte uit en liep in de richting van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zie verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, [slachtoffer 1]: dossierpagina 4 en [slachtoffer 2]: dossierpagina 9). [Slachtoffer 1] typeert verdachtes houding als ‘boos’ en voelde zich door verdachtes handelen ernstig bedreigd. Ze was bang dat het op een handgemeen zou uitlopen (verklaring [slachtoffer 1], dossierpagina 4). Ook [slachtoffer 2] typeert verdachtes handelen als bedreigend en [slachtoffer 2] was bang dat het tot een handgemeen zou komen indien hij zou uitstappen (dossierpagina 10).
- IV.
[Slachtoffer 1] bracht, als gezegd, haar auto tot stilstand. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bleven in hun auto zitten en hielden de portierdeuren op slot. Verdachte kwam aan de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan en riep iets naar [slachtoffer 1]. Verdachte gebaarde druk. [Slachtoffer 1] keek verdachte niet in het gezicht teneinde escalatie te voorkomen (verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 4 en [slachtoffer 2]: dossierpagina's 9 en 10). [Slachtoffer 2] typeert [slachtoffer 1] op dat moment als ‘erg bang’ (dossierpagina 10).
- V.
[Slachtoffer 1] zag en hoorde dat verdachte twee of drie keer tegen de ruit van het bestuurdersportier sloeg. [Slachtoffer 2] hoorde twee of drie doffe klappen alsof er tegen de auto werd geslagen. [Slachtoffer 1] reed vervolgens weg (verklaring [slachtoffer 1], dossierpagina 4, verklaring [slachtoffer 2]: dossierpagina 10). Verdachte verklaart dat hij zich slechts afzette tegen de autoruiten van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op het moment dat [slachtoffer 1] wegreed, doch dat het ‘wel slaan was wat ik tegen die ruiten deed’ (verklaring verdachte: dossierpagina 13).
- VI.
Verdachte stapte vervolgens in zijn auto en volgde de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [Slachtoffer 1] reed langs het politiebureau te Rosmalen om hulp te zoeken, doch het politiebureau bleek gesloten te zijn (verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 4, [slachtoffer 2]: dossierpagina 10).
- VII.
[Slachtoffer 1] reed vervolgens de snelweg op in de richting van Nijmegen. Verdachte bleef haar auto volgen. Verdachte kwam een aantal malen langs [slachtoffer 1] rijden. Ook toen [slachtoffer 1] de snelheid van haar auto opvoerde tot 160 à 170 kilometer per uur. (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 4, verklaring [slachtoffer 2]: dossierpagina 10). [Slachtoffer 1] had het idee dat verdachte haar iets wilde aandoen (dossierpagina 5).
- VIII.
[Slachtoffer 2] belde tijdens deze rit met het alarmnummer 112, doch de politie had geen surveillanceauto's beschikbaar om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te helpen (verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 5, verklaring [slachtoffer 2]: dossierpagina 10).
- IX.
Bij Nijmegen aangekomen keerde [slachtoffer 1] en reed de snelweg in de richting van 's‑Hertogenbosch op. Verdachte bleef haar volgen (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 5).
- X.
In 's‑Hertogenbosch aangekomen stopte [slachtoffer 1] voor een rood stoplicht. Verdachte kwam met zijn auto naast de auto van [slachtoffer 1] staan en gebaarde naar [slachtoffer 1] (verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 5).
- XI.
[Slachtoffer 1] seinde met haar koplampen vervolgens naar een passerende politieauto. De politieauto stopte. [Slachtoffer 1] stopte en verdachte stopte ook. De politie heeft verdachte vervolgens aangehouden (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, verklaring [slachtoffer 1]: dossierpagina 4). De politie typeerde [slachtoffer 1] op dat moment als ‘geheel overstuur en hevig geëmotioneerd’ (verklaring verbalisanten, dossierpagina 8)
- XII.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ‘koste wat kost verhaal wilde halen bij [slachtoffer 1]’ omdat hij wilde weten waarom zij een lichtsignaal met de koplampen van haar auto had gegeven.
Teneinde tot een veroordeling wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht te komen, moet die bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken (NJ 1971, 174).
In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat verdachte — gezien vorengenoemde handelingen die verdachte heeft verricht ten einde bij [slachtoffer 1] ‘koste wat kost verhaal te gaan halen’ door haar tot stoppen te dwingen en op haar toe te lopen, haar autoruiten te raken, haar hardnekkig gedurende langere tijd en (soms) met hoge snelheden te achtervolgen dan wel naast haar te gaan rijden en gebaren te maken — willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door deze handelingen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gerede vrees kon ontstaan dat verdachte door zijn gedrag een verkeersongeluk, waarbij ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken zouden zijn, zou veroorzaken, dan wel dat — als hij [slachtoffer 1] tot stoppen had kunnen dwingen — de ontstane situatie verdachte tot handelingen zou hebben kunnen brengen die de dood tengevolge hadden kunnen hebben; aldus was er sprake van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
1
De dossierpagina's verwijzen naar een proces-verbaal van regiopolitie Brabant-Noord, District Den Bosch, Districtsrecherche, dossiernummer PL2116/07-013394, d.d. 15 april 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], verbalisant, aantal doorgenummerde pagina's: 1–14.’
7.
In de toelichting op het middel wordt allereerst gesteld dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker met een dreigende houding naar de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gelopen. Volgens de steller van het middel is dit onderdeel van de tenlastelegging niet door een wettig bewijsmiddel gestaafd.
8.
[Slachtoffer 1] heeft — kort gezegd — verklaard dat zij verzoeker druk gebarend richting haar auto zag lopen, dat zij aan zijn houding zag dat hij boos was, dat zij zich op dat moment ernstig bedreigd voelden door deze man en de portieren van de auto waren afgesloten, omdat zij bang was dat het tot een handgemeen zou komen, dat deze man twee of drie keer tegen haar auto had geslagen en dat zij echt doodsbang was van deze man. [Slachtoffer 2] heeft een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd.
9.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] door verzoeker werd gedwongen haar auto tot stilstand te brengen, waarna verzoeker met een boze houding en druk gebarend op haar auto afliep, hetgeen bedreigend op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] overkwam en als gevolg waarvan zij de portieren van de auto hadden afgesloten, uit angst voor een handgemeen, en dat [slachtoffer 1] doodsbang was. In deze context kan worden gesteld dat de gedragingen van verzoeker, toen hij naar de auto liep, als dreigend konden worden beschouwd. Aldus heeft het hof op goede gronden uit de inhoud van de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kunnen afleiden dat verzoeker met een dreigende houding naar de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gelopen. In zoverre faalt het middel.
10.
Voorts klaagt de toelichting op het middel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat bij de slachtoffers de redelijke vrees is ontstaan of zou kunnen ontstaan dat zij om het leven zouden worden gebracht. Ten eerste zou niet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid op welke wijze bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gerede vrees is ontstaan dat verzoeker door zijn gedrag een verkeersongeluk, waarbij zij ook betrokken zouden zijn, zou veroorzaken. Daarnaast valt volgens de toelichting zonder nadere redengeving niet in te zien in hoeverre ‘de ontstane situatie verzoeker tot handelingen zou hebben kunnen brengen die de dood tengevolge kunnen hebben’, indien [slachtoffer 1] tot stoppen was gedwongen. Volgens de steller van het middel hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] immers fysiek contact met verzoeker kunnen vermijden, heeft verzoeker niet eerder fysiek geweld toegepast en was hij niet gewapend.
11.
De Hoge Raad heeft verscheidene arresten gewezen over de vraag wanneer sprake is van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. Doorgaans gaat het daarbij om zaken waarin de verdachte verbaal bedreigend is geweest.1. De onderhavige zaak wijkt daarvan af, in die zin dat hier geen bedreigende woorden zijn gebezigd, maar sprake is van een reeks van opeenvolgende gebeurtenissen — gekenmerkt door handelingen, houding en gebaren van verzoeker — die als zeer bedreigend kunnen worden ervaren. In dit kader is HR 3 februari 2004, LJN AN9309, waarbij iemand bij wijze van grap een poederbrief (met daarin melkpoeder) naar het slachtoffer had gezonden — een situatie waarin eveneens de gebeurtenissen, en niet de bewoordingen, centraal staan —, van betekenis. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat ‘(…) niet is vereist dat komt vast te staan dat bij de bedreigde daadwerkelijk de vrees voor aantasting van de persoonlijke vrijheid is opgewekt. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen’. In dit arrest lijkt de Hoge Raad al tot een zeker objectivering te nopen. In latere arresten heeft de Hoge Raad deze objectivering naar mijn mening tot de volgende maatstaf verheven: de gedane bedreigingen moeten onder zodanige omstandigheden zijn geschied en van dien aard zijn dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 3.3 in het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448.2. Het komt dus aan op de aard van de bedreigingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan, bezien in de situatieve context.3.
12.
Aldus vindt de stelling in de toelichting op het middel dat uit de bewijsmiddelen dient te volgen dat bij de slachtoffers daadwerkelijk de redelijke vrees is ontstaan dat zij op enig moment om het leven zouden worden gebracht, geen steun in het recht. Van meer belang is in casu of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen.4.
13.
Aanknopend bij dat laatste: voor zover het middel beoogt te klagen dat de redelijke vrees om het leven te verliezen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet kon ontstaan, faalt het eveneens. Ik zet alles nog maar even op een rijtje: de slachtoffers werden gedwongen tot stoppen; verzoeker sloeg boos en dreigend op de ruit van het portier; de slachtoffers moesten via de middenberm en een hoge stoeprand wegrijden; vervolgens vond gedurende lange tijd en soms met hoge snelheden van 160 tot 170 km/uur een hardnekkige achtervolging plaats, waarbij verzoeker naast het slachtoffer ging rijden en gebaren maakte, en er onverantwoord en levensgevaarlijk werd gereden. Naar het mij toeschijnt is dit alles dusdanig angstaanjagend dat de slachtoffers rederlijkerwijs voor hun leven (zouden) hebben kunnen vrezen, hetzij doordat de slachtoffers als gevolg van de achtervolging, waarbij hoge snelheden werden bereikt, bij een verkeersongeval betrokken zouden raken, hetzij doordat verzoeker handelingen zou kunnen verrichten met de dood tot gevolg, wanneer de slachtoffers waren gestopt. Hieraan doet niet af dat verzoeker zelf niet bevreesd is geweest bij een dergelijk ongeval betrokken te raken of dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerder fysiek contact met verzoeker hadden kunnen vermijden. Sterker nog, juist het feit dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerder uit angst voor verzoeker zijn weggereden, nadat verzoeker op de portiersruit van [slachtoffer 1] heeft geslagen, heeft hun angst kunnen versterken. Het oordeel van het hof, zoals hierboven weergegeven onder punt 6, getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.5.
14.
Aldus kan het bewezenverklaarde uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid en is de bewezenverklaring voldoende met redenen omkleed.
15.
Het middel faalt.
16.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verzoeker heeft op 30 september 2008 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal, zo neem ik aan, uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
17.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑01‑2011
Zie verder onder meer: HR 4 december 2007, LJN BB7104 (r.o. 5.3.1 en 5.3.2); HR 10 mei 2005, LJN AT1802 (r.o. 3.3); HR 28 maart 2006, LJN AV4191 (r.o. 3.4).
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voor HR 18 april 2006, NJ 2006, 397 m.nt. Buruma en mijn conclusie van 15 juni 2010 met griffienummer 08/01335.
Terzijde wil ik hier niet onvermeld laten dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij ‘echt doodsbang van deze man’ was, zij het ‘doodsaanjagend’ vond, zij het idee had dat verzoeker haar iets aan wilde doen en dat hij tot alles in staat was, hetgeen steun vindt in de verklaring van [slachtoffer 2] en het als bewijsmiddel 3 opgenomen proces-verbaal.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Jörg voor HR 18 november 2008, LJN BF1192 (niet gepubliceerd): bedreiging met een misdrijf tegen het leven van een fietser gericht, doordat de verdachte de fietser frontaal heeft genaderd met een snelheid van 70 km/u en slechts een halve meter langs de fietser heen is gereden. Zie voorts HR 18 februari 1992, LJN ZC8976 (niet gepubliceerd): bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van twee personen, door hen te achtervolgen, meermalen tot stoppen te dwingen en af te snijden en met een bijl op de auto van de slachtoffers af te lopen en hiermee op de auto te slaan.