Einde inhoudsopgave
Administratieve Schikking voor de toepassing van het Verdrag van 30 november 1979 betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden
Artikel 22 Verstrekkingen aan de rechthebbende op pensioenen of renten en aan zijn gezinsleden wanneer zij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij verblijven dan dat waarop zij wonen
Geldend
Geldend vanaf 01-12-1987
- Bronpublicatie:
26-11-1987, Trb. 1988, 63 (uitgifte: 07-06-1988, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-1987
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-12-1987, Trb. 1987, 191 (uitgifte: 24-12-1987, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden (Trb. 1981, 43).
- Vakgebied(en)
Internationale sociale zekerheid / Algemeen
1.
Om in aanmerking te komen voor verstrekkingen krachtens artikel 21, zesde lid van het Verdrag, legt de rechthebbende op een pensioen of rente aan het orgaan van de verblijfplaats een bewijs over waarin wordt verklaard dat hij recht op deze verstrekkingen heeft. In dit bewijs, dat het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende uitreikt voordat hij het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarop hij woont, verlaat, wordt in voorkomend geval met name de maximumduur vermeld waarover overeenkomstig de wetgeving van deze Partij verstrekkingen mogen worden verleend. Wanneer de rechthebbende genoemd bewijs niet overlegt, verzoekt het orgaan van de verblijfplaats het orgaan van de woonplaats daarom. Wanneer echter, gelet op artikel 78, derde lid van deze Schikking, deze verstrekkingen ten laste komen van het bevoegde orgaan, wordt de in artikel 21, zesde lid, sub b) van het Verdrag bedoelde toestemming door het bevoegde orgaan gegeven.
2.
In het in artikel 21, zesde lid, sub a) van het Verdrag bedoelde geval is artikel 9, vijfde en zesde lid van deze Schikking van overeenkomstige toepassing. Met inachtneming van artikel 78, derde lid van deze Schikking, wordt in dit geval het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende als bevoegd orgaan beschouwd.
3.
De voorgaande leden van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing voor het verlenen van verstrekkingen aan gezinsleden in de in artikel 21, zesde lid, sub a) van het Verdrag bedoelde gevallen.
4.
Het eerste lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing voor het verlenen van verstrekkingen aan gezinsleden in de in artikel 21, zesde lid, sub b) van het Verdrag bedoelde gevallen.