HR, 19-12-2014, nr. 14/04759
ECLI:NL:HR:2014:3682
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-12-2014
- Zaaknummer
14/04759
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3682, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑12‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:7111, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2113, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2113, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑10‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3682, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑12‑2014
Partij(en)
19 december 2014
Eerste Kamer
nr. 14/04906
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer R 08/13/603 van de rechtbank Overijssel van 21 juli 2014, hersteld bij vonnis van 11 augustus 2014;
b. het arrest in de zaak 200.153.539/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 september 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 13 november 2014 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 19 december 2014.
Conclusie 31‑10‑2014
14/04759 | Mr. L. Timmerman |
Zitting 31 oktober 2014 | |
Conclusie inzake: | |
[verzoekster], | |
verzoekster tot cassatie |
1. Bij vonnis van 21 juli 2014 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die op 17 september 2013 ten aanzien van verzoekster tot cassatie (“[verzoekster]”) was uitgesproken, tussentijds beëindigd. In het door [verzoekster] hiertegen ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden bij arrest van 11 september 2014 het bestreden vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof overwogen dat voldoende is gebleken dat de schuldsaneringsregeling reeds eerder ten aanzien van [verzoekster] van toepassing is geweest en dat deze is beëindigd zonder verlening van de schone lei en dat [verzoekster] in haar verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had moeten melden dat de schuldsaneringsregeling reeds eerder ten aanzien van haar van toepassing is geweest.
2. Namens [verzoekster] is op 19 september 2014 tijdig een cassatieverzoekschrift ingediend. Het eerste en enige onderdeel bevat de klacht dat het hof met zijn oordeel de reikwijdte van art. 288 lid 2, sub d Fw jo. art. 350 lid 3, sub f Fw miskent en dat zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd is. Voornoemde wettelijke bepalingen zien op de situatie waarin de eerdere schuldsaneringsregeling destijds was beëindigd op grond van nieuw ontstane schulden die de schuldenaar niet waren toe te rekenen. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte niet ingaat op de stellingen van [verzoekster] met betrekking tot haar psychiatrische aandoening en haar stelling dat het juist zij is geweest die actie heeft ondernomen richting bewindvoerder tot beëindiging van de eerdere schuldsaneringsregeling.
3. Het onderdeel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden, omdat het feitelijke grondslag mist. Het hof gaat namelijk wel degelijk in op de stellingen van [verzoekster] met betrekking tot haar psychische stoornis en haar stelling dat de schuldsaneringsregeling op haar eigen verzoek is beëindigd. Het hof overweegt echter dat [verzoekster] in het beroepschrift ten onrechte heeft vermeld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling op haar eigen verzoek is beëindigd. Het hof overweegt voorts dat het voorbijgaat aan de stelling van [verzoekster] dat gezien haar psychische stoornis zij niet verwijtbaar had gehandeld en daarom de eerdere schuldsaneringsregeling op onjuiste gronden is beëindigd. Het desbetreffende beëindigingsvonnis is (aldus het hof) onherroepelijk geworden en kan nu niet ter discussie worden gesteld. Het hof miskent hiermee voornoemde bepalingen niet en zijn oordeel is voldoende gemotiveerd.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van art. 80a lid 1 RO.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G L. Timmerman