Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-09-2014, nr. 200.153.539-01
ECLI:NL:GHARL:2014:7111
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-09-2014
- Zaaknummer
200.153.539-01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7111, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑09‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3682, Niet ontvankelijk
Uitspraak 11‑09‑2014
Inhoudsindicatie
WSNP. Tussentijdse beëindiging. Ten onrechte niet vermeld dat een eerdere schuldsaneringsregeling in 2005 is beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer 200.153.539/01
(zaaknummer rechtbank R 08/13/603)
arrest van de derde civiele kamer van 11 september 2014
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. U. Ugur, kantoorhoudende te Hengelo.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 september 2013 is ten aanzien van [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 juli 2014 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd.
1.3
In het vonnis van 21 juli 2014 is per abuis een verkeerde zittingsplaats vermeld. Bij herstelvonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 augustus 2014 heeft de rechtbank deze kennelijke fout hersteld, in die zin dat de juiste zittingsplaats, namelijk zittingsplaats Almelo in plaats van zittingsplaats Zwolle, is vermeld.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 27 juli 2014, heeft [appellante] verzocht voornoemd vonnis van 21 juli 2014 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar van toepassing blijft.
2.2
Na overleg met de advocaat van [appellante] heeft het hof afgezien van doorzending en behandeling van het beroep, conform het zaaksverdelingsreglement, op de zittingslocatie Arnhem en is het beroep afgedaan op de locatie Leeuwarden van het hof.
2.3
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 28 augustus 2014 en een faxbericht met bijlage van 28 augustus 2014, beide van de bewindvoerder [bewindvoerder].
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2014, [appellante] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Voorts is de bewindvoerder verschenen.
3. De beoordeling
Rechtbank
3.1.1
De rechter-commissaris heeft een voordracht tot tussentijdse beëindiging gedaan omdat gebleken is dat op [appellante] eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest. Deze schuldsaneringsregeling is op 9 augustus 2005 beëindigd zonder schone lei. [appellante] heeft van de eerdere schuldsaneringsregeling geen melding gedaan in het wsnp-verzoek dat tot de huidige schuldsaneringsregeling heeft geleid. Voorts is gebleken dat [appellante] een huurschuld ad € 1.097,- en een schuld aan de internetprovider ad € 1.400,- heeft laten ontstaan. Ook komt [appellante] de informatieplicht niet naar behoren na. Raadpleging van het GBA heeft namelijk uitgewezen dat de voormalig echtgenoot van [appellante] sinds 7 mei 2014 op het adres van [appellante] staat ingeschreven en [appellante] de bewindvoerder hierover niet heeft geïnformeerd. Ten slotte is het de bewindvoerder bekend geworden dat de belastingdienst in 2014 een onderzoek naar vermeende fraude met toeslagen is gestart. De uitkomt van het onderzoek is thans nog niet bekend.
3.1.2
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 derde lid onder c, d en f Fw. De rechtbank heeft hierbij - samengevat - het volgende overwogen.
[appellante] is vanwege migraine niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft [appellante] verzocht medische stukken over te leggen waaruit blijkt dat zij die dag niet in staat was om ter zitting te verschijnen. Aangezien [appellante] dit heeft nagelaten komt de rechtbank tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat zij wegens medische problemen niet in staat was om te verschijnen ter zitting. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om een nieuwe zittingsdatum te bepalen.
De rechtbank is van oordeel dat [appellante] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onvoldoende nakomt. [appellante] heeft de bewindvoerder immers niet geïnformeerd omtrent het feit dat haar ex-partner thans op haar adres ingeschreven staat of recentelijk heeft gestaan. Voorts heeft [appellante] nieuwe bovenmatige schulden laten ontstaan. Ten slotte zijn er feiten en omstandigheden bekend geworden die op het tijdstip van het indienen van het wsnp-verzoek reeds bestonden en die, indien zij bekend waren geweest, reden zouden zijn geweest om het wsnp-verzoek af te wijzen. Gebleken is immers dat op [appellante] reeds eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest.
Beroep
3.2
[appellante] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en voert het volgende aan.
[appellante] stelt voorop dat er bij de belastingdienst geen fraudeonderzoek naar haar bekend is. Verder stelt [appellante] dat de schulden die na de toelating tot de schuldsaneringsregeling zijn ontstaan niet aan haar zijn te wijten. [appellante] heeft de huur- en zorgtoeslag over maart 2014 nimmer ontvangen. De bewindvoerder heeft aangegeven dat het een en ander mis is gegaan vanwege de omzetting van de bewindvoerdersrekening. Tot op heden zijn deze ontbrekende bedragen echter nog niet aan [appellante] overgemaakt. De huurschuld over oktober 2013, de eerste maand na de toelating tot de schuldsaneringsregeling, is ontstaan vanwege de onrechtmatige beslaglegging die nog op de uitkering van [appellante] rustte ten tijde van de toelating. De bewindvoerder heeft het beslag kennelijk niet kunnen opheffen waardoor het effect daarvan ook voelbaar was in de daaropvolgende maand. Pas nadat de beslagen zijn opgeheven kon de huur weer regulier worden voldaan. De huurachterstand betreffende de maand januari 2014 is ontstaan omdat [appellante] de vrijwillige budgetregeling bij de Standsbank heeft beëindigd. Dit omdat in het kader van de schuldsaneringsregeling een bewindvoerdersrekening was geopend en zij aldus dubbele kosten diende te betalen. Het saldo op de budgetrekening van de Stadsbank is na beëindiging van de budgetregeling overgemaakt naar [appellante] waarbij zij ten onrechte heeft aangenomen dat de huur reeds was voldaan, hetgeen niet het geval bleek te zijn. [appellante] stelt dat haar hier geen verwijt van kan worden gemaakt omdat zij lijdt aan een psychiatrische aandoening die maakt dat haar realiteitsbesef verstoord is. Ook handelt zij ten gevolge hiervan impulsief. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij sinds drie weken beschermingsbewind heeft. De huurachterstand is ingelopen door de huur- en zorgtoeslag daarvoor aan te wenden. Mede hierdoor is er een achterstand ontstaan aan de Nuon van
€ 500,-. De huurachterstand en de achterstand aan Nuon zijn inmiddels echter volledig ingelopen. Verder is de vordering van de internetprovider niet correct nu [appellante] de overeenkomst met de betreffende provider buitengerechtelijk heeft ontbonden en het modem heeft teruggezonden. De provider gaat echter gewoon door met het zenden van rekeningen zonder dat daar leveringen aan verbonden zijn. Ten aanzien van het feit dat de ex-partner van [appellante] weer bij haar inwoont, voert [appellante] aan dat zij gemakkelijk beïnvloedbaar is en hoopt dat de relatie toch nog stand houdt. Zij beseft niet dat dit invloed heeft op de beslagvrije voet en dat zij dat daarom dient te melden aan de bewindvoerder.
Ten aanzien van de eerdere beëindiging van de schuldsaneringsregeling voert [appellante] het volgende aan. [appellante] heeft naar zij nu begrijpt het wsnp-verzoek verkeerd ingevuld. Zij verkeerde in de veronderstelling dat, nu zij destijds zelf de bewindvoerder heeft gevraagd de schuldsaneringsregeling te beëindigen, dit niet gelijk was te stellen met een beëindiging op voordracht van de bewindvoerder of rechter-commissaris. Voor wat betreft de beëindigingsgrond gebaseerd op artikel 350 derde lid onder f Fw wenst [appellante] op te merken dat hoewel artikel 288 lid 1 en 2 imperatieve afwijzingsgronden bevatten, er ook uitzonderingen gelden. Namelijk als er nieuwe schulden zijn ontstaan om redenen die de schuldenaar niet waren toe te rekenen. Uit het overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV blijkt dat [appellante] lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis die haar functioneren ernstig belemmert. Haar ziekmelding op 1 maart 2006 hield verband met de psychische klachten en aanvankelijk werd zij 35% arbeidsongeschikt geacht totdat uit screenend psychologisch onderzoek bleek dat zij voor haar aandoening opgenomen diende te worden, op grond waarvan zij alsnog 100% arbeidsongeschikt is verklaard. Nu zij destijds de bewindvoerder kennelijk heeft gevraagd de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen kan niet uitgesloten worden dat dit beëindigingsverzoek verband houdt met het grillige gedrag van [appellante] voortkomend uit haar psychiatrische aandoening.
Visie bewindvoerder 3.3 De bewindvoerder heeft ter zitting verzocht de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds te beëindigen. De bewindvoerder voert aan dat zij begrip heeft voor de psychische stoornis van [appellante], maar dat zij er moeite mee heeft dat, hoewel [appellante] sinds 2005 al bekend is met deze stoornis, zij zich hiervoor niet laat behandelen. De bewindvoerder is niet bekend met het feit dat het wettelijke beschermingsbewind thans op [appellante] van toepassing is. De informatie die [appellante] daar thans ter zitting over verstrekt, is voor haar nieuw. Zij is daarover niet geïnformeerd. Reeds bij de vorige schuldsaneringsregeling is als eis gesteld dat [appellante] een beschermingsbewind zou aanvragen. Voorts komt [appellante] ook voor het overige haar informatieplicht niet na en heeft zij gedurende de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden laten ontstaan.
Oordeel van het hof
3.4
Op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder f Fw kan de schuldsaneringsregeling worden beëindigd indien feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid Fw. Het hof dient te onderzoeken of ten aanzien van [appellante] van deze beëindigingsgrond sprake is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.5
Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat de schuldsaneringsregeling reeds eerder ten aanzien van [appellante] van toepassing is geweest. Gebleken is dat deze schuldsaneringsregeling op 9 augustus 2005 is beëindigd, op voordracht van de rechter-commissaris, zonder verlening van de schone lei. In het beroepschrift heeft [appellante] ten onrechte vermeld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling op haar eigen verzoek is beëindigd. Ter zitting heeft [appellante] weliswaar aangevoerd dat deze schuldsaneringsregeling op onjuiste gronden is beëindigd omdat zij, als gevolg van haar psychische stoornis, niet verwijtbaar had gehandeld. Het hof gaat evenwel aan dat betoog voorbij; destijds heeft hoger beroep van dat beëindigingsvonnis opengestaan, welk rechtsmiddel [appellante] niet heeft benut en waardoor dat vonnis onherroepelijk is geworden. In deze procedure kan de inhoud van het vonnis van 2005 en daarmee de grond waarop de schuldsaneringsregeling is beëindigd niet ter discussie worden gesteld.
3.6
Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] in haar verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling had moeten melden dat de schuldsaneringsregeling reeds eerder ten aanzien van haar van toepassing is geweest. Door dit na te laten en doordat de schuldsaneringsregeling destijds niet is beëindigd op de in artikel 288, tweede lid, aanhef en onder d, Fw genoemde uitzonderingsgronden, is het hof van oordeel dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] reeds op deze grond dient te worden beëindigd. Het meer of anders door [appellante] aangevoerde behoeft derhalve geen verdere bespreking.
Slotsom
3.7
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 juli 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. J.G. Idsardi en mr. M.P. den Hollander en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2014.