Einde inhoudsopgave
Leidraad meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies
6.3.1 Voorbeelden van grensoverschrijdende constructies onder wezenskenmerk C.1
Geldend
Geldend vanaf 29-04-2023
- Bronpublicatie:
14-04-2023, Stcrt. 2023, 11790 (uitgifte: 28-04-2023, regelingnummer: 2023-6233)
- Inwerkingtreding
29-04-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-04-2023, Stcrt. 2023, 11790 (uitgifte: 28-04-2023, regelingnummer: 2023-6233)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Belastingadviseur
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voorbeeld 16
Een Nederlandse vennootschap heeft een moedervennootschap in een ander rechtsgebied. Laatstgenoemde vennootschap verstrekt een geldlening aan de Nederlandse vennootschap om een belastingvoordeel mee te behalen. De Nederlandse vennootschap verricht een rentebetaling aan de moedervennootschap. De rentebate wordt bij de moedervennootschap in de heffing betrokken, maar de winst wordt belast tegen een nultarief. De moedermaatschappij verricht vrijwel geen activiteiten. Op basis van CFC-wetgeving behoort de rentebate tot de belastbare grondslag van de aandeelhouder van de moedervennootschap. De aandeelhouder van de moedervennootschap kwalificeert niet als ontvanger in de zin van het wezenskenmerk en daarom is het niet relevant dat de rentebate op basis van CFC-wetgeving wordt belast. Deze constructie valt onder wezenskenmerk C.1.b.i.
Voorbeeld 17
De aandelen in een Nederlandse vennootschap worden gehouden door een entiteit die is gevestigd in een rechtsgebied die belasting heft op basis van een remittance base (remittance base-land). Dat betekent dat bepaalde inkomsten pas worden belast als deze in het remittance base-land daadwerkelijk zijn ontvangen. De Nederlandse vennootschap heeft een geldlening aangetrokken van de buitenlandse entiteit en verricht vervolgens aftrekbare rentebetalingen aan die buitenlandse entiteit. Die entiteit houdt een bankrekening aan in een ander rechtsgebied waarnaar de aftrekbare betaling wordt overgemaakt. De rentebetaling die volgt uit de overeenkomst van geldlening wordt daardoor niet in de heffing betrokken in het remittance base-land. In dat andere rechtsgebied vindt geen andere activiteit plaats dan enkel het aanhouden van de bankrekening waardoor in dat rechtsgebied ook geen belasting wordt geheven. Hierdoor wordt de rentebate (nog) niet belast in het remittance base-land (noch in het rechtsgebied waar de bankrekening wordt aangehouden). De constructie valt onder wezenskenmerk C.1.c.
Voorbeeld 18
De aandelen in een Nederlandse vennootschap worden gehouden door een entiteit die gevestigd is in een rechtsgebied met een territoriaal belastingstelsel en zonder CFC-wetgeving. De Nederlandse vennootschap heeft een geldlening aangetrokken van en verricht vervolgens aftrekbare rentebetalingen aan de buitenlandse entiteit. De rentebetaling die volgt uit de overeenkomst van geldlening valt niet in de belaste grondslag van de entiteit in het buitenland, omdat zij niet wordt belast voor haar wereldinkomen. De inkomsten komen niet op uit een bron gelegen in het rechtsgebied van vestiging. De rentebate is derhalve volledig van belastingheffing vrijgesteld. De constructie valt onder wezenskenmerk C.1.c.
Bij voorbeelden 16, 17 en 18 wordt volledigheidshalve het volgende opgemerkt. Als de beloning die tot stand komt volgens de in het buitenland geldende fiscale wet- en regelgeving, onder de at arm’s length range ligt, zal ook beoordeeld moeten worden of de afwijking van het at arm’s length beginsel kwalificeert als een fiscaal gunstregime volgens het wezenskenmerk C.1.d.
Voorbeeld 19
Een vennootschap in een ander rechtsgebied verstrekt een renteloze geldlening aan een Nederlandse vennootschap. Voor Nederlandse fiscale doeleinden wordt rente geïmputeerd. Dit betekent dat er door de Nederlandse vennootschap in beginsel rentekosten in aftrek kunnen worden gebracht. In het andere rechtsgebied wordt er geen rekening gehouden met te imputeren rentebaten en worden er dus geen rentebaten in de belaste grondslag betrokken. De constructie valt onder wezenskenmerk C.1.d.