Hof Amsterdam 15 februari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4433.
Hof Amsterdam, 30-01-2015, nr. 23-005504-11
ECLI:NL:GHAMS:2015:250
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-01-2015
- Zaaknummer
23-005504-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:250, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑01‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2770
Uitspraak 30‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor (gewoonte) witwassen door middel van hawala bankieren en overtreding van artikel 2:3a Wft.
Parketnummer: 23-005504-11
Datum uitspraak: 30 januari 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-997035-09 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1959,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 en 27 september 2013, 16 en 18 december 2014 en 16 januari 2015, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor het onder feit 1 primair en het eerste onderdeel van het onder feit 2 ten laste gelegde en vrijgesproken van het tweede onderdeel van het onder feit 2 ten laste gelegde en van feit 3. Het hoger beroep is zowel namens de verdachte als door het Openbaar Ministerie ingesteld.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak voor feit 3. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 3.
Het hoger beroep van het Openbaar Ministerie is blijkens de appelakte onbeperkt ingesteld. Blijkens de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting van 13 september 2013 was het hoger beroep evenwel niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ter terechtzitting van 18 december 2014 heeft de advocaat-generaal zich aan de hand van het requisitoir vervolgens op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten in hoger beroep in volle omvang aan de orde zijn en dat zij als gevolg daarvan de door haar betwiste deelvrijspraak van twee transacties onder feit 1 primair, namelijk de nummers 15 en 20, aan de orde kan stellen.
De raadsman is van mening dat in hoger beroep de (deel)vrijspraken van vijf van de onder feit 1 ten laste gelegde transacties onherroepelijk zijn, nu deze transacties (impliciet) cumulatief ten laste zijn gelegd en het hoger beroep van het Openbaar Ministerie zich kennelijk heeft beperkt tot feit 3.
Het hof overweegt als volgt.
Met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman is het hof van oordeel, dat gelet op de inhoud van de appelakte in hoger beroep in beginsel alle ten laste gelegde feiten in volle omvang aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Echter, nu de advocaat-generaal tijdens de regiezitting van 13 september 2013 uitdrukkelijk heeft toegezegd dat het hoger beroep van het Openbaar Ministerie zich (uitsluitend) richt op de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van feit 3, de strafmaat en de beslissing omtrent het beslag, acht het hof de omstandigheid dat de advocaat-generaal ter zitting van 18 december 2014 op die eerder gedane toezegging is teruggekomen, in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesvoering, nu aldus een zodanig ernstige inbreuk wordt gemaakt op de rechtens te respecteren belangen van de verdachte die er immers op mocht vertrouwen dat de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep zich materieel tot de door de advocaat-generaal op de regiezitting naar voren gebrachte punten zou beperken, dat zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is geschonden.
Het hof zal het Openbaar Ministerie om die reden niet-ontvankelijk verklaren in zijn ingestelde hoger beroep ten aanzien van de feiten 1 en 2.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank op de terechtzitting van 9 november 2011 (ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en 2) en op de terechtzitting van 23 november 2011 (ten aanzien van de feiten 2 en 3) en in hoger beroep op de terechtzitting van 13 september 2013 (ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair) door het gerechtshof toegelaten wijzigingen, waarbij het hof de nummering van de geldoverdrachten zoals door de rechtbank bij feit 1 primair en subsidiair aangebracht zal overnemen, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2009 tot en met 9 december 2009, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Turkije en/of in Pakistan en/of de Verenigde Arabische Emiraten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, op hierna te noemen tijdstippen (telkens) (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag,
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat geldbedrag was of wie dat geldbedrag voorhanden had en/of
-verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat geldbedrag, gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit misdrijf:
1. op of omstreeks 30 oktober 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
2. in of omstreeks de periode van 30 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009 een bedrag
van (ongeveer) 100.000 pond en/of
3. in of omstreeks de periode van 30 oktober 2009 tot en met 2 november 2009 een
onbekend geldbedrag en/of een geldbedrag van (ongeveer) 65.920 pond en/of
4. op of omstreeks 4 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 134.100 euro en/of
5. op of omstreeks 5 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 50.000 euro en/of
6. op of omstreeks 7 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 5.000 euro en/of
7. in of omstreeks de periode van 6 november 2009 tot en met 7 november 2009 een bedrag
van (ongeveer) 64.345 pond en/of
8. in of omstreeks de periode van 7 november 2009 tot en met 9 november 2009 een bedrag
van (ongeveer) 70.000 euro of Turkse Lira en/of
9. op of omstreeks 9 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 euro en/of
10. op of omstreeks 10 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 68.000 pond en/of
11. op of omstreeks 10november2009 een bedrag van (ongeveer) 94.000 pond en/of
12. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
13. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 70.500 euro en/of
14. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 pond en/of
15. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 5.000 euro en/of
16. in of omstreeks de periode van 11 november 2009 tot en met 17 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 200.000 euro of Turkse Lira en/of
17. in of omstreeks de periode van 11 november 2009 tot en met 12 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
18. op of omstreeks 12 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 82.000 pond en/of
19. op of omstreeks 13 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 42.500 pond en/of
20. op of omstreeks 13 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 50.000 pond en/of
21. op of omstreeks 13 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 85.000 pond en/of
22. op of omstreeks 14 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
23. in of omstreeks de periode van 13 november 2008 tot en met 15 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 50.000 pond en/of
24. op of omstreeks 16 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 74.500 pond en/of
25. op of omstreeks 16 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 55.000 pond en/of
26. op of omstreeks 17 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
27. op of omstreeks 24 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 pond en/of
28. in of omstreeks de periode van 23 november 2009 tot en met 25 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 100.000 euro of Turkse lira en/of
29. in of omstreeks de periode van 24 november 2009 tot en met 25 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 75.000 pond en/of
30. op of omstreeks 25 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 165.000 euro en/of
31. op of omstreeks 30 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 69.000 pond en/of
32. in of omstreeks de periode van 30 november 2009 tot en met 1 december 2009 een bedrag
van (ongeveer) 50.000 pond en/of
33. op of omstreeks 1 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 euro en/of
34. op of omstreeks 2 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 68.000 pond en/of
35. op of omstreeks 2 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 95.000 euro en/of
36. in of omstreeks de periode van 2 december 2009 tot en met 3 december 2009 een bedrag
van (ongeveer) 48.045 pond en/of en/of een bedrag van (ongeveer) 35.000 pond en/of
37. op of omstreeks 4 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 pond en/of
38. op of omstreeks 6 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 78.000 euro en/of
39. op of omstreeks 8 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 25.000 euro;
1. subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2009 tot en met 9 december 2009, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Turkije en/of in Pakistan en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op hierna te noemen tijdstippen (telkens) (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag,
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat geldbedrag was of wie dat geldbedrag voorhanden had en/of
-verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat geldbedrag,
gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf:
1. op of omstreeks 30 oktober 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
2. in of omstreeks de periode van 30 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009 een bedrag
van (ongeveer) 100.000 pond en/of
3. in of omstreeks de periode van 30 oktober 2009 tot en met 2 november 2009 een
onbekend geldbedrag en/of een geldbedrag van (ongeveer) 65.920 pond en/of
4. op of omstreeks 4 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 134.100 euro en/of
5. op of omstreeks 5 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 50.000 euro en/of
6. op of omstreeks 7 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 5.000 euro en/of
7. in of omstreeks de periode van 6 november 2009 tot en met 7 november 2009 een bedrag
van (ongeveer) 64.345 pond en/of
8. in of omstreeks de periode van 7 november 2009 tot en met 9 november 2009 een bedrag
van (ongeveer) 70.000 euro of Turkse Lira en/of
9. op of omstreeks 9 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 euro en/of
10. op of omstreeks 10 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 68.000 pond en/of
11. op of omstreeks 10 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 94.000 pond en/of
12. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
13. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 70.500 euro en/of
14. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 pond en/of
15. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 5.000 euro en/of
16. in of omstreeks de periode van 11 november 2009 tot en met 17 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 200.000 euro of Turkse Lira en/of
17. in of omstreeks de periode van 11 november 2009 tot en met 12 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
18. op of omstreeks 12 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 82.000 pond en/of
19. op of omstreeks 13 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 42.500 pond en/of
20. op of omstreeks 13 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 50.000 pond en/of
21. op of omstreeks 13 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 85.000 pond en/of
22. op of omstreeks 14 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
23. in of omstreeks de periode van 13 november 2008 tot en met 15 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 50.000 pond en/of
24. op of omstreeks 16 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 74.500 pond en/of
25. op of omstreeks 16 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 55.000 pond en/of
26. op of omstreeks 17 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
27. op of omstreeks 24 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 pond en/of
28. in of omstreeks de periode van 23 november 2009 tot en met 25 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 100.000 euro of Turkse lira en/of
29. in of omstreeks de periode van 24 november 2009 tot en met 25 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 75.000 pond en/of
30. op of omstreeks 25 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 165.000 euro en/of
31. op of omstreeks 30 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 69.000 pond en/of
32. in of omstreeks de periode van 30 november 2009 tot en met 1 december 2009 een bedrag
van (ongeveer) 50.000 pond en/of
33. op of omstreeks 1 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 euro en/of
34. op of omstreeks 2 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 68.000 pond en/of
35. op of omstreeks 2 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 95.000 euro en/of
36. in of omstreeks de periode van 2 december 2009 tot en met 3 december 2009 een bedrag
van (ongeveer) 48.045 pond en/of en/of een bedrag van (ongeveer) 35.000 pond en/of
37. op of omstreeks 4 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 pond en/of
38. op of omstreeks 6 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 78.000 euro en/of
39. op of omstreeks 8 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 25.000 euro;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met
9 december 2009, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of
in het Verenigd Koninkrijk en/of in Turkije en/of in Pakistan en/of de Verenigde Arabische
Emiraten (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar beroepsmatig en/of
bedrijfsmatig betaaldiensten verricht, door (telkens) opzettelijk ten behoeve van en/of op verzoek van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer (onbekend gebleven) ander(en)
-in het Verenigd Koninkrijk een aantal (in totaal ongeveer 20) geldbedragen te ontvangen, voor
een totaalbedrag van (ongeveer) 1,4 miljoen Engelse ponden;
-in Nederland en/of Turkije een aantal (in totaal ongeveer 19) geldbedragen beschikbaar te stellen, voor een totaalbedrag van (ongeveer) 1,2 miljoen euro en/of 370.000 Turkse lira en/of euro, althans (telkens) opzettelijk een of meer betaaldiensten, te weten een of meer geldtransfer(s), uitgevoerd;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met
9 december 2009, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of
in het Verenigd Koninkrijk en/of in Turkije en/of in Pakistan en/of de Verenigde Arabische
Emiraten (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meer (onbekend gebleven) ander(en) (telkens) opzettelijk een of meer geldtransacties uitgevoerd;
3.
hij op of omstreeks 27 januari 2010, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 21.000 euro
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat geldbedrag was of wie dat geldbedrag voorhanden had en/of
-heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen anders overweegt en met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafmaat tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Geldigheid van de dagvaarding
Het hof zal de dagvaarding ten aanzien van het in feit 1 onder transactie 3 ten laste gelegde, voor zover dit betrekking heeft op het witwassen van een onbekend geldbedrag, nietig verklaren. Nu het voor de verdachte niet duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan hetgeen in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering is gesteld.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van het requisitoir als standpunt ingenomen, dat zij zich kan vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank inzake feit 1 primair en feit 2 en dat de verdachte geheel moet worden vrijgesproken van feit 3, nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld, dat het bedrag van € 20.000 aan de verdachte toebehoort. Voor zover dat wel het geval zou zijn, staat aan een bewezenverklaring in de weg dat als dan sprake zou zijn van het enkele aanwezig hebben van een uit eigen misdrijf afkomstig geldbedrag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan de hand van zijn pleitnota op het standpunt gesteld, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij degene is die de door de rechtbank aan hem toegeschreven telefoonnummers heeft gebruikt. Hij heeft ter zitting in hoger beroep verklaard, dat hij aan geen enkel van de opgenomen, uitgeluisterde en aan hem toegeschreven telefoongesprekken heeft deelgenomen. De raadsman heeft in dit verband gesteld dat niet kan worden bewezen dat de gebruiker van de genoemde nummers één en dezelfde persoon is noch dat de verdachte deze persoon is.
Voorts is de raadsman van mening dat niet kan worden bewezen dat het geld waar de verdachte mee zou hebben gebankierd, van misdrijf afkomstig is, noch dat de verdachte op de hoogte was van een eventuele criminele herkomst van dit geld.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder het tweede onderdeel van feit 2 en onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het onder 2 tweede onderdeel ten laste gelegde, het opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam te zijn geweest, niet bewezen kan worden nu de bewezenverklaarde transacties niet kunnen worden aangemerkt als geldtransacties als bedoeld in artikel 1 van de (inmiddels vervallen) Wet inzake de geldtransactiekantoren.
Eveneens met de rechtbank is het hof van oordeel, dat niet is komen vast te staan dat het bij de doorzoeking op 27 januari 2010 in de woning van de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1.000 van enig misdrijf afkomstig is. Evenmin kan bewezen worden dat de verdachte het bedrag van € 20.000 (€ 3.000 en € 17.000) voorhanden heeft gehad, laat staan dat hij dit geldbedrag heeft verworven, overgedragen of omgezet.
Bewijsoverwegingen algemeen
Inleiding
Op grond van een Engels onderzoek naar de invoer en verspreiding van grote hoeveelheden heroïne via Nederland naar Engeland, is een verdenking ontstaan jegens [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn vervolgens in Nederland intensief telefonisch afgeluisterd en geobserveerd. Op grond hiervan is de verdenking ontstaan dat beiden zich in Nederland bezighielden met de voorbereiding van een heroïnetransport. Door het opnemen en uitluisteren van de gesprekken kwamen ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als verdachte in beeld. Op 9 december 2009 zijn alle vier genoemde verdachten aangehouden en in een woning in gebruik bij [medeverdachte 2] is op die dag 32,48 kilo heroïne aangetroffen. In een andere woning waarvan [medeverdachte 2] vanaf september 2009 de huur betaalde en waar hij in de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 8 december 2009 ook heeft verbleven, is een hoeveelheid van ruim 8 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne aangetroffen, alsmede mixers, persmallen en een mengbak met resten heroïne.
Naar aanleiding van de opgenomen en uitgeluisterde gesprekken en de observaties zijn op 27 januari 2010 ook [verdachte] en [medeverdachte 6] als verdachte aangehouden. De inhoud van de gesprekken heeft aanleiding gegeven te veronderstellen, dat door de verdachten gebruik werd gemaakt van een systeem van informele geldtransacties, ter verplaatsing van geldbedragen in Engeland en Nederland. Bij [medeverdachte 6] en de eveneens als verdachte aangehouden geldkoerier genaamd [medeverdachte 7], zijn documenten gelijkend op een administratie aangetroffen.
Toerekening van de telefoonnummers
Het dossier in deze zaak bevat vele opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken (tapgesprekken) die van belang zijn voor de bewijsvoering.
De rechtbank heeft onder paragraaf 6.2.1.2 en 6.2.1.3 van het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘[verdachte]’ uitvoerig uiteengezet waarom degene die de gebruiker is van de telefoonnummers eindigend op 9170, 1793, 4718 en 1407 steeds dezelfde persoon is en waarom, op grond van alle feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd, dat de verdachte deze persoon is.
Het hof sluit zich aan bij deze onderbouwde conclusie van de rechtbank en overweegt voorts als volgt.
De raadsman heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 4 december 2014, waarin, kort en zakelijk weergegeven, wordt geconcludeerd dat stemherkenning door een tolk na het uitluisteren van een aantal geluidsfragmenten, onvoldoende betrouwbaar is. Stem vergelijkend onderzoek dient aan de hand van een wetenschappelijk erkende werkwijze te worden verricht.
Wat er ook zij van dit rapport: het hof stelt voorop dat van stemherkenning door een tolk die een aantal geluidsfragmenten heeft uitgeluisterd, niet anders dan behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt bij de vraag of het steeds dezelfde persoon is geweest die daarop te horen is. Nu echter naar het oordeel van het hof geen steun te vinden is in het recht voor de zienswijze dat alleen een deskundige een stem op een geluidsfragment kan herkennen, kan niet worden gesteld dat stemherkenning op een niet-wetenschappelijk erkende wijze, door bijvoorbeeld een tolk of een verbalisant, geen enkele waarde heeft. Van belang is dat het resultaat van een stemherkenning steeds (behoedzaam) zal moeten worden beoordeeld in het licht van het overig bewijsmateriaal dat voorhanden is.
De rechtbank heeft de stemherkenning door de tolk genoemd als onderdeel van een reeks van feiten en omstandigheden, die in onderling verband en samenhang bezien moeten worden. Het hof heeft bij de toerekening van de telefoonnummers aan de verdachte in het bijzonder het verband en die samenhang in aanmerking genomen en is op grond daarvan van oordeel, dat van de stemherkenning in dit geval gebruik kan worden gemaakt in voor het bewijs redengevende zin.
Anders dan de rechtbank overweegt het hof met betrekking tot de werkzaamheden van de verdachte als volgt. De verdachte was in de ten laste gelegde periode in dienst van een schoonmaakbedrijf (proces-verbaal van bevindingen, pagina 1291 en verder van map 1c).Uit het werkrooster in de bijlage (pagina 1331 van map 1c) blijkt dat de verdachte op 1, 2, 3, 4, 7, 8 en 9 december 2009 acht uur heeft gewerkt. Een werkrooster van de voorgaande periode bevindt zich niet in het dossier. Het werkrooster geeft niet aan hoe laat de werkzaamheden van de verdachte aanvingen en de verdachte heeft niets over zijn werk willen verklaren. Uit de printlijsten van het aan verdachte toegeschreven telefoonnummer eindigend op 4718 blijkt dat op die dagen vanaf het middaguur met genoemd telefoonnummer voornamelijk gesprekken zijn gevoerd via paallocaties in Amsterdam Zuid Oost en in Diemen (pagina 1297 en verder van map 1c).
De werkgever van de verdachte, die schoonmaakwerk levert op projectbasis, heeft verklaard dat de verdachte op een moment aan het werk is geweest bij het NS station RAI (proces-verbaal van verhoor, pagina 1320 en verder van map 1c). De werkgever heeft niet precies aangegeven wanneer dit was en heeft ook verklaard, dat de verdachte geregeld niet op kwam dagen op het werk.
De tapgesprekken van het nummer eindigend op 4718 zijn vanaf 1 december 2009 vanaf het middaguur tot laat in de avond gevoerd.
Het hof is van oordeel, dat uit het dossier niet dan wel onvoldoende duidelijk kan worden opgemaakt waar en vanaf hoe laat de verdachte vanaf 1 december 2009 precies heeft gewerkt en dat genoemde omstandigheden niet uitsluiten, dat de verdachte zich gedurende het gedeelte van de dag dat hij niet werkte dan wel niet op het werk verscheen, bezig hield met het voeren van telefoongesprekken op verschillende locaties, waaronder zijn huisadres aan de [adres 1] in Amsterdam Zuid Oost. Anders dan de raadsman heeft betoogd, geven genoemde omstandigheden naar het oordeel van het hof geen aanleiding te betwijfelen dat de verdachte de gebruiker is geweest van het nummer eindigend op 4718.
Inzake de toerekening van de telefoonnummers heeft de raadsman in zijn betoog vooral de nadruk gelegd op enkele van de door de rechtbank afzonderlijk genoemde omstandigheden, die naar zijn mening voor twijfel zorgen inzake de toerekening. Zodoende is hij naar het oordeel van het hof voorbij gegaan aan de genoemde onderlinge samenhang tussen de verschillende feiten en omstandigheden die door het hof in het bijzonder in aanmerking is genomen.
De medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] hebben noch in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist, dat zij de personen zijn die gebruik hebben gemaakt van de telefoonnummers zoals die in de weergave van de hieronder besproken opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken worden genoemd.
Het hof sluit zich aan bij de toerekening door de rechtbank van de verschillende, door alle verdachten gebruikte telefoonnummers onder paragraaf 6.2.1.3 van het vonnis waarvan beroep, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier.
Toerekening van de administraties
Uit het dossier blijkt, dat in deze zaak op verschillende locaties twee zogenaamde administraties zijn aangetroffen.
Op 17 november 2009 is de geldkoerier [medeverdachte 7] aangehouden, met in zijn bezit een opschrijfboekje met daarin een administratie over de periode van 21 oktober tot en met 14 november 2009.
Op 27 januari 2010 zijn bij de doorzoeking van een woning aan de [adres 2] te Amsterdam, de verblijfplaats van de medeverdachte [medeverdachte 6], twee schriften in beslag genomen en een aantal losse pagina’s met aantekeningen, die duiden op een administratie.
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de gevonden administraties en de medeverdachte [medeverdachte 6] heeft betrokkenheid bij de bij hem aangetroffen stukken niet betwist.
De rechtbank heeft onder paragraaf 6.2.2.1.3 uitvoerig uiteen gezet dat de op 17 november 2009 aangetroffen administratie toebehoorde aan de geldkoerier [medeverdachte 7] en de op 27 januari 2010 aangetroffen administratie aan [medeverdachte 6]. Voorts is aan de hand van onder meer een vergelijking van beide documenten en de duiding van de namen en de bedragen de conclusie getrokken, dat in de beide administraties uitsluitend een gezamenlijk tegoed is bijgehouden ten behoeve van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Het hof onderschrijft deze conclusie onder paragraaf 6.2.2.1.3 van het vonnis en neemt de overwegingen daarin over, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier.
Met de rechtbank gaat het hof ervan uit, dat de inkomsten en uitgaven die zijn geboekt in de administraties, telkens zien op geldbedragen die door of namens [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] zijn ingebracht, of op geldbedragen die aan hen zijn uitgekeerd, dan wel aan derden die het geld in hun opdracht in ontvangst hebben genomen.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
De transacties
Het dossier bevat ten aanzien van de ten laste gelegde periode vele opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken en sms-verkeer, vooral tussen de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en de verdachte. Uit de inhoud van de telefoongesprekken is op te maken dat er een nagenoeg dagelijks onderling contact was tussen de verdachten. Door de inhoud en het karakter van deze gesprekken, in samenhang met de aangetroffen administraties, de verschillende observaties en de aangetroffen geldbedragen bij een geldkoerier en bij de verdachte [medeverdachte 3], is het hof tot de conclusie gekomen dat steeds sprake is van het (grensoverschrijdend) verplaatsen, dan wel wisselen, verrekenen of uitbetalen van geldbedragen, voornamelijk door de verdachte en in opdracht van [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1].
Bij de conclusie dat sprake is geweest van daadwerkelijk voltooide geldoverdrachten heeft het hof met name de volgende omstandigheden in onderling verband in aanmerking genomen:
-uit observaties is gebleken dat de verdachten elkaar en de geldkoerier op verschillende momenten hebben ontmoet, na het voeren van gesprekken waarin wordt gevraagd om ‘messages’ en codes en waarin veelvuldig verschillende getallen en het woord ‘geven’ voorkomen. Bij de observatie van
17 november 2009 is de geldkoerier [medeverdachte 7] aangehouden, met onder zijn arm geklemd een doos met daarin € 100.000;
-in de aangetroffen administraties is sprake van berekeningen die corresponderen met bedragen die genoemd worden in de telefonische berichten en bij de datum van 17 november staat een bedrag genoemd van 100.000;
-als sluitstuk van een transactie heeft vaak een telefoongesprek plaats dat als terugkoppeling kan worden beschouwd dat de transactie is voltooid zoals afgesproken.
De gesprekken worden gevoerd door personen met verschillende nationaliteiten, hebben een versluierend, enigszins cryptisch karakter, worden gekenmerkt door herhaalde patronen en gaan bij de voorbereiding van de geldoverdrachten gepaard met het veelvuldig noemen van getallen, al dan niet gevolgd door de mededeling ‘ok’. Ook wordt er bericht over zogenaamde ‘tokens’ , combinaties van getallen en letters, die kennelijk fungeren als legitimatie bij het overdragen dan wel afleveren van de geldbedragen.
Met de rechtbank heeft het hof uit de inhoud van de tapgesprekken afgeleid, dat ‘Lahore’ een manier is om ‘Londen’ aan te duiden en dat met ‘Multan’ een andere Engelse plaatsnaam wordt bedoeld. ‘B’ blijkt te staan voor Birmingham en ‘Topi’ is een manier om Turkije aan te duiden. Voorts is uit de gesprekken in samenhang met de aangetroffen administraties op te maken, dat in geval sprake is van ‘1’ bedoeld wordt een geldbedrag van € 100.000.
Het hof neemt met betrekking tot het taalgebruik de overwegingen van de rechtbank over onder paragraaf 6.2.2.1.1 onder versluierend taalgebruik, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier. Voorts neemt het hof over de overwegingen van de rechtbank onder paragraaf 6.2.2.8.1 met betrekking tot de herkenbare patronen en de rol die de verschillende verdachten binnen het hawala systeem hebben gespeeld.
Al met al is naar het oordeel van het hof sprake van de uitvoering van geldtransacties buiten het formele geldcircuit, door personen die daarvoor in het bezit dienden te zijn van een krachtens de Wft verleende vergunning of ontheffing. Het op deze manier overboeken van (grote) geldbedragen in grensoverschrijdend verband wordt ook wel aangeduid met de term ondergronds of hawala bankieren.
Hawala bankieren1.is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties die berust op het principe van verrekening, binnen een vaak grensoverschrijdende kring van vertrouwenspersonen, die allen hun eigen rol vervullen. Kort gezegd, komt het systeem erop neer, dat tegen verrekening van de geldende wisselkoers, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, door een ‘bankier’ en met behulp van een of meer tussenpersonen een geldbedrag betaalbaar wordt gesteld, dat op een eerder moment elders is ingebracht. De hierdoor ontstane schuld bij de uitkerende bankier wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers. Het systeem minimaliseert de noodzaak van de fysieke verplaatsing van geld, maar uiteindelijk wordt bij de daadwerkelijke uitbetaling wel vaak gebruik gemaakt van geldkoeriers.
Voor de inwoners van bepaalde landen en emigranten uit die landen is, gelet op het ontbreken van een veilig en betaalbaar bancair systeem, hawala bankieren in feite de enige betrouwbare en voor een ieder toegankelijke manier om betalingen te doen of geld naar familieleden over te maken.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat alleen die transacties wettig en overtuigend kunnen worden bewezen waarbij sprake is van zowel relevante en duidelijke tapgesprekken als van een daarmee samenhangend deel van de administratie waarin een of meer van de in de gesprekken genoemde bedragen terugkomen.
Als gevolg daarvan zal het hof de verdachte vrijspreken van de hem ten laste gelegde transacties met de nummers 8, 10, 14, 16, 18, 23, 28, 29, 33 en 37. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel, dat het dossier onvoldoende duidelijk wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezen verklaring van de transacties 1, 3, 5, 15, 20 en 32. Het hof zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de geldtransacties met de nummers 2, 4, 6, 7, 9, 11, 12, 13, 17, 19, 21, 22, 24, 25, 26, 27, 30, 31, 34, 35, 36, 38 en 39 heeft uitgevoerd.
Het hof verwijst voor de bewijsmiddelen inzake de administraties en de transacties naar de aanvulling op dit verkort arrest, onder feit 1 primair.
Voor de duiding van de bewijsmiddelen per transactie ten aanzien van de nummers 6, 12, 26, 35 en 39 verwijst het hof naar de overwegingen van de rechtbank onder paragraaf 6.2.2.2 (transactie 6), 6.2.2.3 (transactie 12), 6.2.2.4 (transactie 26), 6.2.2.5 (transactie 35) en 6.2.2.6 (transactie 39).
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft blijkens de inhoud van de tapgesprekken bij nagenoeg alle ten laste gelegde transacties een belangrijke, centrale rol gespeeld. Hij onderhield contacten met zowel de opdrachtgevers en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als met de medeverdachte [medeverdachte 6] (die ook als een financiële dienstverlener kan worden beschouwd), als met in elk geval één van de geldkoeriers.
Het dossier bevat voorts aanwijzingen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op enige manier betrokken zijn geweest bij het transport van 20 kilo heroïne in Engeland. Kort na de onderschepping hiervan vonden immers verschillende gesprekken plaats tussen [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte over het verloren gaan van 20 ‘auto’s’ in Birmingham, de aanhouding van ‘een jongen van ons’ waar dat mee gepaard is gegaan en de noodzaak het systeem te veranderen. Uit genoemde gesprekken blijkt dat de verdachte minstgenomen op de hoogte is geweest van het transport en de aanhoudingen in Engeland.
Het hof acht verder bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte 2] de in zijn woning aangetroffen hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad.
De verdachte is op verzoek betrokken geweest bij het regelen van het aankoopbedrag van de vacuümmachine, die eerst in de woning aan de [adres 3] heeft gestaan en vervolgens werd aangetroffen in het huis van medeverdachte [medeverdachte 4] (transactie 6). Het hof acht het aannemelijk dat deze machine gebruikt zou gaan worden voor het vacuüm verpakken van de aangetroffen hoeveelheid heroïne en de in de [adres 3] gevonden versnijdingsmiddelen.
Uit de inhoud van het dossier en de hierboven aangehaalde gesprekken kan worden opgemaakt dat de verdachte de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kende, dat hij in een betrekkelijk korte periode dagelijks (telefonisch) rechtstreeks en intensief contact met deze personen onderhield en dat hij ze geregeld ontmoette. Verder wist hij, dat de medeverdachten door de politie in Nederland gevolgd zijn, dat ze daardoor de tram in plaats van de auto moesten nemen en dat als gevolg daarvan een van de medeverdachten zich genoodzaakt zag tijdelijk het land te verlaten.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden, dat de gedragingen en gesprekken zoals hierboven geschetst, slechts voortkomen uit de omstandigheid dat de verdachten zich bewust waren dat zij zich bezig hielden met een strafbare vorm van ondergronds bankieren.
Uit de inhoud van het dossier en de hier boven geschetste feiten en omstandigheden is gebleken, dat de verdachte in de ten laste gelegde periode in opdracht van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] veelvuldig grote contante geldbedragen heeft omgezet dan wel heeft overgedragen.
Voorts is in enkele gevallen een groot geldbedrag op risicovolle wijze vervoerd in een auto, dan wel in een doos over straat.
Criminele herkomst van de geldbedragen
Het hof stelt om te beginnen vast, dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen waarmee de verdachte handelde, van een voorafgaand misdrijf afkomstig waren.
Voorts kan het enkele ‘ondergronds’, dan wel hawala bankieren, hoewel in deze zaak een strafbaar feit zoals hierna bewezen zal worden verklaard, niet zonder meer worden gekenschetst als het handelen met geldbedragen die van misdrijf afkomstig zijn. Hoewel in de wijze waarop hawala bankieren in de praktijk wordt gebracht verschillende kenmerken van witwassen zouden kunnen worden herkend, kan het bewijs van witwassen in geen geval worden gestoeld op de omstandigheid dat sprake is van hawala bankieren.
Het hof is vervolgens van oordeel dat uit de hierboven geschetste feiten en omstandigheden voortvloeit dat er (zonder meer) sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen ten aanzien van de verdachte.
Overwegingen en conclusies van het hof
Het hof is van oordeel dat gelet op dit vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft omtrent de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben niet verklaard over de (legale) herkomst dan wel de bestemming van de geldbedragen die in hun opdracht door de verdachte werden verplaatst. Voor zover de medeverdachten hebben verklaard over hun eigen legale inkomen, staat dat in geen enkele verhouding tot de hoogte van de bedragen waarmee gehandeld werd.
Het hof stelt vast dat de verdachte in het geheel niet heeft verklaard over de betreffende geldbedragen in de bewezenverklaarde transacties, als gevolg waarvan hij geen enkel tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden.
De verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben evenmin inzicht gegeven in de omvang en de frequentie van de transacties, noch in de herkomst dan wel de bestemming van het geld.
Indien dit door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding had gegeven, zou het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie hebben gelegen om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld. In deze zaak is een dergelijk concreet aanknopingspunt echter niet voorhanden.
Anders dan de raadsman is het hof bij deze stand van zaken daarom van oordeel, dat van het Openbaar Ministerie niet hoeft te worden verlangd dat het nader onderzoek doet naar de bron van de geldbedragen.
Alles afwegende, mede bezien in het licht van alle feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het vermoeden van witwassen, komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen die de verdachte omzette dan wel overdroeg middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte dit wist.
Gelet op de frequentie van de witwastransacties in de (relatief korte) ten laste gelegde periode, is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een gewoonte.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 primair is ten laste gelegd.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in alle onderdelen.
Bewijsoverwegingen feit 2 eerste onderdeel
De verdachte, die blijkens de inhoud van de telefoongesprekken, als tussenpersoon heeft gefungeerd, heeft in de ten laste gelegde periode in opdracht geldbedragen verplaatst.
Gelet op artikel 2:3a, eerste lid, van de Wft, zoals dat op 1 november 2009 in werking is getreden, is het een ieder met een zetel in Nederland verboden het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen zonder een daartoe door De Nederlandsche Bank (DNB) verleende vergunning. Gelet op artikel 1:1 Wft is een betaaldienstverlener degene die zijn bedrijf maakt van het verlenen van betaaldiensten en is een betaaldienst een bedrijfswerkzaamheid als bedoeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten (Richtlijn 2007/64/EG). Een zogenaamde ‘geldtransfer’ behoort tot de betaaldiensten. Geldtransfers worden in artikel 4 onder 13 van genoemde richtlijn gedefinieerd als:
‘een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld’.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door het aldus verrichten van financiële handelingen geldtransfers in de zin van de richtlijn tot stand heeft gebracht. Gelet op de frequentie van de transacties waarbij de verdachte als centrale tussenpersoon betrokken is geweest, stelt het hof voorts vast, dat zodoende sprake is geweest van een bedrijfsmatige uitvoering van betaaldiensten.
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat de verdachte niet beschikte over een vergunning van de Nederlandsche Bank als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid, Wft.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder het eerste gedeelte van feit 2 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 eerste onderdeel ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 30 oktober 2009 tot en met 9 december 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, op hierna te noemen tijdstippen telkens een geldbedrag verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededaders telkens wisten dat dit geldbedrag
-onmiddellijk of middellijk- - afkomstig was uit misdrijf:
2. in de periode van 30 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009 een bedrag van 100.000 pond en
4. op 4 november 2009 een bedrag van 134.100 euro en
6. op 7 november 2009 een bedrag van 5.000 euro en
7. op 7 november 2009 een bedrag van 64.345 pond en
9. op 9 november 2009 een bedrag van 60.000 euro en
11. op 10 november 2009 een bedrag van ongeveer 94.000 pond en
12. op 11 november 2009 een bedrag van 100.000 euro en
13. op 11 november 2009 een bedrag van 70.500 euro en
17. in de periode van 11 november 2009 tot en met 12 november 2009 een bedrag van 100.000 euro en
19. op 13 november 2009 een bedrag van ongeveer 42.500 pond en
21. op 13 november 2009 een bedrag van ongeveer 85.000 pond en
22. op 14 november 2009 een bedrag van ongeveer 100.000 euro en
24. op 16 november 2009 een bedrag van ongeveer 74.500 pond en
25. op 16 november 2009 een bedrag van ongeveer 55.000 pond en
26. op 17 november 2009 een bedrag van 100.000 euro en
27. op 24 november 2009 een bedrag van ongeveer 100.000 pond en
30. op 25 november 2009 een bedrag van 165.000 euro en
31. op 30 november 2009 een bedrag van 69.000 pond en
34. op 2 december 2009 een bedrag van ongeveer 68.000 pond en
35. op 2 december 2009 een bedrag van ongeveer 95.000 euro en
36. in de periode van 2 december 2009 tot en met 3 december 2009 een bedrag van ongeveer 48.045 pond en een bedrag van 35.000 pond en
38. op 6 december 2009 een bedrag van 78.000 euro en
39. op 8 december 2009 een bedrag van 25.000 euro.
2 eerste onderdeel
hij in de periode van 1 november 2009 tot en met 9 december 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar bedrijfsmatig betaaldiensten verricht, door opzettelijk ten behoeve van en/of op verzoek van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een aantal geldbedragen te ontvangen en een aantal geldbedragen beschikbaar te stellen.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof verwijst daartoe naar de aanvulling op dit verkort arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 eerste onderdeel bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
Het onder 2 eerste onderdeel bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 eerste onderdeel bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en het eerste onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft met betrekking tot de straf (maat) gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn, op de gezondheidstoestand van de verdachte en op de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan de onderliggende feiten noch daarna in Nederland in aanraking is geweest met politie of justitie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. In de ten laste gelegde en bewezen verklaarde periode, die relatief kort is, heeft de verdachte veelvuldig grote contante geldbedragen grensoverschrijdend en buiten het formele geldcircuit, verplaatst, omgezet, gewisseld of uitbetaald. Hierbij is gebruik gemaakt van verschillende soorten tussenpersonen en geldkoeriers. De verdachte heeft in genoemd verband een belangrijke, alle partijen verbindende rol gespeeld.
Door het op grote schaal (als bemiddelaar) verrichten van informele geldtransacties, heeft de verdachte bewerkstelligd dat deze geldstromen zijn onttrokken aan de voorschriften die gelden en aan het toezicht op de naleving van deze regels. De verdachte heeft de geldstromen vervolgens in het officiële circuit gebracht. Witwassen tast de integriteit van het formele, aan regels gebonden financiële verkeer aan en vormt aldus een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving daarin behoort te kunnen stellen. De verdachte heeft voorts door zijn handelen het voorafgaande criminele handelen van anderen gefaciliteerd.
De verdachte heeft de bovengenoemde geldtransacties bedrijfsmatig als betaaldienstverlener verricht zonder te beschikken over een daartoe door de Nederlandse Bank verleende vergunning, dan wel een door die instelling geregelde vrijstelling. De verdachte heeft zich zodoende onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, alsmede de grote hoeveelheid geldtransacties die de verdachte in een korte periode op bedrijfsmatige wijze heeft verricht, de hoogte van de bedragen en de rol die hij in het geheel heeft gespeeld, is het hof van oordeel, hoewel het hof een kleiner deel van het ten laste gelegde bewezen heeft verklaard dan de rechtbank, dat de in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend is.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 december 2014 is de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft in hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de gezondheid van de verdachte, geen aanleiding gezien de straf te matigen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, nu het dossier op 31 oktober 2012 bij het hof is binnengekomen en het hof eerst heden op 30 januari 2015 arrest wijst.
De zaak wordt niet afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep op 5 januari 2012. Als gevolg daarvan wordt de redelijke termijn overschreden met een jaar en drie weken. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof aanvankelijk een straf van 36 maanden passend en geboden achtte, maar gelet op het tijdsverloop deze zal matigen met 6 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Onder de verdachte is in totaal een bedrag van € 21.000 in beslag genomen (feit 3).
Hij heeft verklaard dat een gedeelte daarvan, € 1000 hem toebehoorde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht, geen beslissing te nemen op het beslag dat rust op het geldbedrag van € 1000 dat onder de verdachte in beslag is genomen. Op dit geldbedrag rust conservatoir beslag. Het hof begrijpt dat de advocaat-generaal hiertoe de beslaglijst in zoverre heeft ingetrokken.
Nu het openbaar ministerie het beslag inzake het bedrag van € 1000 niet handhaaft, vervalt het strafvorderlijk beslag ingevolge artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Als gevolg daarvan zal het hof geen beslissing nemen met betrekking tot het genoemde geldbedrag.
Gelet op de verklaring van de verdachte dat het geld voor het overige niet van hem was, zal het hof gelasten dat een bedrag van € 20.000 zal worden bewaard voor de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart de advocaat-generaal niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van het in feit 1 onder transactie 3 ten laste gelegde, voor zover dit betrekking heeft op een onbekend geldbedrag.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tweede onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 eerste onderdeel ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 eerste onderdeel bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een bedrag van € 20.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑01‑2015