Uit onder meer HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2856 volgt dat het hof – op grond van de artikelen 328, 330 en 316 Sv - het ‘noodzaakcriterium’ had behoren toe te passen.
HR, 06-12-2016, nr. 15/00810
ECLI:NL:HR:2016:2770
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-12-2016
- Zaaknummer
15/00810
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2770, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑12‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:250
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1205, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1205, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2770, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het doen van stemherkenning. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/00606 en 15/00626.
Partij(en)
6 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/00810
IV/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2015, nummer 23/005504-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2016.
Conclusie 08‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het doen van stemherkenning. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 15/00606 en 15/00626.
Nr. 15/00810 Zitting: 8 november 2016 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 30 januari 2015 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1. “medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken” en 2. “medeplegen van het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft voorts de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van het in beslag genomen geldbedrag van € 20.000,-.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/00606 en 15/00626. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4.1. Het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd om te beslissen op een voorwaardelijk verzoek tot (het doen van) nader onderzoek tot stemherkenning, terwijl de voorwaarde was vervuld.
4.2. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2014 overgelegde pleitnotities is namens de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
“1. Ik verzoek u [verdachte] vrij te spreken van alle drie de tenlastegelegde feiten in verband met het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
2. Het bewijs voor feiten 1 en 2 bestaat vrijwel alleen uit telefoongesprekken. Telefoongesprekken waarvan het Openbaar Ministerie a. meent dat die gesprekken door [verdachte] zijn gevoerd, en b. meent dat de inhoud van die gesprekken voldoende bewijs oplevert voor witwassen. Ik meen dat voor zowel a. als b. onvoldoende bewijs voorhanden is.
(…)
Toedichten telefoonnummers aan [verdachte]
7. Naar het oordeel van de verdediging bestaat er onvoldoende bewijs dat genoemde telefoonnummers bij [verdachte] in gebruik waren. [verdachte] ontkent de gebruiker te zijn geweest van deze nummers en het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen om van het tegendeel uit te gaan.
(…)
Conclusie
17. Gezien het voorgaande kan zowel de conclusie van de rechtbank dat de gebruiker van telefoonnummers 06- [001] , 06- [002] , 06- [003] en 06- [004] een en dezelfde persoon is, als de conclusie dat die persoon [verdachte] is geen stand houden. Zeker nu [verdachte] ontkent de gebruiker te zijn, is er teveel twijfel om aan voorbij te gaan. Ik verzoek u [verdachte] vrij te spreken van feiten 1 en 2.
(…)
Voorwaardelijk verzoek
53. Indien u in raadkamer concludeert dat u tot een - al dan niet gedeeltelijke - bewezenverklaring van feiten 1 en 2 kunt komen verzoek ik u de strafzaak tegen [verdachte] alsnog aan te houden en opdracht te geven tot een stemvergelijkend onderzoek tussen de stem van [verdachte] en de opnames van diverse tapgesprekken uit het dossier die aan [verdachte] worden toegerekend. Het ziet dan uiteraard op de gesprekken die zijn gevoerd met de telefoonnummers 06- [001] , 06- [002] , 06- [003] en 06- [004] .
54. [verdachte] ontkent dat hij de persoon is die te horen is op de opgenomen gesprekken. Bovendien ben ik - zoals u mij uitgebreid heeft horen betogen - van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om de telefoonnummers * [001] , * [002] , * [003] en * [004] aan [verdachte] toe te rekenen.
55. Om dat standpunt kracht bij te zetten heeft de verdediging onderzoek laten doen naar de stemherkenning van de tolk T-05 die een cruciale rol speelt bij het toerekenen van nummers aan [verdachte] , in het bijzonder bij het koppelen van de diverse telefoonnummers. Uit dat onderzoek volgt dat de herkenning door de tolk de toets der wetenschap niet kan doorstaan.
56. De enige mogelijkheid waarop u tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 zou kunnen komen is als u voorbij gaat aan het verweer van de verdediging met betrekking tot het toerekenen van telefoonnummers en bewijsbaar acht dat [verdachte] de gebruiker was van deze telefoonnummers.
57. Mocht u - ondanks de ontkenning van [verdachte] , ondanks het onderzoek dat is gedaan naar de stemherkenning door tolk T-05 en ondanks het uitgebreide verweer dat door de verdediging is gevoerd - menen dat [verdachte] geheel of gedeeltelijk kan worden veroordeeld voor feiten 1 en/of 2 dan acht ik het noodzakelijk dat er een stemvergelijkend onderzoek komt zodat kan worden vastgesteld of het aannemelijk is dat [verdachte] de persoon is die die gesprekken heeft gevoerd of niet.”
4.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter bespreekt met de raadsman het voorwaardelijk verzoek dat deze bij pleidooi heeft gedaan (randnummer 53 van de pleitnota). De voorzitter houdt de raadsman voor dat in geval het hof een voorwaardelijk verzoek toelaat en daar op enig moment op moet beslissen, het hof zich als dan impliciet uitlaat over de (omvang van een deel van de) bewezen verklaring. De voorzitter deelt de raadsman mede, dat hij genoemd verzoek vandaag ter zitting kan doen. Het hof zal het echter alleen in onvoorwaardelijke vorm accepteren.
De raadsman verzoekt de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting een moment te onderbreken voor overleg met de verdachte.
Na de onderbreking verklaart de raadsman:
De verdediging blijft bij het verzoek en doet dat in de voorwaardelijke vorm.
De advocaat-generaal voert het woord in repliek:
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging dient te worden afgewezen, nu reeds in eerste aanleg de stemherkenning door de tolk is betwist en besproken. Gelet op alle andere omstandigheden acht ik onderzoek zoals voorgesteld door de raadsman, niet noodzakelijk.”
4.4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan de hand van zijn pleitnota op het standpunt gesteld, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft daartoe, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij degene is die de door de rechtbank aan hem toegeschreven telefoonnummers heeft gebruikt. Hij heeft ter zitting in hoger beroep verklaard, dat hij aan geen enkel van de opgenomen, uitgeluisterde en aan hem toegeschreven telefoongesprekken heeft deelgenomen. De raadsman heeft in dit verband gesteld dat niet kan worden bewezen dat de gebruiker van de genoemde nummers één en dezelfde persoon is noch dat de verdachte deze persoon is.
(…)
Bewijsoverwegingen algemeen
Inleiding
Op grond van een Engels onderzoek naar de invoer en verspreiding van grote hoeveelheden heroïne via Nederland naar Engeland, is een verdenking ontstaan jegens [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn vervolgens in Nederland intensief telefonisch afgeluisterd en geobserveerd. Op grond hiervan is de verdenking ontstaan dat beiden zich in Nederland bezighielden met de voorbereiding van een heroïnetransport. Door het opnemen en uitluisteren van de gesprekken kwamen ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] als verdachte in beeld. Op 9 december 2009 zijn alle vier genoemde verdachten aangehouden en in een woning in gebruik bij [betrokkene 2] is op die dag 32,48 kilo heroïne aangetroffen. In een andere woning waarvan [betrokkene 2] vanaf september 2009 de huur betaalde en waar hij in de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 8 december 2009 ook heeft verbleven, is een hoeveelheid van ruim 8 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne aangetroffen, alsmede mixers, persmallen en een mengbak met resten heroïne.
Naar aanleiding van de opgenomen en uitgeluisterde gesprekken en de observaties zijn Op 27 januari 2010 ook [verdachte] en [betrokkene 3] als verdachte aangehouden. De inhoud van de gesprekken heeft aanleiding gegeven te veronderstellen, dat door de verdachten gebruik werd gemaakt van een systeem van informele geldtransacties, ter verplaatsing van geldbedragen in Engeland en Nederland. Bij [betrokkene 3] en de eveneens als verdachte aangehouden geldkoerier genaamd [betrokkene 4], zijn documenten gelijkend op een administratie aangetroffen.
Toerekening van de telefoonnummers
Het dossier in deze zaak bevat vele opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken (tapgesprekken) die van belang zijn voor de bewijsvoering.
De rechtbank heeft onder paragraaf 6.2.1.2 en 6.2.1.3 van het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘ [verdachte] ’ uitvoerig uiteengezet waarom degene die de gebruiker is van de telefoonnummers eindigend op [001] , [002] , [003] en [004] steeds dezelfde persoon is en waarom, op grond van alle feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd, dat de verdachte deze persoon is.
Het hof sluit zich aan bij deze onderbouwde conclusie van de rechtbank en overweegt voorts als volgt.
De raadsman heeft in hoger beroep een rapport overgelegd van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau van 4 december 2014, waarin, kort en zakelijk weergegeven, wordt geconcludeerd dat stemherkenning door een tolk na het uitluisteren van een aantal geluidsfragmenten, onvoldoende betrouwbaar is. Stem vergelijkend onderzoek dient aan de hand van een wetenschappelijk erkende werkwijze te worden verricht.
Wat er ook zij van dit rapport: het hof stelt voorop dat van stemherkenning door een tolk die een aantal geluidsfragmenten heeft uitgeluisterd, niet anders dan behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt bij de vraag of het steeds dezelfde persoon is geweest die daarop te horen is. Nu echter naar het oordeel van het hof geen steun te vinden is in het recht voor de zienswijze dat alleen een deskundige een stem op een geluidsfragment kan herkennen, kan niet worden gesteld dat stemherkenning op een niet- wetenschappelijk erkende wijze, door bijvoorbeeld een tolk of een verbalisant, geen enkele waarde heeft. Van belang is dat het resultaat van een stemherkenning steeds (behoedzaam) zal moeten worden beoordeeld in het licht van het overig bewijsmateriaal dat voorhanden is.
De rechtbank heeft de stemherkenning door de tolk genoemd als onderdeel van een reeks van feiten en omstandigheden, die in onderling verband en samenhang bezien moeten worden. Het hof heeft bij de toerekening van de telefoonnummers aan de verdachte in het bijzonder het verband en die samenhang in aanmerking genomen en is op grond daarvan van oordeel, dat van de stemherkenning in dit geval gebruik kan worden gemaakt in voor het bewijs redengevende zin.
Anders dan de rechtbank overweegt het hof met betrekking tot de werkzaamheden van de verdachte als volgt. De verdachte was in de ten laste gelegde periode in dienst van een schoonmaakbedrijf (proces-verbaal van bevindingen, pagina 1291 en verder van map 1 c).Uit het werkrooster in de bijlage (pagina 1331 van map 1 c) blijkt dat de verdachte op 1, 2, 3, 4, 7, 8 en 9 december 2009 acht uur heeft gewerkt. Een werkrooster van de voorgaande periode bevindt zich niet in het dossier. Het werkrooster geeft niet aan hoe laat de werkzaamheden van de verdachte aanvingen en de verdachte heeft niets over zijn werk willen verklaren. Uit de printlijsten van het aan verdachte toegeschreven telefoonnummer eindigend op [003] blijkt dat pp die dagen vanaf het middaguur met genoemd telefoonnummer voornamelijk gesprekken zijn gevoerd via paallocaties in Amsterdam Zuid Oost en in Diemen (pagina 1297 en verder van map 1 c).
De werkgever van de verdachte, die schoonmaakwerk levert op projectbasis, heeft verklaard dat de verdachte op een moment aan het werk is geweest bij het NS station RAI (proces-verbaal van verhoor, pagina 1320 en verder van map 1c). De werkgever heeft niet precies aangegeven wanneer dit was en heeft ook verklaard, dat de verdachte geregeld niet op kwam dagen op het werk.
De tapgesprekken van het nummer eindigend op [003] zijn vanaf 1 december 2009 vanaf het middaguur tot laat in de avond gevoerd.
Het hof is van oordeel, dat uit het dossier niet dan wel onvoldoende duidelijk kan worden opgemaakt waar en vanaf hoe laat de verdachte vanaf 1 december 2009 precies heeft gewerkt en dat genoemde omstandigheden niet uitsluiten, dat de verdachte zich gedurende het gedeelte van de dag dat hij niet werkte dan wel niet op het werk verscheen, bezig hield met het voeren van telefoongesprekken op verschillende locaties, waaronder zijn huisadres aan de [a-straat] in Amsterdam Zuid Oost. Anders dan de raadsman heeft betoogd, geven genoemde omstandigheden naar het oordeel van het hof geen aanleiding te betwijfelen dat de verdachte de gebruiker is geweest van het nummer eindigend op [003] .
Inzake de toerekening van de telefoonnummers heeft de raadsman in zijn betoog vooral de nadruk gelegd op enkele van de door de rechtbank afzonderlijk genoemde omstandigheden, die naar zijn mening voor twijfel zorgen inzake de toerekening. Zodoende is hij naar het oordeel van het hof voorbij gegaan aan de genoemde onderlinge samenhang tussen de verschillende feiten en omstandigheden die door het hof in het bijzonder in aanmerking is genomen.
De medeverdachten [betrokkene 2] , [medeverdachte 3] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] hebben noch in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist, dat zij de personen zijn die gebruik hebben gemaakt van de telefoonnummers zoals die in de weergave van de hieronder besproken opgenomen genoemd.
Het hof sluit zich aan bij de toerekening door de rechtbank van de verschillende, door alle verdachten gebruikte telefoonnummers onder paragraaf 6.2.1.3 van het vonnis waarvan beroep, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier.”
4.5.
Het hof heeft blijkens voorgaande overwegingen geconcludeerd dat verdachte de gebruiker is van de telefoonnummers eindigend op [001] , [002] , [003] en [004] . Het hof heeft de tapgesprekken die zijn gevoerd met dit telefoonnummer tot het bewijs gebezigd, zoals ook blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen die zich bij de stukken van het geding bevinden.
4.6.
Hoewel het hof het verzoek tot het doen van een stemvergelijkend onderzoek niet expliciet, met zoveel woorden, heeft verworpen, heeft het hof, anders dan het middel (veronder)stelt, blijkens hetgeen hiervoor is weergegeven wel degelijk - en zelfs zeer uitgebreid - gerespondeerd op het in het middel bedoelde verzoek. Het hof stelt voorop dat van stemherkenning door een tolk die een aantal geluidsfragmenten heeft uitgeluisterd slechts behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt bij de vraag of het steeds dezelfde persoon is die daarop te horen is. Het hof heeft voorts kort gezegd overwogen dat en – met verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen – tevens waarom a) in het recht geen steun is te vinden voor de zienswijze dat alleen een deskundige een stem op een geluidsfragment kan herkennen, b) de reeds uitgevoerde stemherkenning door de tolk bezien moet worden in onderling verband en samenhang met een reeks feiten en omstandigheden en c) degene die de gebruiker is van de betreffende telefoonnummers steeds dezelfde persoon is en dat op grond van alle feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de verdachte deze persoon is. Het hof concludeert vervolgens dat van de stemherkenning in dit geval gebruik kan worden gemaakt in voor het bewijs redengevende zin. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat het hof het verzoek tot het doen van een stemvergelijkend onderzoek afwijst en niet noodzakelijk1.acht. Dat oordeel acht ik gelet op enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds hetgeen het hof en de rechtbank hebben overwogen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.2.
4.7.
Het middel faalt.
5. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑11‑2016
Vgl. HR 15 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:409.