Hof Den Haag, 06-12-2021, nr. 2200208620
ECLI:NL:GHDHA:2021:2414
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
06-12-2021
- Zaaknummer
2200208620
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2414, Uitspraak, Hof Den Haag, 06‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:550
Uitspraak 06‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Hof veroordeelt man tot gevangenisstraf van 10 jaar voor doodslag op echtgenote.
Rolnummer: 22-002086-20
Parketnummer: 10-681048-19
Datum uitspraak: 6 december 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1991,
thans gedetineerd in de PI Ter Apel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens is beslist op de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 november 2019 tot en met 26 november 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (met kracht) bij de keel/hals beetgepakt/vastgepakt en/of (daarbij) (vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden), als gevolg waarvan die [slachtoffer] geen, althans onvoldoende lucht en/of zuurstof (binnen)kreeg en/of kon inademen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde, en dat de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het opzet op de dood
Het verweer van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van doodslag, nu het element “bewuste aanvaarding” ontbreekt. Er was sprake van een stressvolle situatie waarbij de verdachte in de hectiek van het moment zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans op het overlijden van zijn echtgenote. Ook het feit dat er geen doodsoorzaak kan worden vastgesteld, wijst daar op, aldus de raadsman. De raadsman heeft dit verweer nader onderbouwd in zijn pleitnota.
De overweging van het hof
De verdachte heeft verklaard dat hij de bewuste avond/nacht op twee momenten door zijn vrouw is aangevallen. Tijdens het tweede moment was er sprake van een handgemeen, waarbij zijn vrouw op enig moment op de bank kwam te liggen en hij haar met beide handen in haar hals heeft geknepen. In het politieverhoor van 26 november 2019 is hierover het volgende opgenomen (p.99 proces-dossier):Je duwde haar weg, wat gebeurde er.
Ik duwde haar en pakte haar nek vast. Ik zei hou je stil, blijf rustig, je moet mens worden. 1 moment werd ik woest omdat ze haar tong uit stak. Ik zei je kan wel zielig doen maar ik vind het niet zielig. Ik liet toen haar nek los.
Toen je je vrouw bij haar nek vastpakte, stonden jullie of lagen jullie?
Mijn vrouw lag op het bankstel en ik stond voor haar.
Hoe pakte je haar nek vast?
Ik zal het laten zien. Ze lag op de bank en ik stond voor haar.
Verdachte heeft aan de politie laten zien wat op dat moment zijn positie was en die van zijn vrouw. Op de foto op pagina 107 proces-dossier, die gemaakt is op basis van de verklaring van de verdachte, is te zien dat de politieagent, die de rol van de vrouw van verdachte heeft ingenomen, op zijn rug ligt en dat de verdachte naast hem staat met beide handen rond de hals van de politieagent.
De politie heeft de verdachte gevraagd: “Het is moeilijk maar hoe lang hield je haar vast?”.
De verdachte heeft hierop geantwoord: Het was een raar moment. Ik was aan het praten met haar en weet niet hoe lang ik met haar sprak. Tijdens het praten had ik mijn handen om haar nek. Op de vraag ”Hoe hard duwde jij op haar nek” heeft de verdachte geantwoord: “Ik weet het niet. Het eerste moment was ik heel kwaad en drukte ik heel erg hard en later drukte ik minder hard”. Op de vraag “ Waardoor is je vrouw nu overleden, denk je” heeft de verdachte geantwoord: “Ik denk stikken” . Op de vraag “Hoe is mevrouw gestikt, hoe komt dat? “ heeft hij verklaard: “Omdat ik drukte in haar keel”.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte verrichte handelingen – het met veel kracht dichtknijpen van de keel van zijn vrouw die op haar rug op de bank lag, het dichtgeknepen houden van die keel en het pas loslaten van de keel toen haar tong uit haar mond kwam – naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer opleveren. Nadat hij de hals van zijn vrouw had losgelaten, constateerde de verdachte dat ze dood was. Op de vraag van de politie wat er gebeurde toen hij haar nek los liet en zij veel lucht binnen kreeg heeft hij geantwoord: “Ik luisterde naar haar hart en mat haar pols maar er was niets. Het was stil”.
Zowel uit de handelingen van de verdachte als ook uit zijn antwoorden op de vragen van de politie waardoor zijn vrouw is overleden en hoe zij gestikt is, leidt het hof af dat de verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en dat hij die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Dat hij tijdens en na het dichtknijpen van haar keel met zijn vrouw zou zijn blijven praten, doet daar niet aan af en ziet het hof ook niet als een aanwijzing op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van zijn echtgenote door zijn handelen niet heeft aanvaard. Ook overigens zijn geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het hof tot een ander oordeel moeten of kunnen brengen. Zo heeft de verdachte niet geprobeerd het slachtoffer te reanimeren en heeft hij evenmin hulp ingeroepen van een ambulance, politie, vrienden of buren.
Andere oorzaak overlijden slachtoffer niet aannemelijk
Uitgaande van de verklaring van de verdachte is het slachtoffer overleden op 19 november 2019 om ongeveer half 2 ’s-nachts. Het lichaam is op 26 november 2019 om 12.00 uur -ruim 6 dagen later- in staat van ontbinding door de politie aangetroffen in de woning van verdachte en het slachtoffer.
Het slachtoffer was een 23-jarige vrouw waarbij blijkens het pathologisch rapport d.d. 11 mei 2020 van patholoog dr. J. Fronczek -voor zover nog te beoordelen- geen ziekelijke afwijkingen waren die het intreden van de dood kunnen verklaren of hiervoor van betekenis zijn geweest. De patholoog heeft in haar rapport voorts geconcludeerd dat hoewel er geen aanwijzingen waren voor uitwendig mechanisch geweld, dit overlijden door doorgemaakt geweld op de hals/nek geenszins uitsluit. Eventuele letsels uitwendig of inwendig aan de hals kunnen door de postmortale veranderingen niet meer zichtbaar zijn geweest, aldus de patholoog. Een toxicologische oorzaak van of bijdrage aan het overlijden is niet gebleken, aldus de conclusie in het toxicologisch rapport d.d. 28 april 2020 van de toxicoloog drs. R van der Hulst.
Het hof concludeert op basis van de verklaringen van de verdachte dat het slachtoffer is overleden door het met kracht dichtknijpen en gedurende enige tijd dichtgeknepen houden van haar keel/hals door de verdachte. De conclusie van de patholoog dat overlijden door doorgemaakt geweld op de hals/nek geenszins wordt uitgesloten, sterkt het hof in dit oordeel. Een andere doodsoorzaak, zoals in eerste aanleg door de raadsman is gesuggereerd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Conclusie
De verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vrouw als gevolg van het gedurende enige tijd met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van haar keel/hals zou komen te overlijden. Het opzet van de verdachte is in voorwaardelijke zin gericht geweest op het van het leven beroven van zijn vrouw.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 november 2019 tot en met 19 november 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met kracht bij de keel/hals vastgepakt en daarbij de keel/hals van die [slachtoffer] dichtgeknepen en gehouden, als gevolg waarvan die [slachtoffer] geen, althans onvoldoende lucht en/of zuurstof (binnen)kreeg en/of kon inademen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte zijn op dit onderdeel diverse verweren gevoerd. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweer, noodweerexces of psychische overmacht. Hij heeft dit betoog onder verwijzing naar zijn pleitnota in eerste aanleg, onderbouwd in zijn pleitnotities in hoger beroep.
Voordat deze verweren worden besproken, zal eerst worden aangegeven wat naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld met betrekking tot de feitelijke gang van zaken in de woning van de verdachte en het slachtoffer in de avond en nacht van 18 op 19 november 2019.
De verklaringen van de verdachte afgezet tegen de andere bewijsmiddelen
De verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 17 op 18 november door zijn vrouw mishandeld werd. Hij had zich voorgenomen om op 18 november na zijn werk naar de politie te gaan om hiervan aangifte te doen. Hij is van dit voornemen teruggekomen en op 18 november van zijn werk naar huis gegaan. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij zijn vrouw toen niet in de woning aantrof en dat hij ervan uit ging dat ze in de logeerkamer was. Midden in de nacht werd hij door zijn vrouw wakker gemaakt waarna ze hem na een woordenwisseling met gebalde vuisten in het gezicht sloeg. Ook zou hij met een staande lamp zijn geslagen. Verdachte zou toen hevig bloedend de gang in zijn gelopen, waarna hij heen en weer lopend tegen zijn vrouw gezegd zou hebben dat hij het uit wilde praten. Zij zou hem vervolgens gedwongen hebben het huis schoon te maken om de bloedvlekken te verwijderen. Vervolgens is de verdachte met zijn vrouw heen en weer gelopen naar de auto omdat zij zijn laptop wilde zien. Terug in de woning ging zijn vrouw weer naar haar kamer en ging de verdachte in de woonkamer zitten. Hij is in slaap gedoezeld en werd wakker toen zijn vrouw hem opnieuw aanviel. Zij begon hem weer te slaan met haar vuisten en handen en zou hem ook getrapt hebben. Verdachte werd toen ontzettend boos. Hij heeft haar op de bank geduwd en vervolgens met beide handen haar nek dichtgeknepen. Nadat hij haar nek had losgelaten, constateerde hij dat zijn vrouw dood was.
Behalve de verdachte en zijn echtgenote was er die avond niemand anders in de woning aanwezig. Het hof zal dan ook bij de beantwoording van de vraag of wat betreft de gebeurtenissen die avond en nacht de lezing van de verdachte gevolgd kan worden, ook de overige bewijsmiddelen in het dossier betrekken. Met de verklaringen van verdachte dient naar het oordeel van het hof enige behoedzaamheid te worden betracht aangezien hij op onderdelen wisselend heeft verklaard en het procesdossier ten aanzien van bepaalde onderdelen geen steun of zelfs contra-indicaties bevat.
Dat de verdachte die nacht is aangevallen door zijn vrouw en hierbij letsel heeft opgelopen, vindt steun in het rapport van de Farr arts die hem op 28 november 2019 heeft onderzocht en de letsels die geconstateerd zijn door de deskundige Van Venrooij aan de hand van de foto’s die op 26 november van de verdachte zijn gemaakt door forensische opsporing. Dat de verdachte met een staande lamp is geslagen vindt geen steun in de letselbeschrijvingen, evenmin in het forensisch onderzoek in de woning en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Op de lamp zijn geen bloedsporen aangetroffen en bij de verdachte is geen letsel aangetroffen dat past bij het slaan met de staande lamp die te zien is op p.504 van het dossier, wat volgens de verdachte de lamp is waarmee hij zou zijn geslagen.
In de woning is één bebloede tissue aangetroffen met bloedsporen van zowel verdachte zelf als zijn vrouw, geen doeken met bloed of ander schoonmaakmateriaal waaruit geconcludeerd kan worden dat er bij de verdachte sprake was van wonden “waaruit het bloed spatte”, zoals door de verdediging is aangevoerd. Ook is geen (fors) bebloede kleding van hem aangetroffen en is op de bank slechts op de leuning na een behandeling met luminol een bloedvlek aangetroffen. Blijkens de foto op p. 587 van het dossier was dit een kleine plek die kennelijk niet met het blote oog zichtbaar was maar met luminol zichtbaar is gemaakt. De Farr arts heeft op 28 november 2019 uitsluitend krasverwondingen, bloeduitstortingen en huidverkleuringen (paarse tot gele verkleuringen) geconstateerd. De verdachte heeft op 27 november tegenover de politie verklaard dat hij bij de tweede aanval zijn handen voor zijn gezicht hield om zich te verdedigen, maar dat hij zijn verdediging liet zakken zodat zijn vrouw haar boosheid kon botvieren (p.120 proces-verbaal). Hij heeft verklaard dat hij ook toen bloedde, maar die verklaring wordt niet ondersteund door bloedvlekken op de bank, (grote) bloedvlekken op zijn kleding of bebloede schoonmaakdoeken. Tijdens het verhoor van 2 juni 2020 heeft verdachte verklaard dat hij zich heeft gewassen in de badkamer en dat aan de handdoeken waarschijnlijk wel te zien is hoeveel bloed er op zijn gezicht zat. Dergelijke handdoeken zijn evenwel niet aangetroffen terwijl verdachte heeft verklaard niets te hebben gewassen in de week na het overlijden van zijn vrouw.
Resumerend
Op basis van de procesdossier, het verhandelde ter zitting en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot de volgende vaststelling van de feitelijke gang van zaken.
In de avond en nacht van 18 op 19 november 2019 is de verdachte door zijn vrouw twee maal aangevallen. Zij heeft hem hierbij met handen en vuisten in het gezicht gestompt en geslagen. Na de eerste aanval zijn verdachte en zijn vrouw naar de auto van verdachte gelopen en daarna weer terug naar de woning gegaan. Vervolgens heeft de vrouw van verdachte zich teruggetrokken in de logeerkamer. De verdachte is in slaap gedoezeld op de bank waarna hij enige tijd later opnieuw werd aangevallen. Ook toen is de verdachte door zijn vrouw met handen en vuisten in zijn gezicht gestompt en geslagen. Hij heeft in eerste instantie de klappen afgeweerd door zijn handen voor zijn gezicht te houden. Op enig moment liet hij zijn verdediging zakken, “zodat ze haar boosheid kon botvieren”, zoals hij heeft verklaard. Hij hoopte dat ze hierdoor kalm zou worden (proces-verbaal terechtzitting eerste aanleg d.d. 21 juli 2020 p. 4 en 5). Toen dat niet gebeurde heeft hij haar achterover geduwd waardoor ze ruggelings op de bank kwam te liggen. Vervolgens heeft hij met beide handen haar keel/hals beetgepakt en die dichtgeknepen. Op de vraag van de politie wat zijn vrouw deed toen verdachte haar bij de nek pakte, heeft verdachte geantwoord dat zij zich niet verdedigde. Hij dacht dat zij in shock was (p. 119 procesdossier). Toen hij haar hals losliet, constateerde hij dat zijn vrouw was overleden.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn vrouw in hun relatie die ongeveer drie jaar heeft geduurd, veelvuldig ruzie hadden. Dit was ook het geval in de paar maanden dat ze samen in Nederland hebben gewoond. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft de tolk die een aantal gesprekken en chats heeft vertaald, afkomstig van de mobiele telefoons van zowel de verdachte als zijn vrouw, geconcludeerd dat de verdachte en zijn echtgenote in de relatie continu ruzie hadden. De meeste ruzies werden begonnen door de vrouw van de verdachte en de meeste ruzies werden uiteindelijk ook weer goedgemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat deze conclusie van de tolk juist is. Het dossier bevat een aantal aanwijzingen op grond waarvan het hof de conclusie trekt dat er over en weer geweld werd gebruikt. In een chatgesprek met de verdachte zegt het slachtoffer dat ze door de verdachte met haar hoofd tegen het bed is geslagen. De verdachte heeft dit ook erkend. Het dossier bevat voorts chatgesprekken waarin het slachtoffer aangeeft mishandeld te worden door de verdachte (p. 378 en 469 proces-dossier). Bij het slachtoffer zijn door de patholoog bij de sectie aan de linkerarm en het rechterbeen beperkte onderhuidse bloeduitstortingen aangetroffen, deels met oppervlakkige huidbeschadiging. Bij de verdachte is letsel vastgesteld door de Farr arts. Er zijn verschillende getuigen gehoord en getuige [getuige 1] heeft een keer een blauwe plek bij de verdachte gezien (p.329 proces-dossier). Getuige [getuige 2] heeft wel eens een pleister bij de verdachte gezien, maar ze dacht dat dit van het scheren kwam (p.344 dossier).
Het beroep op noodweer
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er voor de verdachte op het moment van de tweede aanval sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen. Het hof is evenwel van oordeel dat met de gekozen verdediging -het dichtknijpen van de hals/keel en het dichtgeknepen houden van de hals/keel nadat hij haar op haar rug op de bank had geduwd- niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel van zijn vrouw, die op haar rug lag, zich op dat moment niet verdedigde en ongewapend was, staat niet in verhouding tot de eerdere geweldshandelingen van haar kant die louter bestonden uit het stompen en slaan tegen het hoofd/gezicht van de verdachte. De verdachte had terug kunnen stompen of slaan, haar beet kunnen pakken of haar op de grond kunnen duwen. Hij heeft de aanval uiteindelijk daadwerkelijk beëindigd door haar op de bank te duwen. De daarop volgende handeling, het met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel is een handeling die in feite slechts als “aanvallend” of als “een tegenaanval” kan worden bestempeld.
Op het moment waarop het slachtoffer ruggelings op de bank lag en haar aanval feitelijk was beëindigd -zij deed niets en was ‘in shock’ volgens de verklaring van de verdachte-, had de verdachte de kamer kunnen verlaten en desnoods ook de woning. Hij had zich ook kunnen “verschansen” in een van de kamers of de badkamer en kunnen wachten tot zijn vrouw tot bedaren was gekomen. Ook na de eerste aanval die avond was zij immers weer tot bedaren gekomen. In de onderhavige situatie was het verlaten van de kamer op het moment dat zijn vrouw ruggelings op de bank lag een reële optie die ook van de verdachte gevergd kon worden. Desnoods had hij de politie kunnen bellen op het moment dat hij zich in een andere kamer “verschanst” zou hebben.
Uit het dossier en met name uit de verklaringen van de verdachte, blijkt niet dat de onderhavige ruzie veel verschilde van eerdere ruzies. De verdachte heeft wat betreft die ruzies verklaard dat er ongeveer 20 incidenten zijn geweest waarbij hij door zijn vrouw werd mishandeld. In het begin waren het meer stompjes, later werd het heftiger. De verdachte is nooit naar een huisarts geweest om zich vanwege toegebracht letsel te laten behandelen en op twee momenten na heeft niemand ooit letsel bij hem gezien. Het hof is dan ook van oordeel dat het karakter en de intensiteit van de ruzies door de verdediging worden opgeklopt en dat het beroep op noodweer in feite gebaseerd is op die opgeklopte versie. Dat geldt ook voor de ruzies in de bewuste avond/nacht waarin de verdachte zijn vrouw om het leven heeft gebracht. Voor zijn verklaringen dat hij veel bloed heeft verloren (en om die reden bang was het leven te laten) biedt het dossier namelijk geen steun. Tot slot acht het hof het van belang dat verdachte groter en zwaarder was dan zijn vrouw en dat ook dat meebrengt dat hij zich op andere wijze tegen haar aanval had kunnen en ook moeten verdedigen.
Nu niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit wordt het beroep op noodweer om die reden verworpen.
Het beroep op noodweerexces
Ten aanzien van de vraag of de gedraging van de verdachte - het met kracht dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de hals/ keel van zijn vrouw terwijl zij ruggelings en ongewapend op de bank lag - het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging door haar aanval veroorzaakt, overweegt het hof als volgt. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Uit hetgeen de verdachte heeft verklaard tegenover de politie, de rechtbank en in hoger beroep tegenover het hof, blijkt niet dat er bij de verdachte sprake was van een zodanig door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging die ook van doorslaggevend belang was voor zijn gedraging. De verdachte was boos op zijn vrouw omdat zij hem die avond voor de tweede keer had aangevallen. Dat er tijdens die tweede aanval iets gebeurd is wat bij hem een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt, waardoor hij heeft gehandeld zoals hij heeft verklaard, is niet gebleken. De verdachte heeft zelfs in eerste instantie zijn dekking “laten zakken” in de hoop dat zijn vrouw zou kalmeren. Hij heeft voorts verklaard dat hij tijdens die aanval tegen haar bleef praten om haar te kalmeren. Tegenover de politie heeft hij het volgende verklaard: “Ik pakte haar vast en zei dat ze niet zo kinderachtig moest doen. ik zei je moet niet denken dat ik me niet kan verdedigen. Ik verdedig me niet omdat ik van je hou.” (p.99 proces-dossier). Vervolgens heeft hij verklaard dat hij zoveel had gebloed dat hij bang was om dood te gaan, dat hij dacht dat hij de nacht niet zou redden. Dat er sprake is geweest van veel bloedverlies is evenwel, zoals hiervoor is overwogen ten aanzien van de betreffende ‘tweede aanval’ van zijn vrouw, geenszins aannemelijk geworden. Dat hij doodsangsten heeft uitgestaan, acht het hof dan ook ongeloofwaardig. Naar het oordeel van het hof verhoudt dit zich ook niet goed tot het praten tegen zijn vrouw op het moment dat zij hem aanviel en daarna, op het moment dat hij haar vast heeft gepakt bij de nek; ook tijdens het dichtknijpen van haar hals/keel bleef hij naar eigen zeggen tegen haar praten. Zelfs nadat ze al was overleden, bleef hij blijkens zijn verklaring tegen haar praten. Het hof ziet dit gedrag van de verdachte als een duidelijke contra-indicatie voor de aanwezigheid van een voor noodweerexces vereiste hevige gemoedsbeweging, en acht die door de verdediging gestelde hevige gemoedsbeweging dan ook niet aanwezig. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de hals/keel van het slachtoffer het onmiddellijk gevolg is geweest van een heftige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De boosheid waarover verdachte heeft verklaard kan gelet op het vorenstaande niet zodanig hevig zijn geweest dat die kan worden aangemerkt als een heftige gemoedsbeweging waardoor hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging in genoemde mate heeft overschreden of in genoemde mate mocht overschrijden. Aan dit oordeel draagt bij – zoals hiervoor overwogen – dat de verdachte de aard en de intensiteit van de (echtelijke) ruzie op de bewuste avond naar het oordeel van het hof heeft overdreven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
Het beroep op psychische overmacht
Wat betreft de onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging verwezen naar het pleidooi in eerste aanleg. In hoger beroep heeft de verdediging op dit onderdeel geen nadere opmerkingen gemaakt. De onderbouwing van dit verweer is in de kern gebaseerd op de stelling van de verdediging dat gezien de continue aard van de verwensingen die de verdachte van het slachtoffer kreeg, haar fysieke agressie en de plotseling ontstane agressie die avond en nacht het alleszins aannemelijk is dat de verdachte toen gehandeld heeft onder invloed van een externe drang.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, blijkt uit het dossier dat de verdachte en zijn vrouw in de relatie veelvuldig ruzie hadden. Dat er uitsluitend sprake was van eenrichtingsverkeer op dit punt, in die zin dat het uitsluitend het slachtoffer was dat continu heftige verwensingen en fysieke agressie uitte richting de verdachte, is niet het geval. Ook de verdachte was verbaal en fysiek agressief. Dit blijkt onder andere uit een chat waarin de moeder van de verdachte zegt dat [voornaam verdachte] (de verdachte) erg spijt heeft dat hij zijn boosheid niet heeft kunnen controleren (p.469 proces-dossier), een gesprek tussen het slachtoffer en de verdachte waarin zij boos is omdat hij haar met haar hoofd tegen het bed aan heeft geslagen en de verdachte hiervoor excuses aanbiedt (p.474 proces-dossier), en een geluidsbestand waarin de verdachte aan meneer [betrokkene] vertelt dat hij een geduldig man is maar dat hij zichzelf niet meer in de hand kon houden toen [voornaam slachtoffer] (zijn vrouw) gisteren ernstige scheldwoorden aan het adres van zijn ouders en zijn zus heeft gebruikt (p. 387 proces-dossier). Ook uit een namens verdachte aan de pleitnota in hoger beroep gehecht document (“Summary of couples therapy”, p. 5) leidt het hof af dat verdachte zijn vrouw in het verleden heeft geslagen en geknepen.
De verklaringen die vrienden van de verdachte hebben afgelegd, bieden net zo min als de verklaringen van de verdachte zelf steun voor de stelling van de verdediging dat de verdachte zodanig leed onder hetgeen het slachtoffer hem verbaal en fysiek aandeed, dat dit psychische overmacht zou kunnen opleveren. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat het in het begin een echt verliefd koppel was. Later merkte hij dat ze regelmatig ruzie hadden. Desgevraagd vertelde de verdachte hem dat hij graag met haar (het slachtoffer) wilde leven, maar dat hij moeilijk aan haar verwachtingen kon voldoen. Geen woord over fysieke of verbale agressie. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat de verdachte hem wel eens heeft verteld dat zijn vriendin veeleisend was en dat er stress was voor hem, maar ook tegen deze getuige heeft de verdachte niets gezegd over fysieke of verbale agressie waaronder hij zou lijden. De verdachte zelf heeft tegenover de politie en ter zitting wel verklaard dat zijn vrouw fysiek en verbaal agressief was, maar uit zijn verklaringen blijkt niet dat dit bij hem een (ondraaglijk) psychisch lijden veroorzaakte, zoals door de verdediging wordt gesuggereerd.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat er geen sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, nu de feiten en omstandigheden waarop de verdediging het beroep op psychische overmacht heeft gegrond, niet aannemelijk zijn geworden. Het beroep op psychische overmacht wordt om die reden verworpen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn vrouw verwurgd. Hij heeft daarmee een einde gemaakt aan het leven van een 23-jarige vrouw die volop in het leven stond. Aan de nabestaanden is hierdoor een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan. Ook in de kring van haar familie in Iran laat de dood van het slachtoffer een grote leegte achter, zoals ook is gebleken tijdens het ter terechtzitting in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht van de vader van het slachtoffer. Daarnaast brengen feiten als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Dit alles klemt temeer nu zowel de verdachte als het slachtoffer zich ten tijde van het feit in hun eigen woning bevonden, een plek waar het slachtoffer zich juist veilig en geborgen had moeten voelen, zeker gezien het feit dat zij pas enkele maanden in Nederland was, nog weinig mensen kende en geen andere plek had om heen te gaan. Daarnaast heeft de verdachte zich pas een aantal dagen na de dood van het slachtoffer gemeld bij de politie. In de periode tussen het overlijden van het slachtoffer en het melden bij de politie heeft de verdachte de nabestaanden van het slachtoffer – die ver weg wonen en moeilijk konden achterhalen wat er aan de hand was - in het ongewisse gelaten over het lot van hun dierbare. Extra pijnlijk voor de nabestaanden is dat de verdachte voor zijn daad geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen en feitelijk de schuld bij het slachtoffer zelf probeert te leggen. Omdat de verdachte zich pas enkele dagen later bij de politie heeft gemeld, kon er als gevolg van de vergaande postmortale veranderingen geen exacte doodsoorzaak meer worden vastgesteld. Daarmee heeft de verdachte tevens het onderzoek belemmerd.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
28 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Omtrent de persoon van de verdachte is een rapport opgemaakt. Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport dat op 19 december 2019 is opgesteld door dr. S.J. Roza, psychiater. Volgens genoemde rapporteur is bij de verdachte geen psychische stoornis vastgesteld. Er zijn met name geen aanwijzingen voor een stemmingsstoornis (depressief of juist manisch), geen aanwijzingen voor een psychotische stoornis, geen aanwijzingen voor een traumagerelateerde of angststoornis, geen verslavingsproblematiek en evenmin rechtstreekse aanwijzingen voor ontwikkelingspathologie of persoonlijkheidspathologie.
Op 30 juni 2020 heeft ook de reclassering gerapporteerd over de verdachte, waarbij de reclassering zich heeft onthouden van het geven van strafadvies.
Gevoerde strafmaatverweren
Namens de verdachte zijn een aantal strafmaatverweren gevoerd, zoals omschreven in de pleitnotities van de raadsman.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Anders dan de verdediging bepleit, leunt het voorwaardelijke opzet van de verdachte - mede gelet op de aard van zijn handelen - niet aan tegen ‘grove schuld’. Ook ziet het hof geen aanleiding om op basis van de proceshouding van de verdachte tot strafvermindering over te gaan. Alhoewel de verdachte zichzelf heeft gemeld bij de politie, heeft hij dit pas na verloop van bijna een week gedaan; eerst nadat hij had getracht de ontdekking van het lichaam te vermijden door haar te koelen, nadat hij met het vliegtuig richting Iran was vertrokken, maar
op enig moment was teruggekeerd en nadat hij voorbereidingen had getroffen om het lichaam in stukken te delen, om zich daar vervolgens van te kunnen ontdoen. Dit gedrag duidt meer op iemand die alle opties - anders dan het melden bij de politie - heeft overwogen, maar uiteindelijk geen andere uitweg meer zag. Hierbij komt dat juist door het handelen van de verdachte -het zich pas na een aantal dagen melden bij de politie-, het onderzoek naar wat zich exact in de woning had afgespeeld, aanzienlijk werd bemoeilijkt.
De kans op een mogelijke nieuwe en daarmee dubbele veroordeling in Iran is bij het ontbreken van een rechtshulpverdrag met Nederland dusdanig onzeker, dat ook dit aspect geen aanleiding vormt om over te gaan tot strafvermindering. Uit hetgeen is aangevoerd kan bovendien niet de conclusie worden getrokken dat zou vaststaan dat de verdachte na ommekomst van zijn straf zal worden uitgezet naar Iran en daar zal worden vervolgd.
Ook in het verweer dat de verdachte als illegaal vreemdeling niet in aanmerking zou komen voor de VI-regeling of een strafonderbreking ziet het hof geen
aanleiding om te komen tot oplegging van een lagere straf. Ingevolge artikel 6:2:4, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan onder bepaalde voorwaarden strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. De verdachte hoeft bij een eventuele strafonderbreking uitsluitend Nederland te verlaten en niet - per definitie - naar Iran te gaan, waardoor de vermeende risico’s die door de verdediging zijn aangevoerd over een vertrek naar Iran niet aan de orde behoeven te zijn en ook overigens thans onvoldoende aannemelijk zijn geworden.
Conclusie
Gelet op de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling daarvan heeft het hof acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [nabestaande]
In het onderhavige strafproces heeft [nabestaande] zich als benadeelde partij gevoegd en – na vermindering van de vordering ter terechtzitting in eerste aanleg - een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 5.563,10. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
3 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[nabestaande]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.563,10 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 5.563,10 (vijfduizend vijfhonderddrieënzestig euro en tien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [nabestaande], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.563,10 (vijfduizend vijfhonderddrieënzestig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 december 2019.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. J.A.W. van 't Westeinde, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 december 2021.