Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/7.3.3.4
7.3.3.4 De kredietbeslissing
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS210015:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie paragraaf 7.3.2.4.
Zie over deze vorm van toetsing Bester 1985, Besanko & Thakor 1987 en Hynes & Posner 2002, p. 174.
De lage opbrengst van het krediet rechtvaardigt dit extra risico niet. Zie ook Bester 1985. Ook gaat deze methode er (te gemakkelijk) van uit dat er voor de kredietgever geen mogelijkheden zijn om het vermogen van de consument te gelde te maken als de consument eenmaal heeft gekozen voor de optie met een hoge rente.
Manove, Padilla & Pagano 2001.
Zie over creditscoring Durkin & Elliehausen 2014, p. 320 e.v. en Abdou & Pointon 2011.
Berg e.a. 2018.
De kredietgever neemt overigens wel een rationeel risico op een onjuist oordeel.
Overigens kunnen de economische omstandigheden zo slecht zijn dat de kredietgever zijn eigen kredietwaardigheidsoordeel over een individuele consument niet meer vertrouwt. Hij is dan bang iets over het hoofd te hebben gezien wat andere kredietgevers wel hebben gezien. Hij is bang om slachtoffer te worden van de winners curse. Zie hierover Mukminov 2015, p. 10 en Berlin 2009. De kredietgever zal dan kunnen besluiten om meer krediet te geven aan de bekende consumenten die al hebben bewezen dat ze betrouwbaar zijn. Zie Gonzalez 2008, p. 38.
Zie Ruckes 2004 en Berlin 2009. Overigens wil ik niet zeggen dat kredietgevers altijd zo zullen handelen. De bedoeling is om te laten zien dat kredietgevers niet altijd even precies handelen en (dus) een consument, al dan niet op rationele gronden, ten onrechte kunnen behandelen als een slechte of goede consument.
Immers, de kredietgever zal niet genoeg verdienen aan de eventuele krediettransacties met de zeer kleine groep kredietwaardige consumenten. Overigens kan het tegenovergestelde zich voordoen in economisch zeer goede tijden. De kredietaanvragen kunnen dan direct worden geaccepteerd.
Zie Durkin & Elliehausen 2014, p. 319 – 320, Hynes & Posner 2002, p. 175 – 176 en Steijvers, Voordeckers & Mercken 2004.
Voor het gemak ga ik ervan uit dat de consument alleen uit het inkomen kan en wil betalen.
Zie Steijvers, Voordeckers & Mercken 2004 voor een overzicht van verschillende vormen van kredietrantsoenering.
Anders dan de kredietgever, weet de kredietvragende consument in hoeverre hij kan en wil voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten.1 Deze informatieasymmetrie opent de deur naar opportunistisch gedrag van de consument. Laatstgenoemde kan immers vragen om een krediet, terwijl hij weet dat hij waarschijnlijk niet volledig zal terugbetalen. De kredietgever zal vanzelfsprekend geen krediet willen verstrekken aan deze consument. In de literatuur zijn twee methodes besproken die kunnen helpen een onderscheid te maken tussen de goede en slechte consumenten, te weten (i) een passieve en (ii) een actieve toetsing van de kredietwaardigheid. Nadat deze methodes hierna zijn besproken, wordt ingegaan op het scenario waarin de kredietgever ervoor kiest om (iii) geen kredietwaardigheidstoets te doen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat hierna wordt aangenomen dat de kredietgever een goede consument in beginsel zal accepteren. Mede omdat de kredietgever, over het algemeen, zijn bestaansrecht vindt in het verstrekken van krediet, ligt het minder voor de hand te veronderstellen dat er sprake zal zijn van een terughoudendheid in de kredietverstrekking als de consument een acceptabel kredietrisico met zich brengt.
(i) Een passieve toetsing
Om een inschatting te maken van de kredietwaardigheid, kan de kredietgever de consument laten kiezen tussen twee soorten van kredietovereenkomsten.2 Bij de eerste variant wordt het krediet tegen een hoge rente aangeboden en vraagt de kredietgever geen aanvullende zekerheden. Bij de tweede variant wordt het krediet aangeboden met een lage rente en eist de kredietgever wel aanvullende zekerheden. De gedachte hierachter is dat de kredietvragende consumenten zichzelf zullen selecteren. De goede consument weet immers dat de kans groot is dat hij tijdig terugbetaalt en zal daarom een grotere bereidheid tonen de gevraagde garantie te geven in ruil voor een lagere rente. Een slechte consument zal echter geen zekerheden op het spel willen zetten aangezien de kans groot is dat deze daadwerkelijk worden uitgewonnen. Deze consument zal daarom kiezen voor de hoge rente. Overigens is deze methode niet waterdicht. Zo kan bijvoorbeeld de goede consument zichzelf in de verkeerde groep plaatsen omdat hij het kleine risico op uitwinning daarvan niet wil nemen.3
(ii) Een actieve toetsing
De kredietgever kan voorts een actief onderzoek doen naar de kredietwaardigheid van de consument. In dat geval gaat de kredietgever op zoek naar informatie waaruit kan worden afgeleid of de betreffende consument goed of slecht is. Daarbij zal de kredietgever het kredietwaardigheidsoordeel laten steunen op een optimale hoeveelheid informatie. Dit betekent dat de kredietgever zal stoppen met het vergaren van (meer) informatie als hij denkt voldoende te weten. Zo is in de literatuur geschreven over kredietgevers – lazy banks – die de kredietwaardigheid hoofdzakelijk afstemden op de waarde van het beoogde onderpand (oftewel: het herstelrisico).4 Als die waarde naar verwachting hoog genoeg blijft, beschikt de kredietgever immers over enige zekerheid dat de gehele kredietvordering zal worden voldaan. De kredietgever zal daarom niet altijd kosten willen maken om te onderzoeken in hoeverre de consument kan voldoen aan de periodieke terugbetaalplichten (oftewel: het terugbetaalrisico). Overigens heeft het streven van de kredietgever om de uitvoeringskosten te beperken zich voorts vertaald in de opkomst van statistische creditscoring systemen die snel en goedkoop een betrouwbare inschatting kunnen maken van de terugbetaalkans.5 In dat geval wordt op basis van een aantal kenmerken van de betreffende consument een geautomatiseerde vergelijking gemaakt met het terugbetaalgedrag van vergelijkbare consumenten. Zo lijkt de kredietgever bijvoorbeeld een vrij betrouwbare inschatting te kunnen maken van de kredietwaardigheid op basis van de digital footprint van de consument.6 Zo kan het uitmaken met welk type apparaat de consument zich aanmeldt op de website van de kredietgever, van welk type besturingssysteem hij daarbij gebruikmaakt en op welke manier de consument op die website terecht is gekomen. Omdat de kredietgever veel van deze gegevens al heeft op het moment dat de consument zich aanmeldt op de website, kan de kredietwaardigheid dus gemakkelijk worden ingeschat.
De bereidheid om nieuwe informatie te vergaren hangt mede af van de informatie waarover de kredietgever reeds beschikt. Als de nieuwe informatie naar verwachting te weinig toevoegt aan de bestaande informatie, zal de kredietgever in principe geen onderzoekskosten meer maken. Er zijn meerdere voorbeelden te bedenken van situaties waarin het voorgaande kan leiden tot een feitelijk onjuist kredietwaardigheidsoordeel.7 Ten eerste kan worden gedacht aan de consument die wordt afgewezen omdat de kredietgever in het verleden slechte ervaringen met hem heeft gehad. De kredietgever acht de kans op verbetering van zijn kredietwaardigheid dan te klein om een onderzoek te doen naar zijn kredietwaardigheid. Ten tweede kan worden gedacht aan de consument die wordt afgewezen omdat de kredietgever de kredietwaardigheid van andere consumenten slecht inschat.8 Zo is in de literatuur bijvoorbeeld voorgebouwd op de veronderstelling dat de verhouding van kredietwaardige consumenten, ten opzichte van de niet-kredietwaardige consumenten, in economisch slechte tijden bijzonder klein is.9 Als de kredietgever een onderzoek doet naar de kredietwaardigheid van individuele consumenten, komt hij er in de meeste gevallen achter dat de consument inderdaad niet-kredietwaardig is. Omdat de kredietgever in dit scenario veel uitvoeringskosten maakt die hij waarschijnlijk niet volledig zal kunnen terugverdienen, zal hij alle kredietaanvragen direct kunnen afwijzen.10
(iii) Geen toetsing
Tot slot kan de kredietgever ervoor kiezen om geen kredietwaardigheidstoets uit te voeren en voor iedereen hetzelfde rentepercentage te hanteren. In dit scenario ligt echter averechtse selectie op de loer.11 Dit komt omdat de goede consumenten, vergeleken met de slechte consumenten, in mindere mate bereid zijn om een hogere rente te accepteren. Ten eerste zal de goede consument zich realiseren dat er minder van zijn inkomen overblijft als het krediet gepaard gaat met een hogere rente.12 Hij zal zich daarom afvragen of hij het krediet belangrijk genoeg vindt om deze (extra) terugbetaaloffers te maken. Een hoger rentepercentage zal mede daarom kunnen leiden tot een verminderde kredietvraag van goede consumenten. Ten tweede wil een slechte consument een bedrag lenen dat groter is dan hetgeen hij te verliezen heeft. Om die reden maakt het deze consument minder uit dat er een hogere rente wordt gevraagd. Hij betaalt een deel daarvan toch niet. Voor zover de kredietgever dus besluit een hoger rentepercentage te hanteren, zullen de goede consumenten besluiten om geen of minder krediet te vragen, terwijl de vraag van de slechte consumenten gericht blijft op grote(re) hoeveelheden krediet.
Omdat de rente een negatieve(re) invloed heeft op de vraag van goede consumenten, wijkt het kredietrisico van de kredietportefeuille – waarin alle individuele kredieten zitten – al snel af van het risico dat is verweven in de gefixeerde rente. Een groter deel van de verstrekte kredieten belandt immers bij slechte consumenten. De kredietgever zal ter afdekking van dit hogere risico de rente weer verhogen. Dit betekent echter dat de kredietvraag van goede consumenten nog verder zal afnemen en de winstgevendheid van de kredietportefeuille nog verder onder druk komt te staan. Om te voorkomen dat te veel goede consumenten afvallen, kan de kredietgever overgaan tot rantsoenering van krediet. De rente wordt in dat geval op een bepaald punt gefixeerd en de hoeveelheden te verstrekken krediet worden beperkt. Hierdoor zullen minder goede consumenten van de vraagzijde verdwijnen, terwijl het voor de slechte consumenten minder aantrekkelijk wordt om krediet te vragen. Laatgenoemden hebben immers grotere hoeveelheden krediet nodig om boven de verwachte kosten van niet-betalen uit te komen. Overigens moet worden bedacht dat kredietrantsoenering kan leiden tot een vraagoverschot op de markt.13 Zo kunnen bijvoorbeeld kredietaanvragen van goede consumenten worden afgewezen ook al kan en wil de consument voldoen aan de (hogere) terugbetaalplichten.