Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/26.6
26.6 Consortia
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS368198:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, Van Dale Lexicografie BV, Utrecht / Antwerpen, veertiende editie, 2005.
Zie bijvoorbeeld: Hof ‘s-Hertogenbosch 14 december 2000, nr. 97/20604, V-N 2001/19.1.3 en HR 8 november 2002, nr. 37 002, BNB 2003/47 (Consortium negen onderwijsinstellingen). In deze zaak werd onder een consortium verstaan: “een samenwerkingsverband van onderwijsinstellingen met organisaties, onderzoeksinstituten, bedrijven of onderwijsondersteunende instellingen. In de samenwerkingsovereenkomst van een dergelijk consortium moet (...) worden vastgelegd dat de deelnemers aan het consortium gezamenlijk een project uitvoeren voor gezamenlijke rekening, waarbij een van de deelnemende onderwijsinstellingen als aanvrager van de financiering van het project optreedt en zorg draagt voor de verdeling hiervan binnen het consortium.” Anders dan Markink en Zijlstra kan mijns inziens niet zonder meer gesteld worden dat voor de winstbelasting, de inkomsten- en vennootschapsbelasting, consortia transparant zijn. Daarvoor is het begrip “consortium” mijns inziens niet voldoende omlijnd. Zie: G.B. Markink en P.F. Zijlstra, BTW bij samenwerking, BTW-bulletin 2003, nr. 2.
Te denken valt aan bijvoorbeeld zogenoemde lijnvaartconsortia, die voor wat betreft het mededingingsrecht onder de werking van Verordening 823/2000 vallen. Verordening van de Commissie van 19 april 2000 houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lnvaartondernemingen (consortia), PbEG 2000, L 100/24. In de zin van deze verordening wordt onder consortium verstaan (art. 2 Verordening): “een overeenkomst tussen twee of meer vervoerders die uitsluitend voor goederenvervoer, en voornamelijk per container, schepen exploiteren en in een of meer vaargebieden geregelde internationale lijnvaartdiensten verzorgen, welke overeenkomst tot voorwerp heeft een samenwerking tot stand te brengen voor gemeenschappelijke exploitatie van een zeevervoerdienst die de dienst welke zonder het consortium individueel door elk van zijn leden zou worden aangeboden, verbetert, teneinde door middel van technische, operationele en/of commerciële overeenkomsten, met uitzondering van prijsbepalingen, hun werkzaamheden te rationaliseren”. Zie ook: Pj. Slot, Ch.R.A. Swaak en M.S. Mulder, Inleiding mededingingsrecht, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2005, blz. 76.
A.L. Mohr, Van maatschap, vennootschap onder firma en commanditaire vennootschap, Gouda Quint, Deventer, 1998, blz. 184.
Zie bijvoorbeeld: HR 8 november 2002, nr. 37 002, BNB 2003/47 (Consortium negen onderwijsinstellingen) over een consortium van negen onderwijsinstellingen en een automatiseerder.
HvJ EG 29 april 2004, nr. C-77/01 (EDM), BNB 2004/285.
HvJ EG 1 juli 1982, nr. 222/81 (BAZ Bausystem), V-N 1982, blz. 2022.
HvJ EG 25 oktober 2007, nr. C-174/06 (CO.GE.P.), V-N 2007/49.17.
Van Dale omschrijft het “consortium” als een:
“tijdelijke vereniging van kapitalisten of ondernemingen om voor gezamenlijke rekening een financiële of handelsoperatie uit te voeren (m.n. het plaatsen van leningen)” 1
Deze definitie is zo ruim, dat het een groot aantal van de in dit onderzoek besproken samenwerkingsverbanden alsmede andere, niet-contractuele samenwerkingsverbanden kan dekken.2 In voorkomende gevallen wordt al van een consortium gesproken, wanneer bepaalde groepen ondernemers overeenkomsten, besluiten en feitelijke gedragingen op elkaar afstemmen. In andere gevallen moet de samenwerking een gemeenschappelijke exploitatie inhouden. 3
In een wat beperktere zin zijn consortia samenwerkingsverbanden, waarbij de participanten hun zelfstandigheid behouden, maar wel bepaalde activiteiten op elkaar afstemmen in het kader van het tot stand brengen van een voor gemeenschappelijke rekening en risico aangenomen (eenmalig) project.4 In deze beperktere zin, is het consortium niet noodzakelijkerwijs een personenvennootschap, EESV of kapitaalsvennootschap, maar – al naar gelang de wijze, waarop de consortiumovereenkomst is opgesteld – eerder een van de andere contractuele samenwerkingsverbanden, die in dit onderzoek aan de orde zijn geweest.5
Gezien bovenstaande omschrijvingen, zegt de aanduiding “consortium” op zichzelf weinig over de voor de samenwerking verkozen rechtsvorm of over het antwoord op de vraag of het samenwerkingsverband een belastingplichtige is. De zaak EDM is hier een sprekend voorbeeld van.6 Uit deze zaak blijkt niet helder of het consortium een belastingplichtige was, of dat het een samenwerkingsvorm betrof, die niet tot het ontstaan van een belastingplichtige leidde. Wat dat betreft waren de feiten in de zaak BAZ Bausystem duidelijker.7 Het betrof een bouwconsortium, dat als een belastingplichtige werd aangemerkt. Ook de feiten uit de zaak Co.Ge.P. zijn helderder dan die in de zaak EDM.8 Het consortium in de zaak Co.Ge.P. werd als een belastingplichtige aangemerkt. Het betrof echter een “overheidslichaam met een economisch karakter”.
Het begrip “consortium” heeft geen eenduidige betekenis. Voor de heffing van de btw heeft het begrip geen specifieke betekenis en kan het zowel slaan op samenwerkingsverbanden van het eerste archetype als van het derde archetype (zie deel II, hoofdstuk 8).