In de zaak tegen de medeverdachte [betrokkene 2] heeft de Hoge Raad reeds op 17 februari 2016, nr. 15/01680 (niet gepubliceerd, peek) uitspraak gedaan.
HR, 31-01-2017, nr. 15/04672
ECLI:NL:HR:2017:114, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
15/04672
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:114, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1441, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:1441, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:114, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑01‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2017/199 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2017-0091
NbSr 2017/74
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Toepassing LOVS-oriëntatiepunten. Hof heeft verdachte t.z.v. gekwalificeerde diefstal in een bedrijfspand veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. Hof heeft daartoe overwogen dat het aansluiting heeft gezocht bij de oriëntatiepunten, die inhouden dat voor een inbraak in een bedrijfspand 120 uren taakstraf als oriëntatiepunt heeft te gelden. Feitenrechter is niet gebonden aan LOVS-oriëntatiepunten en uitleg hiervan is aan hem voorbehouden. Beperkte toetsing in cassatie, gelet op rechterlijke straftoemetingsvrijheid en aard van oriëntatiepunten. Hof heeft de bij de strafoplegging betrokken omstandigheden dat verdachte tezamen met anderen doelgericht de inbraak heeft gepleegd en dat daarbij aanzienlijke schade is ontstaan, kennelijk als "strafvermeerderende factoren" gezien op grond waarvan niet kon worden volstaan met een taakstraf. Dit oordeel is gelet op vooropstelling niet onbegrijpelijk. CAG: anders. Samenhang met nr. 15/01673.
Partij(en)
31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/04672
EC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 maart 2015, nummer 21/002805-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering, in het bijzonder over de motivering van de oplegging van een gevangenisstraf.
3.2.
Ten laste van de verdachte is, kort gezegd, bewezenverklaard dat hij tezamen en in vereniging met anderen in een bedrijfspand heeft ingebroken en een sigarettenautomaat heeft weggenomen.
3.3.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal met braak in een bedrijfspand waarbij veel schade is ontstaan. Zij zijn samen doelgericht op pad gegaan om te gaan stelen en hebben daarbij het gebruik van braak niet geschuwd. Verdachte toont hiermee aan geen respect te hebben voor het eigendom van anderen. Hij en zijn mededaders hebben zich bij dit alles kennelijk uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag. Dergelijke feiten veroorzaken overlast en financiële schade bij de slachtoffers.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 februari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor vermogensdelicten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat mede gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel, beiden van na te melden duur, passend en geboden is. Deze straf is hoger dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft anders dan de advocaat-generaal aansluiting gezocht bij de rechterlijke oriëntatiepunten en ziet, gelet op de ernst van het feit en de procesopstelling van verdachte, geen reden hiervan af te wijken. Uitsluitend in de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld ziet het hof aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen."
3.4.1.
Hoewel de feitenrechter niet is gebonden aan de LOVS-oriëntatiepunten en de uitleg hiervan aan hem is voorbehouden, kan in gevallen waarin hij die oriëntatiepunten uitlegt en/of toepast in cassatie worden getoetst of die uitleg en toepassing door de rechter begrijpelijk is. Die toetsing heeft echter, de rechterlijke straftoemetingsvrijheid in aanmerking genomen alsmede gelet op de aard van die oriëntatiepunten, een beperkt karakter.
3.4.2.
Gelet op 's Hofs overweging dat het bij de strafoplegging aansluiting heeft gezocht bij de rechterlijke oriëntatiepunten en in aanmerking genomen hetgeen het Hof heeft bewezenverklaard, heeft het kennelijk het oog gehad op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van art. 310-312 Sr inzake een inbraak in een bedrijfspand. Deze LOVS-oriëntatiepunten houden onder meer het volgende in:
"Art. 310-312 Sr inbraak
(...)
Omschrijving oriëntatiepunt
(...)
c. Inbraak bedrijfspand 120 uur taakstraf
(...)
Strafvermeerderende en/of strafverminderende factoren:
- personen aanwezig/confrontatie
- omvang schade
- kwetsbare situaties (bijv. bij insluiping in een ziekenhuis of bejaardencentrum e.d.)
- samenwerkingsverband."
3.4.3.
Kennelijk heeft het Hof de bij de strafoplegging betrokken omstandigheden dat de verdachte tezamen met anderen doelgericht de inbraak heeft gepleegd en dat daarbij aanzienlijke schade is ontstaan, als "strafvermeerderende factoren" gezien op grond waarvan niet kon worden volstaan met een taakstraf, en een gevangenisstraf passend en geboden was. Dit oordeel is, in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.4.1 is vooropgesteld, niet onbegrijpelijk. Het is ook toereikend gemotiveerd.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2017.
Conclusie 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Toepassing LOVS-oriëntatiepunten. Hof heeft verdachte t.z.v. gekwalificeerde diefstal in een bedrijfspand veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk. Hof heeft daartoe overwogen dat het aansluiting heeft gezocht bij de oriëntatiepunten, die inhouden dat voor een inbraak in een bedrijfspand 120 uren taakstraf als oriëntatiepunt heeft te gelden. Feitenrechter is niet gebonden aan LOVS-oriëntatiepunten en uitleg hiervan is aan hem voorbehouden. Beperkte toetsing in cassatie, gelet op rechterlijke straftoemetingsvrijheid en aard van oriëntatiepunten. Hof heeft de bij de strafoplegging betrokken omstandigheden dat verdachte tezamen met anderen doelgericht de inbraak heeft gepleegd en dat daarbij aanzienlijke schade is ontstaan, kennelijk als "strafvermeerderende factoren" gezien op grond waarvan niet kon worden volstaan met een taakstraf. Dit oordeel is gelet op vooropstelling niet onbegrijpelijk. CAG: anders. Samenhang met nr. 15/01673.
Nr. 15/04672 Zitting: 15 november 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 25 maart 2015 de verdachte wegens primair “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
Deze zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (nr. 15/01673), waarin ik vandaag eveneens concludeer.1.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, aangezien uit de bewijsvoering niet volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten zich een zodanige feitelijke heerschappij over de sigarettenautomaat hebben verschaft dan wel dit goed zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende hebben onttrokken dat de wegneming van de automaat als voltooid kan worden beschouwd.
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 9 november 2012 te Putten tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijf/pand, gevestigd aan de [a-straat 1] , heeft weggenomen een sigarettenautomaat (al dan niet met inhoud) toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [A] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
(i) Een op 9 november 2012 bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] , voor zover inhoudende:
“Op donderdag 8 november 2012, omstreeks 22:30 uur, is het restaurant/café [A] , gelegen aan de [a-straat 1] in Putten afgesloten. Het restaurant is voorzien van een alarmsysteem. Bij de afsluiting van het restaurant is het alarm ingeschakeld. Bij het afgaan van het alarm is het hoorbaar of er geluid in het pand is. Op vrijdag 9 november 2012, om 01:14 uur, werd ik gebeld door de alarmcentrale met het bericht dat het alarm van het restaurant afging. Ik hoorde dat het geluid leek alsof er een voorwerp over de grond werd geschoven. Mijn woning is gelegen aan de achterzijde van het restaurant. Ik keek vanuit mijn woning in de richting van het restaurant en zag een drietal personen uit het restaurant weglopen. Ik zag dat deze drie personen vanuit het restaurant de [a-straat] opliepen, in de richting van de Oude Garderenseweg. Twee personen waren ongeveer 1.75 meter lang en één persoon was kleiner, ongeveer 1.60 meter lang. Ik ben naar het restaurant gelopen en zag dat de voordeur van het pand geopend was. Ik zag dat deze kennelijk met geweld was opengebroken. Ik kon zien dat de personen zich alleen toegang hadden verschaft tot de hal. In de hal stond links een sigarettenautomaat. Deze automaat is erg zwaar. Ik zag dat de sigarettenautomaat niet meer op zijn plek stond.
Ik ben naar buiten gelopen en zag dat de sigarettenautomaat midden op de weg stond, de stekker was uit het stopcontact gehaald.”
(ii) Een proces-verbaal van aanhouding van de medeverdachte [betrokkene 2] van 9 november 2012, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant] , voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant:
“Op 9 november 2012 01.10 uur kwam er bij de regionale meldkamer Politie een melding dat er een inbraakalarm was bij cafetaria [A] aan de [a-straat] te Putten. Hierop ging ik ter plaatse. Toen ik de [a-straat] insloeg, ik was op dat moment op zeer korte afstand van het cafetaria, zag ik voor mij een zwarte Seat Leon met daarin een manspersoon achter het stuur, keren op de weg. Hierop stopte ik, stapte uit en liep op de auto af Ik zag dat de man alleen in de auto zat en dat de achterbank naar voren plat geklapt was. Ik zag dat de man naast zich op de bijrijdersplaats een paar bruine leren handschoenen had liggen. Ik vroeg de man of hij een rijbewijs of ID-kaart bij zich had en wat hij daar deed. Ik zag dat het [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] -1985 te [geboorteplaats] , wonende aan de [b-straat 1] te [woonplaats] , betrof. Ik hield de man aan op verdenking van diefstal door middel van braak. Tevens had ik het vermoeden dat de sigarettenautomaat achter in de Seat Leon moest worden vervoerd en dat daarom de achterleuning van de bank was neergeklapt.”
(iii) Een op 10 november 2012 bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
“Ik ben met [betrokkene 2] (het hof begrijpt verdachte [betrokkene 2] ) en een Nederlandse jongen naar Putten gereden. We hebben op de navigatie [a-straat] ingetikt. We zijn naar [a-straat] gegaan om in te breken. Ik stond op de uitkijk. Ik weet niet hoe ze de deur hebben opengebroken. De Nederlandse jongen had een sporttas bij zich met spullen. We hadden alle drie handschoenen aan. Ik dacht dat de Nederlandse jongen de stekker uit de automaat haalde. We hebben hem toen met zijn drieën naar buiten getrokken. [betrokkene 2] ging toen de auto ophalen om de automaat erin te zetten. We hebben aan het snoer van de automaat getrokken om hem zo naar buiten te trekken. Ik heb het gedaan met [betrokkene 2] en de andere Nederlandse jongen. [betrokkene 2] zou met de auto weer langs komen om de automaat mee te nemen. Toen [betrokkene 2] wilde keren, zag ik dat de politie eraan kwam. Ik ben toen gaan rennen met de andere jongen. Hij heeft toen gebeld naar jongens in Hilversum. Wij werden toen opgehaald na ongeveer drie kwartier door de jongens in de Opel. Ik ben toen met de Nederlandse jongen achterin gaan zitten.”
7. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde voltooide (gekwalificeerde) diefstal. Volgens de raadsman is het bij een poging gebleven, omdat het apparaat in de macht van de aangever is gebleven.
8. Het hof heeft dit verweer onder “overwegingen met betrekking tot het bewijs” als volgt samengevat en verworpen:
“Door de verdediging zijn de volgende verweren gevoerd:
(…)
2. De sigarettenautomaat is niet aan de feitelijk heerschappij van aangever onttrokken, en evenmin heeft verdachte de sigarettenautomaat onder zijn heerschappij gebracht, waardoor slechts sprake kan zijn van een poging tot diefstal. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair en meer subsidiair ten laste gelegde.
(…)
Ten aanzien van het tweede verweer
In zijn arrest van 22 maart 2011 (NJ 2013/159) overweegt de Hoge Raad als volgt.
“Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard.”
Nu verdachte, voordat hij gevlucht is, samen met zijn medeverdachten de sigarettenautomaat reeds uit het bedrijfspand van aangever had gemanoeuvreerd en deze buiten op straat stond, is het hof van oordeel dat de sigarettenautomaat aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende is onttrokken. Hierdoor is sprake van een voltooid delict. Het hof verwerpt het verweer.”
9. Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed, één en ander zoals bedoeld in art. 310 Sr, in verbinding met art. 311, eerste lid, aanhef en onder 4° en onder 5°, Sr, is onder meer vereist dat de verdachte het desbetreffende goed heeft weggenomen. Daarvoor is nodig dat de verdachte zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst.2.
10. In de hiervoor onder 8 weergegeven overwegingen ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte en zijn medeverdachten de sigarettenautomaat zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende hebben onttrokken dat er sprake is van een voltooide wegneming van de automaat.
11. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. De verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte] en [betrokkene 2] hebben met geweld de voordeur van het restaurant opengebroken. Nadat één van hen de stekker uit de sigarettenautomaat had gehaald, hebben zij met zijn drieën de automaat uit het bedrijfspand getild en deze buiten op straat (midden op de weg) gezet. Vervolgens is [betrokkene 2] de auto gaan halen met de bedoeling om de sigarettenautomaat achterin de auto te vervoeren en heeft hij de achterbank van de auto naar voren geklapt en achter het stuur plaatsgenomen.
12. Aldus heeft de wegnemingshandeling bestaan uit het buiten de deur van het restaurant brengen van de sigarettenautomaat. Daarmee is de band tussen het goed en de rechthebbende doorgesneden.3.In dit verband kan worden verwezen naar een recent arrest van de Hoge Raad, waarin een veroordeling wegens diefstal in cassatie in stand bleef. In die zaak had de verdachte samen met een ander in een speelgoedwinkel een doos met daarin een looptrainer gepakt, deze meegenomen naar de andere kant van de winkel, de looptrainer uit de verpakking gehaald en een Playstation in die lege doos gestopt. De doos was nog niet buiten de winkel gebracht.4.Ook in stand bleef een veroordeling wegens diefstal waarin de verdachte op een bouwterrein een zaagmachine en een kabel had geplaatst op de laadvloer van zijn op dat bouwterrein geparkeerde vrachtwagen.5.De onderhavige zaak onderscheidt zich van de beide genoemde zaken hierin, dat het voorwerp van de diefstal reeds buiten de locatie waar het voorwerp is aangetroffen, is gebracht. Nu de sigarettenautomaat midden op de weg, buiten het restaurant was geplaatst, kon het hof tot het oordeel komen dat deze daarmee aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende was onttrokken. Gelet op hetgeen de verdediging in hoger beroep naar voren heeft gebracht, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering van zijn oordeel. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.6.
13. Anders dan de steller van het middel aanvoert, doet aan de juistheid en de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof niet af dat de rechthebbende aan de achterzijde van het restaurant woonde, zodat de automaat nog in het zicht van de rechthebbende zou hebben gestaan. Daaraan doet evenmin af dat de verdachte en zijn medeverdachten door de rechthebbende en de politie zijn betrapt op het moment dat de automaat zich nog buiten op de weg bevond. Op dat moment was de wegnemingshandeling immers reeds voltooid.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof de opgelegde gevangenisstraf onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, aangezien het hof heeft overwogen dat het aansluiting heeft gezocht bij de “LOVS-oriëntatiepunten” (hierna ook: oriëntatiepunten), terwijl die oriëntatiepunten voor het onderhavige geval een taakstraf voorschrijven.
16. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, heeft de raadsman van de verdachte zich ten aanzien van de op te leggen straf gerefereerd aan het standpunt van de advocaat-generaal bij het hof. Uit dat proces-verbaal blijkt dat de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van medeplichtigheid aan poging tot diefstal zal worden veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. In eerste aanleg heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken op de grond dat er geen sprake is van een voltooid delict en een poging tot inbraak (in eerste aanleg) niet ten laste was gelegd.
17. Het hof heeft de verdachte ter zake van diefstal met braak in vereniging van een sigarettenautomaat uit een bedrijfspand veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ter motivering van de opgelegde straf onder “oplegging van straf en/of maatregel” het volgende overwogen:
“De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal met braak in een bedrijfspand waarbij veel schade is ontstaan. Zij zijn samen doelgericht op pad gegaan om te gaan stelen en hebben daarbij het gebruik van braak niet geschuwd. Verdachte toont hiermee aan geen respect te hebben voor het eigendom van anderen. Hij en zijn mededaders hebben zich bij dit alles kennelijk uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag. Dergelijke feiten veroorzaken overlast en financiële schade bij de slachtoffers.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie van 11 februari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor vermogensdelicten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat mede gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel, beiden van na te melden duur, passend en geboden is. Deze straf is hoger dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft anders dan de advocaat-generaal aansluiting gezocht bij de rechterlijke oriëntatiepunten en ziet, gelet op de ernst van het feit en de procesopstelling van verdachte, geen reden hiervan af te wijken. Uitsluitend in de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld ziet het hof aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.”
18. De “LOVS-oriëntatiepunten” houden, voor zover hier van belang, het volgende in. Voor een inbraak in een bedrijfspand (school/kantine) geldt als oriëntatiepunt 120 uren taakstraf, terwijl bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien weken wordt vermeld en bij frequente recidive vier maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als strafverhogende factoren worden in de toelichting onder meer aangemerkt de omvang van de schade en het plegen in samenwerkingsverband.7.
19. Het uittreksel justitiële documentatie van 11 februari 2015 betreffende de verdachte vermeldt geen onherroepelijke veroordelingen voor misdrijven of overtredingen door de strafrechter maar maakt slechts melding van aan de verdachte opgelegde transacties ter zake van belediging van een politieambtenaar (20 juli 2009), feitelijke aanranding van de eerbaarheid (22 februari 2002) en overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (11 november 2010), welke transacties door de verdachte zijn voldaan. Daarnaast vermeldt het uittreksel dat aan de verdachte een administratieve sanctie in de vorm van een geldboete is opgelegd ter zake van een WAHV-overtreding (11 november 2013) en dat die geldboete is geïnd.
20. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. In cassatie kan niet worden onderzocht of de juiste straf is opgelegd en evenmin of de straf beantwoordt aan alle daarvoor in aanmerking komende factoren.8.De keuze van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, terwijl deze keuze geen motivering behoeft.9.De “LOVS-oriëntatiepunten” vormen geen recht in de zin van art. 79 Wet RO. In cassatie kan dan ook niet met vrucht over een onjuiste toepassing ervan worden geklaagd.10.Hoewel de feitenrechter niet is gebonden aan de “LOVS-oriëntatiepunten” en de uitleg van de oriëntatiepunten aan hem is voorbehouden, kan in cassatie wel worden getoetst of de uitleg van de oriëntatiepunten en de toepassing ervan door het hof begrijpelijk zijn.11.
21. In de hiervoor onder 17 weergegeven strafmotivering ligt als het oordeel van het hof besloten dat het hof bij de strafoplegging de “LOVS-oriëntatiepunten” tot uitgangspunt heeft genomen en dat de toepassing van de oriëntatiepunten meebrengt dat uitgegaan dient te worden van het oriëntatiepunt dat geldt in geval van recidive. Dit oordeel acht ik niet zonder meer begrijpelijk. De oriëntatiepunten houden in dat voor een inbraak in een bedrijfspand een taakstraf van 120 uren als oriëntatiepunt heeft te gelden en in geval van recidive een gevangenisstraf van tien weken. Het hof heeft in zijn strafmotivering op basis van het uittreksel justitiële documentatie vastgesteld dat de verdachte niet eerder is veroordeeld (voor vermogensdelicten). Desondanks is het hof bij het bepalen van de op te leggen straf uitgegaan van het oriëntatiepunt dat geldt in geval van recidive. Gelet op het voorgaande, is de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd.12.
22. Bij het voorgaande neem ik in aanmerking dat het hof heeft overwogen geen reden te zien af te wijken van de “LOVS-oriëntatiepunten”. Afgezien van de verwijzing naar de oriëntatiepunten, heeft het hof slechts volstaan met een standaardmotivering en een nadere beschrijving van de ernst van het feit. Daarnaast heeft het hof gerefereerd aan de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en aan de procesopstelling van de verdachte. Wanneer de onbegrijpelijke verwijzing naar de oriëntatiepunten zou worden weggedacht, resteert evenmin een begrijpelijke strafmotivering en voldoet de strafmotivering evenmin aan de motiveringsvoorschriften van art. 359, vijfde lid en zesde lid, Sv. Aldus kan niet worden gezegd dat de voornoemde onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is.13.
23. Ten overvloede merk ik ten aanzien van het begrip “recidive” in de oriëntatiepunten nog het volgende op. Anders dan het begrip “frequente recidive”, waaronder wordt verstaan dat “de verdachte ter zake van minimaal tien vermogensdelicten al dan niet onherroepelijk is veroordeeld, waarvan ter zake van vijf vermogensdelicten in de afgelopen twee jaar, wordt het begrip “recidive” in de oriëntatiepunten niet toegelicht. Voor een restrictieve interpretatie, inhoudende dat het uitsluitend dient te gaan om specifieke recidive, in die zin dat in het onderhavige geval alleen eerdere inbraken in bedrijfspanden dan wel eerdere vermogensdelicten als recidive zouden kunnen worden aangemerkt, bestaat naar mijn mening geen grond. Zo merkt Schuyt op dat het begrip “recidive” in de strafrechtelijke context ziet op de herhaling van een strafbaar feit, dus in algemene zin.14.Aangezien het begrip “recidive” in de (toelichting op de) oriëntatiepunten niet nader wordt begrensd, meen ik dat hiermee kennelijk is gedoeld op algemene recidive.15.In de onderhavige zaak is van eerdere veroordelingen door de strafrechter evenwel geen sprake. Evenmin is sprake geweest van een strafbeschikking. De omstandigheid dat er wel eerdere transacties en een administratieve sanctie door de verdachte zijn voldaan, maakt dat niet anders. Deze zijn immers niet als veroordelingen in de hiervoor bedoelde zin aan te merken.
24. Het middel slaagt.
25. Het tweede middel slaagt. Het eerste faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
26. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2016
Vgl. HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:206, NJ 2016/118, rov. 2.5, HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3361, rov. 2.5, HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1251, NJ 2015/259, rov. 2.3 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159, rov. 2.3.
Zie ook de conclusie van toenmalig advocaat-generaal Remmelink voorafgaand aan HR 13 december 1977, NJ 1978/593.
Zie HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:206, NJ 2016/118.
Zie HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159.
Zie voorts HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2871 (de verdachte heeft met behulp van zijn toegangspas aan zijn medeverdachte de toegang tot een bedrijf verschaft, waarna de medeverdachte bij het bedrijf dozen met processoren heeft opgepakt, deze direct daarop voor de buitenwereld onzichtbaar in een sporttas heeft gedaan en de sporttas met de dozen buiten de nooddeur heeft gezet), HR 27 oktober 1998, nr. 108.280 (niet gepubliceerd) (de verdachte heeft in een supermarkt tandenborstels uit een stelling gepakt en deze direct daarop voor de buitenwereld onzichtbaar in zijn kleding gestoken, waarna hij de tandenborstels, voordat hij de kassa was gepasseerd, uit eigen beweging weer terug in de stelling heeft geplaatst), HR 2 december 1986, NJ 1987/589 (de verdachte en zijn medeverdachte hebben negen wielen van een opslagterrein gehaald en deze over de dubbele afrastering, waarmee dat opslagterrein was omgeven, buiten dat terrein gebracht) en HR 7 oktober 1980, NJ 1981/80 (de verdachte en zijn medeverdachte zijn ’s nachts een supermarkt binnen gegaan, nadat één van hen een lat opzij had geschoven, zij hebben pakken en potten met koffie vanuit de schappen in boodschappenwagens geladen, waarna zij ongeveer tien boodschappenwagens bij de uitgang van de winkel hebben klaargezet en weg zijn gegaan om het verdere vervoer van de koffie te regelen).
De meest recente versie van deze oriëntatiepunten (juli 2016) is toegankelijk via www.rechtspraak.nl onder “Hoe werkt het recht”, “Reglementen, procedures, formulieren” en “Strafrecht”. De desbetreffende oriëntatiepunten zijn ten aanzien van “art. 310-312 Sr inbraak” tot stand gekomen in mei 2005, gewijzigd in mei 2011 en aangepast in november 2013. De versie van de oriëntatiepunten van oktober 2014, die golden ten tijde van het wijzen van het bestreden arrest (op 25 maart 2015), komt, voor zover hier van belang, overeen met de versie van juli 2016. In de versie van de oriëntatiepunten van oktober 2012, die golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit (op 9 november 2012), was als oriëntatiepunt voor een inbraak in een bedrijfspand (school/kantine) zes weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf of tachtig uren taakstraf opgenomen. In geval van recidive gold als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien weken en bij frequente recidive vier maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Vgl. A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk, Deventer: Kluwer 2015, p. 310.
Vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805, rov. 3.3, HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9353, rov. 4.3, HR 25 november 2003, NS 2004, 18, rov. 4.4, HR 26 juni 1984, NJ 1985/138, rov. 7.5 en Van Dorst, a.w., p. 313.
Vgl. HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1236, NJ 2014/364 m.nt. Borgers, rov. 2.5, HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2745, NJ 2011/410, rov. 2.5, HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6702, NJ 2011/411 m.nt. Borgers, rov. 2.5 en HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838, NJ 2003/570, rov. 3.2.4.
Vgl. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2067, rov. 3.5. Vgl. voorts de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld (ECLI:NL:PHR:2014:430) onder 3.4 voorafgaande aan HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1236, NJ 2014/364 m.nt. Borgers en de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:HR:2011:BP2745) onder 8 voorafgaande aan HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2745, NJ 2011/410. Zie nader: F. Vellinga-Schootstra, Strafrechtersrecht: rechtersregelingen in het strafproces, in: Pet af, p. 493-516.
Vgl. HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2067, rov. 3. Vgl. voor zaken waarin het hof in zijn strafmotivering als strafverzwarende omstandigheid heeft betrokken dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, terwijl daarvoor geen steun is te vinden in het uittreksel justitiële documentatie: HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3617, rov. 3, HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:481, rov. 2, HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1553, rov. 3, HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1065, rov. 3, HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:887, rov. 2, HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:883, rov. 2, HR 23 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8168, rov. 2, HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1441, rov. 3 en HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4274, rov. 4.
Vgl. voor een geval waarin een onvolkomenheid in de strafmotivering gelet op de gehele strafmotivering niet tot cassatie heeft geleid: HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:824, rov. 3.4 (eerste alinea).
Zie P.M. Schuyt, Verantwoorde straftoemeting. Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Rechtsgeleerdheid, (dissertatie Radboud Universiteit Nijmegen 2010), Deventer: Kluwer 2009, p. 118. Zie ook in algemene zin art. 78c Sr. Andere bepalingen kennen wel beperkingen tot soortgelijke misdrijven dan wel tot veroordelingen tot een bepaalde strafsoort, zoals art. 43a Sr.
Zie mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:2697) onder 11 voorafgaand aan HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:306 (art. 81 RO).
Beroepschrift 21‑01‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
TWEE MIDDELEN VAN CASSATIE
van: mr. N. van Schaik
inzake:
[requirant], requirant van cassatie van het te zijnen laste door het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, op 25 maart 2015, onder parketnummer 21-002805-15, gewezen arrest.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder artikel 359 lid 2 en/of lid 3 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans doordat de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd is, nu niet (zonder meer) uit de bewijsvoering volgt dat de verdachten zich een zodanige feitelijke heerschappij over de sigarettenautomaat hebben verschaft, dan wel dit goed zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende hebben onttrokken, dat de wegneming van de automaat als voltooid kan worden beschouwd. De bestreden beslissing kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
De onderhavige zaak draait om de diefstal (door middel van braak) van een sigarettenautomaat uit een cafetaria. In eerste aanleg heeft de politierechter requirant vrijgesproken, waaraan de volgende motivering ten grondslag lag:
‘Naar het oordeel van de politierechter is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (…) tenlastegelegde heeft begaan aangezien er geen sprake is van een voltooid delict. Een poging inbraak is niet tenlastegelegd.
Ter toelichting merkt de politierechter op dat alleen het uit de hal van de snackbar halen van de sigarettenautomaat en het naar buiten brengen van die automaat niet voldoende is voor een bewezenverklaring van een voltooid delict. Op die manier is de automaat nog niet buiten de feitelijke heerschappij van de eigenaar gebracht. Uit het dossier blijkt dat de automaat buitenstond, op de weg, kennelijk in het zicht van de eigenaar, niet verstopt en aldus dichtbij het pand. Het dossier bevat verder geen informatie over de exacte locatie waarop de automaat is aangetroffen. De daders zijn gestopt door het alarm; ze hadden de automaat niet verstopt om deze later op te halen.’
2.
Het OM is tegen deze vrijspraak in appèl gekomen en heeft in hoger beroep een wijziging tenlastelegging gedaan, waarmee subsidiair — conform de vingerwijzing van de politierechter — een poging tenlastegelegd werd. De advocaat-generaal heeft voor dat subsidiaire feit een bewezenverklaring gevorderd.
3.
Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat van een voltooide diefstal sprake was. Daartoe overweegt het Hof het volgende:
‘In zijn arrest van 22 maart 2011 (NJ 2013/159) overweegt de Hoge Raad als volgt.
‘Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed — een en ander als bedoeld in art. 310 Sr — is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst.’
Nu de verdachte, voordat hij gevlucht is, samen met zijn medeverdachten de sigarettenautomaat reeds uit het bedrijfspand van aangever had gemanoeuvreerd en deze buiten op straat stond, is het Hof van oordeel dat de sigarettenautomaat aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende is onttrokken.’
4.
Het Hof hecht gezien het voorgaande vooral betekenis aan het feit dat de verdachten de sigarettenautomaat buiten op straat hadden weten te plaatsen. Daardoor is de automaat volgens het Hof aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken.
5.
Uit de jurisprudentie van uw Raad blijkt echter dat het — met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening — vanuit (bijvoorbeeld) een bedrijfspand op de openbare weg brengen van goederen, niet steeds als een voltooide diefstal valt aan te merken. Andere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ondanks een dergelijke wegnemingshandeling, de goederen toch niet aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende zijn onttrokken, dan wel dat de dader zich niet een zodanige heerschappij over die goederen heeft verschaft.
6.
Zo was het nog niet tot een zodanige heerschappij gekomen toen de verdachten werden betrapt bij het gooien van zakken meel van het dak van een meelfabriek. Of toen — onder toeziend oog van de politie — een kofferbak van een auto was opengebroken, de te stelen koffer daar uit was genomen maar de verdachten daarop onmiddellijk werden aangehouden. Ook de verdachte die met bij zich gestoken goederen werd betrapt op het dak van de woning waarin hij had ingebroken, trof ‘slechts’ blaam aan een poging tot inbraak.1.
7.
Gezien deze voorbeelden uit de jurisprudentie, is veeleer van belang de vraag hoe effectief de heerschappij is nadat er een wegnemingshandeling is verricht. Het terstond ‘betrapt’ worden door de politie c.q. de rechthebbende, staat er in de regel aan in de weg om te kunnen spreken van verschaffing van, dan wel onttrekking aan de feitelijke heerschappij.
8.
Vellinga wijst erop dat in dit verband ook betekenis toekomt aan de omvang van de te stelen of gestolen voorwerpen: ‘Zijn deze zo klein dat deze in de kleding kunnen worden gedaan dan zal doorgaans uit het doen van een voorwerp in de kleding voortvloeien dat degene die dat doet de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verworven en de eigenaar, bezitter of houder deze heeft verloren. Zo werd het oordeel dat van voltooide diefstal sprake is, in stand gelaten in een geval waarin de verdachte tandenborstels uit een stelling had genomen en deze voor de buitenwereld onzichtbaar in zijn op zijn lichaam gedragen kleding had gestoken, ook al was hij de kassa nog niet gepasseerd en de tandenborstels door de verdachte uit eigener beweging weer in de stelling waren teruggeplaatst, of toen aan de winkel toebehorende kledingstukken in een paskamer in een koffer waren gedaan (en, voeg ik daar aan toe, de eigenaar van de winkel de greep op die kledingstukken door het verbergen daarvan dus was kwijtgeraakt ook al bevonden die kledingstukken zich nog wel in de winkel).2.’ Grote(re) en/of zware goederen lenen zich inderdaad minder snel voor verschaffing van c.q. onttrekking aan feitelijke heerschappij, omdat dergelijke goederen niet gemakkelijk verborgen kunnen worden.
9.
In het licht van het voorgaande wijs ik op de verklaring van aangever [betrokkene 1], die door het Hof voor het bewijs is gebezigd:
‘Op donderdag 8 november 2012, omstreeks 22:30 uur, is het restaurant/café [A], gelegen aan de [a-straat 01] in [a-plaats], afgesloten. Het restaurant is voorzien van een alarmsysteem. Bij afsluiting van het restaurant is het alarm ingeschakeld. Bij het afgaan van het alarm is het hoorbaar of er geluid in het pand is. Op vrijdag 9 november 2012, om 01:14 uur, werd ik gebeld door de alarmcentrale met het bericht dat het alarm van het restaurant afging. Ik hoorde dat het geluid leek alsof er een voorwerp over de grond werd geschoven. Mijn woning is gelegen aan de achterzijde van het restaurant. Ik keek vanuit mijn woning in de richting van het restaurant en zag een drietal personen uit het restaurant weglopen. Ik zag dat deze personen vanuit het restaurant [B] opliepen in de richting van de Oude Garderenseweg. (…)
Ik kon zien dat de personen zich alleen toegang hadden verschaft tot de hal. In de hal stond links een sigarettenautomaat. Deze automaat is erg zwaar. Ik zag dat de sigarettenautomaat niet meer op zijn plek stond. Ik ben naar buiten gelopen en zag dat de sigarettenautomaat midden op de weg stond, de stekker was uit het stopcontact gehaald.’
10.
Uit deze verklaring blijkt dat aangever — die pal achter het cafetaria woont — gealarmeerd werd, via het intercomsysteem hoorde dat de verdachten met de (zware) sigarettenautomaat sleepten, de verdachten het cafetaria uit zag lopen, ter plaatse is gegaan en de automaat — onbewaakt en niet verstopt — buiten op de weg aantrof. Aldus zijn de verdachten door de aangever ‘betrapt’ op het moment dat de automaat feitelijk nog in het cafetaria was. Voorts was de automaat kennelijk te zwaar om — eenmaal buiten gezet — met de handen mee te voeren. Het was nodig om een auto aan te laten rukken (zie in dit verband bewijsmiddel 2 en 3). Daarop is de automaat onbewaakt op straat achtergebleven en in het zicht van de aangever. De verdachten hebben voorts door ingrijpen van de politie niet de gelegenheid gehad om terug te keren naar de plaats-delict.
11.
Gelet op een en ander kan niet zonder meer worden gezegd dat de verdachten zich een zodanige feitelijke heerschappij over de sigarettenautomaat hebben verschaft, dan wel dit goed zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende hebben onttrokken, dat de wegneming van de automaat als voltooid kan worden beschouwd. Derhalve kan het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, althans is die bewezenverklaring, met name gezien de feiten en omstandigheden die de aangever schetst, niet zonder meer begrijpelijk en behoeft aldus nadere motivering. Het bestreden arrest kan hierdoor niet in stand blijven.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, in het bijzonder artikel 359 lid 2 en/of lid 6 jo. artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), doordat de (motivering van de) opgelegde gevangenisstraf onbegrijpelijk is en/of door het Hof niet in het bijzonder de redenen zijn gegeven voor de keuze van een gevangenisstraf, nu het Hof overweegt aansluiting te hebben gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten, terwijl die oriëntatiepunten voor het onderhavige geval juist een taakstraf voorschrijven. De bestreden beslissing kan hierdoor niet in stand blijven.
Toelichting:
1.
Het Hof heeft requirant veroordeeld voor — kort gezegd — het medeplegen van een bedrijfsinbraak, waarvoor een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk. Het Hof heeft die strafoplegging als volgt gemotiveerd:
‘De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een diefstal met braak in een bedrijfspand waarbij veel schade is ontstaan. Zij zijn samen doelgericht op pad gegaan om te gaan stelen en hebben daarbij het gebruik van braak niet geschuwd. Verdachte toont hiermee aan geen respect te hebben voor het eigendom van anderen. Hij en zijn mededaders hebben zich bij dit alles kennelijk uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag. Dergelijke feiten veroorzaken overlast en financiële schade bij de slachtoffers.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële documentatie van 11 februari 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor vermogensdelicten.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat mede gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel, beiden van na te melden duur, passend en geboden is. Deze straf is hoger dan door de advocaat-generaal gevorderd. Het Hof heeft anders dan de advocaat-generaal aansluiting gezocht bij de rechterlijke oriëntatiepunten en ziet, gelet op de ernst van het feit en de procesopstelling van verdachte, geen reden hiervan af te wijken. Uitsluitend in de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld ziet het hof aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.’
2.
De keuze van het Hof om, anders dan door de advocaat-generaal was gevorderd, een gevangenisstraf op te leggen, is blijkens de hierboven weergegeven motivering ingegeven door aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten.
3.
Vooropgesteld moet worden dat de uitleg van de LOVS-oriëntatiepunten als een feitelijke kwestie voorbehouden is aan de feitenrechter. Maar die uitleg moet — zoals geldt voor alle feitelijke kwesties — wel begrijpelijk zijn. Zodoende kunnen de oriëntatiepunten toch wel, via de ‘begrijpelijkheidstoets’, in cassatie aan de orde komen.3.
4.
Uit de LOVS-oriëntatiepunten blijkt dat voor een bedrijfsinbraak een taakstraf voor de duur van 120 uren als oriëntatiepunt geldt. Ingeval van recidive (wegens vermogensdelicten) is het oriëntatiepunt 10 weken gevangenisstraf. 4.
5.
Het Hof heeft in de strafmotivering expliciet vastgesteld dat requirant niet eerder terzake vermogensdelicten is veroordeeld. Die vaststelling wordt inderdaad ondersteund door het zich tussen de stukken bevindende Uittreksel Justitiële documentatie.
6.
In het licht van die vaststelling is de keuze voor de opgelegde gevangenisstraf onbegrijpelijk. Het Hof heeft immers overwogen dat het ‘anders dan de advocaat-generaal aansluiting [heeft] gezocht bij de rechterlijke oriëntatiepunten’ en geen reden ziet om daarvan af te wijken ‘gelet op de ernst van het feit en de procesopstelling van verdachte’. Het Hof is echter wel degelijk afgeweken van die oriëntatiepunten, namelijk door requirant, anders dan het LOVS voor first offenders op het gebied van vermogensdelicten tot uitgangspunt neemt, een gevangenisstraf op te leggen. Vanzelfsprekend is een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 voorwaardelijk, een zwaardere straf dan een taakstraf voor de duur van 120 uren.
7.
Daarbij merk ik (ten overvloede) nog op dat die afwijking niet kan worden verklaard door de door het Hof in aanmerking genomen ernst van het feit en de procesopstelling van requirant, nu het Hof deze omstandigheden heeft ‘geneutraliseerd’ met de overweging dat hierin geen reden kan worden gevonden om van de oriëntatiepunten af te wijken. Naar boven noch naar onder dus.
8.
Gezien het voorgaande kan de strafoplegging de ‘begrijpelijkheidstoets’ niet doorstaan. Het bestreden arrest kan daardoor niet in stand blijven
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, aldaar kantoorhoudende aan de Catharijnesingel 70 (3511 GM), die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Utrecht, 21 januari 2016
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 21‑01‑2016
Achtereenvolgens: 7 HR 23 november 1942, NJ 1943, 43, HR. 2 juli 1984, NJ 1985, 93 en HR 9 juni 1992, (niet gepubliceerd). Ontleend aan ECLI:NL:PHR:201l:BP2627,.8.
ECLI:NL:PHR:2014:430, 3.4.