Rb. Den Haag, 20-01-2016, nr. C-09-477457-HA ZA 14-1291
ECLI:NL:RBDHA:2016:385
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
20-01-2016
- Zaaknummer
C-09-477457-HA ZA 14-1291
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:385, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑01‑2016; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTHR 2016, afl. 2, p. 102
Uitspraak 20‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Vorderingen vernietiging arbitrale beslissingen op grond van handelsverdrag afgewezen. Artikel 1065, lid 1 onder a., c. en e., Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/477457 / HA ZA 14-1291
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon naar buitenlands recht
REPUBLIEK ECUADOR,
zetelende te Quito, Ecuador,
eiseres,
advocaat mr. G.W. van der Bend te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CHEVRON CORPORATION (USA),
gevestigd te San Ramon, Californië, USA,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
TEXACO PETROLEUM COMPANY,
gevestigd te San Ramon, Californië, USA,
gedaagden,
advocaat mr. G.J. Meijer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Ecuador, Chevron en TexPet worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 7 januari 2014;
- -
de akte houdende overlegging producties (1-20) van Ecuador;
- -
de conclusie van antwoord van 31 december 2014 met producties G1-G27;
- -
het tussenvonnis van 25 februari 2015 en de beschikking van 6 juli 2015 waarbij
een comparitie van partijen voor een meervoudige kamer is bevolen;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op
17 november 2015 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde
stukken, te weten de akte houdende overlegging producties 21-34 van de zijde van
Ecuador en de producties G28-G39 van de zijde van Chevron en TexPet;
- het faxbericht van 8 december 2015 met opmerkingen betreffende genoemd
proces-verbaal van de zijde van Chevron en TexPet;
- het faxbericht van 9 december 2015 met opmerkingen betreffende genoemd proces-verbaal van de zijde van Ecuador met twee bijlagen.
Genoemde faxberichten zijn aan het proces-verbaal van comparitie gehecht.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In 1964 heeft Ecuador aan TexPet en de Ecuadorian Gulf Oil Company concessies verleend voor de exploratie en winning van olie in het Amazonegebied in Ecuador. In datzelfde jaar kwamen laatstgenoemde twee partijen overeen hun concessies in te brengen in een consortium. Na heronderhandelingen zijn concessies aan deze partijen toegekend met betrekking tot een deel van voornoemd Amazonegebied, te weten de Oriente-regio, in welk verband op 16 augustus 1973 een concessie-overeenkomst is ondertekend (hierna: de Concessieovereenkomst). De Concessie-overeenkomst kent als einddatum 6 juni 1992. Het (meerderheids)belang van Ecuadorian Gulf Oil Company is in de jaren na 1973 geleidelijk overgenomen door het Ecuadoraanse staatsbedrijf Corporation Estatal Petrolera Ecuatoriana (hierna: PetroEcuador). In 1990 heeft TexPet, tot dan toe uitvoerder van de werkzaamheden van het consortium, het management overgedragen aan een dochter van PetroEcuador. De Concessieovereenkomst is door het verstrijken van de looptijd op 6 juni 1992 geëindigd.
2.2.
In 1993 hebben de Verenigde Staten van Amerika en Ecuador een Bilateraal Investeringsverdrag gesloten dat is genaamd “The Treaty between the United States of America and the Republic of Ecuador concerning the Encouragement and Reciprocal Protection of Investment” (hierna: BIT) en dat op 11 mei 1997 in werking is getreden. Doelstelling van het BIT is het stimuleren en beschermen van investeringen, verricht door investeerders uit de ene verdragsstaat op het grondgebied van de andere verdragsstaat.
De tekst van het BIT luidt, voor zover in dit geding van belang, als volgt:
“The United States of America and the Republic of Ecuador (hereinafter the “Parties”); Desiring to promote greater economic cooperation between them, with respect reinvestment by nationals and companies of one Party in the territory of the other Party; Recognizing that agreement upon the treatment to be accorded such investment will stimulate the flow of private capital and the economic development of the Parties;
Agreeing that fair and equitable treatment of investment is desirable in order to maintain a stable framework for investment and maxim effective utilization of economic resources; Recognizing that the development of economic and business ties can contribute to the well-being.
Have agreed as follows: […]
Article I
1. For the purposes of this Treaty,
(a) "investment" means every kind of investment in the territory of one Party owned or controlled directly or indirectly by nationals or companies of the other Party, such as equity, debt, and service and investment contracts; and includes:
(i) tangible and intangible property, including rights, such as mortgages, lions and pledges;
(ii) a company or shares of stock or other interests in a company or interests in the assets thereof;
(iii) a claim to money or a claim to performance having economic value, and associated with an investment;
(iv) intellectual property which includes, inter alia, rights relating to:
literary and artistic works, including sound recordings;
inventions in all fields of human endeavor;
industrial designs;
semiconductor mask works;
trade secrets, know-how, and confidential business information; and
trademarks, service marks, and trade names; and
(v) any right conferred by law or contract, and any license and permits pursuant to law;
3. Any alteration of the form in which assets are invested or reinvested shall not affect their character as investment.
Article II
[...]
3. (a) […]
(b) Neither Party shall in any way impair by arbitrary or discriminatory measures the management, operation, maintenance, use, enjoyment, acquisition, expansion, or disposal of investments. For purposes of dispute resolution under Articles VI and VII, a measure may be arbitrary or discriminatory notwithstanding the fact that a party has had or has exercised the opportunity to review such measure in the courts or administrative tribunals of a Party.
[…]
7. Each Party shall provide effective means of asserting claims and enforcing rights with respect to investment, investment agreements, and investment authorizations.
[…]
Article VI
1. For the purposes of this Article, an investment dispute is a dispute between a Party and a national or company of the other Party arising out of or relating to (a) an investment agreement between that Party and such national or company; (b) […]; or (c) an alleged breach of any right conferred or created by this Treaty with respect to an investment.
[...]
4. Each Party hereby consents to the submission of any investment dispute for settlement by binding arbitration in accordance with the choice specified in the written consent of the national of company […] Such consent, together with the written consent of the national or company […] shall satisfy the requirement for:
(a) written consent of the parties to the dispute [...]; and
(b) an "agreement in writing" [...].
[…]
Article XII
1. This Treaty [...] shall apply to investments existing at the time of entry into force as well as to investments made or acquired thereafter. [...]"
2.3.
Op 4 mei 1995 hebben Ecuador, PetroEcuador en TexPet een overeenkomst gesloten genaamd “Contract for Implementing of Environmental Remedial Work and Release from Obligations, Liability and Claims” (hierna: 1995 Settlement Agreement).
Artikel 5.1 van deze overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“On the execution date of this Contract, and in consideration of TexPet’s agreement to perform the Environmental Remedial Work in accordance with the Scope of Work […] and the Remedial Action Plan, the Government and PetroEcuador shall hereby release, acquit and forever discharge Texpet, Texaco Petroleum Compagny, […] Texaco, Inc., and all their respective agents, servants, employees, officers, directors […] beneficiaries, successors, predecessors, principals and subsidiaries (hereinafter referred to as “The Releasees”) of all the Government’s and PetroEcuador’s claims against the Releasees for Environmental Impact arising from the Operations of the Consortium, except for those related to the obligations [...] of the Scope of Work, which shall be released as the Environmental Remedial Work is performed to the satisfaction of the Government and PetroEcuador […]”.
Artikel 9.4 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“Benefits for Third Parties – This Contract shall not be construed to confer any benefit on any third party not a Party to this Contract, nor shall it provide any rights to such third party to enforce its provisions.”
2.4.
Op 30 september 1998 is namens Ecuador, PetroEcuador en TexPet een overeenkomst ondertekend (hierna: 1998 Final Release) waarin, voor zover van belang, is opgenomen: “In accordance with that agreed in the [1995 Settlement Agreement] the Government and PetroEcuador proceed to release, absolve and discharge [The Releasees] forever from any liability and claims by the Government of the Republic of Ecuador, PetroEcuador and its Affiliates, for items related to the obligations assumed by TexPet in the aforementioned Contract, which has been fully performed by TexPet, within the framework of that agreed with the Government and PetroEcuador”.
2.5.
Chevron is sinds 2001 indirect aandeelhoudster van TexPet.
2.6.
In mei 2003 heeft een aantal Ecuadoraanse burgers bij het gerecht van Lago Agrio in Ecuador een procedure aanhangig gemaakt tegen Chevron (hierna: de Lago Agrio procedure), stellende dat de olieproductieactiviteiten van TexPet het milieu van de Oriente-regio hebben vervuild. Bij vonnis van 14 februari 2011 is Chevron veroordeeld tot betaling aan deze burgers (hierna: de Lago Agrio eisers) van een schadevergoeding van 8,6 miljard dollar en tot betaling aan punitive damages van nog eens 8,6 miljard dollar indien TexPet niet binnen vijftien dagen haar excuses zou aanbieden. Voorts is TexPet veroordeeld tot betaling van een proceskosten-vergoeding van tien procent van 8,6 miljard dollar. In hoger beroep is deze veroordeling bij arrest van 3 januari 2012 in stand gelaten. Het Ecuadoraanse Hooggerechtshof heeft bedoelde veroordeling in cassatie bij arrest van
12 november 2013 in stand gelaten, met dien verstande dat de veroordeling tot betaling van punitive damages is vernietigd.
2.7.
Bij een op 23 september 2009 gedateerde “Notice of Arbitration” hebben Chevron en TexPet op grond van het BIT een arbitrageprocedure tegen Ecuador aanhangig gemaakt. In de Notice of Arbitration zijn de navolgende vorderingen (Request for Relief) geformuleerd:
“(1) A declaration that under the […] investment agreements, Claimants have no liability or responsibility for environmental impact […] or for performing any further environmental remediation arising out of the former Consortium that was jointly owned by TexPet and Ecuador, or under the expired Concession Contract between TexPet and Ecuador;
(2) A declaration that Ecuador has breached the […] investment agreements and the […] BIT [...];
(3) An order and award requiring Ecuador to inform the court in the Lago Agrio Litigation that TexPet, its parent company, affiliates, and principals have been released from all environmental impact arising out of the former Consortium’s activities and that Ecuador and PetroEcuador are responsible for any remaining and future remediation work;
(4) A declaration that Ecuador or PetroEcuador is exclusively liable for any judgement that may be issued in the Lago Agrio Litigation;
(5) An order and award requiring Ecuador to indemnify, protect and defend Claimants in connection with the Lago Agrio Litigation, including payment to Claimants of all damages that may be awarded against Chevron in the Lago Agrio Litigation;
(6) An award for all damages caused to Claimants, including in particular all costs including attorneys’ fees incurred by Claimants in defending the Lago Agrio Litigation and the criminal indictments;
(7) An award of moral damages to compensate Claimants for the non-pecuniary harm that they have suffered due to Ecuador’s outrageous and illegal conduct;
(8) An award to Claimants of all costs associated with this proceeding, including attorneys’ fees;
(9) An award of both pre- and post-award interest until the date of payment; and
(10) Any other relief that the tribunal deems just and proper.”
2.8.
In de daarop volgende arbitrage (hierna: de arbitrage), gevoerd volgens de Arbitration Rules of the United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL Rules 1976), zijn als arbiters benoemd [voorzitter] QC (voorzitter), prof. [arbiter A] QC en dr. [arbiter B] (hierna gezamenlijk aangeduid als het Scheidsgerecht). Het Scheidsgerecht heeft Den Haag aangewezen als plaats van arbitrage.
2.9.
Nadat Chevron en TexPet begin april 2010 om voorlopige voorzieningen (interim measures) hadden verzocht en debat tussen partijen had plaatsgevonden, heeft het Scheidsgerecht in de First Interim Award on Interim Measures van 25 januari 2012 (hierna: First Interim Award) onder meer geoordeeld dat Ecuador dient te nemen “all measures at its disposal to suspend or cause to be suspended the enforcement or recognition within and without Ecuador of any judgement against [Chevron] in the Lago Agrio Case.”
2.10.
In de Second Interim Award on Interim Measures van 16 februari 2012 (hierna: Second interim Award) heeft het Scheidsgerecht onder meer als volgt geoordeeld:
“[…] the Tribunal hereby orders:
(i) [Ecuador] (whether by its judicial, legislative or executive branches) to take all measures necessary to suspend or cause to be suspended the enforcement and recognition within and without Ecuador of the judgements […] of 3 January 2012 and […] of 14 February 2011 against [Chevron] in the Ecuadorian legal proceedings known as “the Lago Agrio Case”;
(ii) in particular, without prejudice to the generality of the foregoing, such measures to preclude any certification by [Ecuador] that would cause the said judgements to be enforceable against [Chevron]”.
2.11.
In de Third Interim Award on Jurisdiction and Admissibility van 27 februari 2012 (hierna: Third Interim Award) heeft het Scheidsgerecht zich uitgelaten over haar bevoegdheid en ter zake door Ecuador gevoerde verweren verworpen.
2.12.
In de Fourth Interim Award on Interim Measures van 7 februari 2013 (hierna: Fourth Interim Award) heeft het Scheidsgerecht onder meer als volgt beslist:
“The Tribunal declares that [Ecuador] has violated the First and Second Interim Awards under the Treaty, the UNICTRAL Rules and international law in regard to the finalisation and enforcement subject to execution of the Lago Agrio Judgement within and outside Ecuador, including (but not limited to) Canada, Brazil and Argentina.”
2.13.
In de First Partial Award on Track I van 17 september 2013 (hierna: First Partial Award) heeft het Scheidsgerecht onder meer geoordeeld dat Chevron en TexPet beide Releasee zijn als bedoeld in artikel 5.1 van de 1995 Settlement Agreement en dat beide dan ook op die grond rechten kunnen ontlenen aan laatstgenoemde overeenkomst en de 1998 Final Release en, ten slotte, dat artikel 5 van de 1995 Settlement Agreement zich niet uitstrekt tot milieurechtelijke vorderingen tot vergoeding van (toekomstige) persoonlijke schade, maar wel tot zogenaamde milieurechtelijke diffuse claims op grond van artikel 19, tweede lid, van de Ecuadoraanse grondwet.
2.14.
Chevron en TexPet hadden al eerder, op 21 december 2006, op grond van het BIT een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen Ecuador. Chevron en TexPet hebben zich in die arbitrage op het standpunt gesteld dat Ecuador aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden wegens een ontoelaatbare vertraging in de afdoening van zeven, voor Ecuadoraanse gerechten gevoerde, door TexPet tegen Ecuador aanhangig gemaakte procedures. In deze arbitrale procedure is Ecuador veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. Ecuador heeft vernietiging gevorderd van de in deze arbitrale procedure gewezen (tussen)vonnissen (hierna: de eerste vernietigingsprocedure). De vorderingen tot vernietiging zijn door deze rechtbank bij vonnis van 2 mei 2012 afgewezen (ECLI:NL:RBSGR:2012: BW5493). Het hof Den Haag heeft dit vonnis bij arrest van 18 juni 2013 in hoger beroep bekrachtigd (ECLI:NL:GHDHA:2013:1940). De Hoge Raad heeft het door Ecuador tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen bij arrest van
26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2837).
3. Het geschil
3.1.
Ecuador vordert dat de rechtbank, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
te verklaren vonnis, zal vernietigen de First Interim Award, de Second Interim Award, de Third Interim Award, de Fourth Interim Award en de First Partial Award, onder veroordeling van Chevron en TexPet in de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.2.
Ecuador legt aan de vorderingen samengevat het navolgende ten grondslag.
Ecuador grondt de vorderingen tot vernietiging van genoemde arbitrale (tussen)vonnissen op de stellingen dat een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt (3.2.1), dat de vonnissen in strijd zijn met de openbare orde (3.2.2) en dat de arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden (3.3.3).
3.2.1.
Het Scheidsgerecht heeft zich volgens Ecuador, ondanks haar onbevoegheids-verweer, ten onrechte bevoegd verklaard. Het Scheidsgerecht heeft zijn bevoegdheid niet kunnen ontlenen aan (artikel VI van) het BIT omdat noch Chevron noch TexPet een investering in Ecuador heeft die onder de bescherming van het BIT valt. Het aan de arbiters voorgelegde geschil vloeit namelijk niet voort uit de in 1992 beëindigde investering op grond van de Concessieovereenkomst, maar uit de Lago Agrio procedure, de 1995 Settlement Agreement en de 1998 Final Release, die alle niet als investment hebben te gelden. In dit verband beroept Ecuador zich nog op het volgende:
- De Concessieovereenkomst valt niet onder de in artikel XII, eerste lid,
BIT opgenomen temporele reikwijdte;
- Het Scheidsgerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat de investering op
grond van de Concessieovereenkomst herleeft door de 1995 Settlement Agreement en de investering kan evenmin herleven door de Lago Agrio procedure, een procedure tussen de Lago Agrio eisers en Chevron, en dus tussen partijen die geen partij waren bij de Concessieovereenkomst en de 1995 Settlement Agreement;
- Voor toepassing van artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT isonvoldoende dat het geschil verband houdt met de Concessieovereen-
komst; het arbitrage-geschil vloeit namelijk enkel voort uit de 1995 Settlement Agreement en de woorden “relating to” uit artikel VI, eerste lid aanhef, BIT hebben logischerwijs slechts betrekking op de daarop volgende grond (c) en niet op grond (a);
- De zogenaamde “life span-theorie” is in strijd met de tekst van het BIT en
de doelstelling van het BIT zoals verwoord in de preambule;
- Het zijn van Releasee ingevolge artikel 5.1 van de 1995 Settlement
Agreement is onvoldoende om bevoegdheid op grond van artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT aan te kunnen nemen. Chevron is overigens geen Releasee ingevolge de 1995 Settlement Agreement en zeker geen partij bij de Concessieovereenkomst.
3.2.2.
Het Scheidsgerecht heeft Ecuador opgedragen ervoor te zorgen dat de erkenning en tenuitvoerlegging van de door Ecuadoraanse rechters gewezen vonnissen in de Lago Agrio procedure - waarbij Ecuador geen partij is - geschorst worden in binnen- en buitenland en Ecuador opgedragen geen certificaat af te geven voor tenuitvoerlegging. De arbiters breken daarmee volgens Ecuador op onaanvaardbare wijze, en bovendien zonder motivering en een deugdelijke vaststelling van relevante feiten, in op het rechterlijk proces en dicteren ten onrechte de Ecuadoraanse rechters en andere buitenlandse rechters. Dit alles leidt tot schending van de externe onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Ecuador en van de soevereiniteit en onafhankelijkheid van Ecuador. Bovendien zijn de voorlopige voorzieningen disproportioneel en onnodig.
Het Scheidsgerecht heeft de Ecuadoraanse onderdanen volgens Ecuador voorts het fundamentele recht op leven in een niet-verontreinigd milieu ontnomen (vgl. sectie 2 artikel 19 van de reeds in 1995 geldende grondwet van Ecuador) en het Scheidsgerecht heeft bovendien beslist over de rechten van de eisers in de Lago Agrio procedure zonder dat deze eisers zijn gehoord. Dit vormt een ongerecht-vaardigde inbreuk op rechten van derden, ook door het oordeel van algemene strekking van het Scheidsgerecht, luidende dat diffuse milieuclaims ten gevolge van de 1995 Settlement Agreement niet mogelijk waren.
3.2.3.
Het oordeel ten gronde van het Scheidsgerecht over de schending door Ecuador van de eerste twee Interim Awards, opgenomen in de Fourth Interim Award, is volgens Ecuador naar zijn aard geen voorlopige voorziening en kon dus niet worden gegeven bij Interim Award. Hierdoor hebben de arbiters in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 26, tweede lid, UNCITRAL Rules 1976.
3.3.
Chevron en TexPet voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Den Haag geldt als de plaats van arbitrage, zodat op grond van artikel 1073, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de bepalingen van de eerste titel van Boek 3 Rv (artikelen 1020-1073 Rv) op de onderhavige procedure van toepassing zijn. Nu deze rechtbank geldt als rechtbank ter griffie waarvan het Scheidsgerecht het origineel van haar gehele of gedeeltelijke eindvonnissen moet deponeren, ontleent de rechtbank bevoegdheid aan artikel 1064, tweede lid, Rv.
Toetsingskader
4.2.
Ecuador grondt haar vordering tot vernietiging op het bepaalde in (artikel 1064 en) artikel 1065, eerste lid, Rv. Laatstgenoemd artikellid luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Vernietiging kan slechts plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
a. een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
b. […]
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
d. […]
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.”
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de mogelijkheid van aantasting van arbitrale beslissingen beperkt is en dat de rechter bij zijn onderzoek of grond voor vernietiging bestaat, terughoudendheid dient te betrachten.
Een vernietigingsprocedure mag niet worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging brengt mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen.
4.4.
Ten aanzien van de vernietigingsgrond luidende dat een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt (de a-grond) geldt echter een uitzondering op de onder 4.3 bedoelde terughoudendheid. Het fundamentele karakter van het recht op toegang tot de rechter brengt met zich dat de beantwoording van de vraag of een geldige arbitrageovereenkomst is gesloten uiteindelijk aan de rechter is opgedragen en, in het verlengde daarvan, dat de rechter een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis op die grond niet terughoudend dient te toetsen (zie overweging 4.2 van het arrest van de Hoge Raad in de eerste vernietigingsprocedure).
De rechtbank ziet, anders dan Chevron en TexPet, geen aanleiding in deze zaak te volstaan met een terughoudende toetsing van dit onderdeel van de vordering. In de eerste plaats is daarvoor geen steun te vinden in het arrest van de Hoge Raad in de eerste vernietigingsprocedure. Voorts heeft het fundamentele karakter van het recht op toegang tot de rechter, anders dan Chevron en TexPet betogen, niet slechts betrekking op private (rechts)personen. De vraag of een geldige arbitrageover-eenkomst is gesloten raakt in een geval als het onderhavige namelijk de soevereiniteit van de betrokken staat en zijn rechtspraak (vgl. overweging 6.15 in de Conclusie van AG Spier in de eerste vernietigingsprocedure). Deze soevereiniteit kan weliswaar bijvoorbeeld in een BIT voor een bepaald soort gevallen zijn prijsgegeven, maar de beantwoording van de vraag of ook met het oog op het concrete geval soevereiniteit is prijsgegeven, is fundamenteel van karakter en dient dan ook niet slechts door arbiters volledig te kunnen worden getoetst, maar ook door de rechter in het kader van de beoordeling van de vraag of een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt.
4.5.
Met betrekking tot de vraag of en, zo ja, in hoeverre toelaatbaar is dat een partij die in het arbitraal geding een beroep op het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage heeft gedaan, het beroep daarop in de vernietigingsprocedure met nieuwe feitelijke of juridische stellingen onderbouwt, heeft te gelden dat telkens beoordeeld moeten worden of een nieuwe feitelijke of juridische stelling, mede gelet op de eisen van een goede procesorde, in strijd komt met de strekking van de onder 4.1 bedoelde wettelijke regeling. Daarvoor zal onder meer van belang kunnen zijn in welke mate de nieuwe stellingen aansluiten bij de eerdere (in het arbitraal geding ingenomen) stellingen, wat de reden is voor het niet eerder aanvoeren van de nieuwe stellingen, en of de desbetreffende partij in het arbitraal geding al dan niet werd bijgestaan door een advocaat.
Artikel 1065, eerste lid aanhef en onder a, Rv
Geen gezag van gewijsde
4.6.
Het meest verstrekkende verweer van TexPet en Chevron betreft hun beroep op het gezag van gewijsde van in de eerste vernietigingsprocedure genomen beslissingen. TexPet en Chevron betogen dat de onderhavige procedure betrekking heeft op dezelfde rechtsbetrekking ten aanzien waarvan in de eerste vernietigingsprocedure reeds is geoordeeld; in die procedure is de vraag naar de aanwezigheid van een geldige arbitrageovereenkomst op grond van artikel VI BIT immers bevestigend beantwoord. Volgens Chevron en TexPet is in de onderhavige zaak dan ook geen plaats voor herhaling van het partijdebat daarover. De rechtbank is echter met Ecuador van oordeel dat gezag van gewijsde niet aan de orde is, nu de vraag naar de geldigheid van de arbitrageovereenkomst blijkens artikel VI, eerste lid, BIT in grote lijnen samenvalt met de vraag of sprake is van een investment dispute en TexPet en Chevron in de onderhavige procedure een ander investment dispute voor ogen staat dan het investment dispute dat in de eerste vernietingsprocedure aan de orde was. Dit neemt niet weg dat de rechtbank, bijvoorbeeld bij haar uitleg van artikel VI BIT, oordelen uit de eerste vernietigingsprocedure wel tot uitgangspunt zal (kunnen) nemen.
Artikel VI BIT
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat artikel VI, vierde lid, BIT geldt als een open aanbod van de ene verdragsstaat aan (onderdanen en) ondernemingen van de andere verdragsstaat om “any investment dispute” door middel van arbitrage te beslechten. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of dit aanbod ook voor de beslechting van het aan het Scheidsgerecht voorgelegde geschil geldt.
Het Scheidsgerecht heeft twee afzonderlijke, zelfstandige grondslagen voor haar bevoegdheid aangenomen, te weten de grondslag verwoord in artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT en de grondslag verwoord in artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., BIT.
4.8.
De rechtbank zal allereerst toetsen, evenals het Scheidsgerecht heeft gedaan, of het Scheidsgerecht bevoegdheid kan ontlenen aan artikel VI, eerste lid onder c., BIT. Met Chevron en TexPet is de rechtbank van oordeel dat, voor zover de rechtbank zal kunnen vaststellen dat het Scheidsgerecht bevoegdheid kan ontlenen aan dit artikellid, toetsing aan artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT achterwege kan blijven bij gebrek aan belang.
4.9.
De vraag of het Scheidsgerecht bevoegd is, dient te worden beantwoord aan de hand van uitleg van artikel VI BIT. Deze uitleg dient te geschieden - en dat is niet in geschil - overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 31 en 32 van het Weens Verdragenverdrag uit 1969. Dit laatste leidt er in deze zaak toe dat artikel VI BIT uitgelegd dient te worden overeenkomstig de betekenis die de bewoordingen van dit artikel in het normale spraakgebruik hebben, echter bezien in de context waarin deze zijn geplaatst - onder meer bestaande uit de verdere inhoud van het verdrag, waaronder de preambule - en met inachtneming van het voorwerp en de doelstelling van het verdrag. Uit de onder 2.2 opgenomen preambule van het BIT blijkt dat het doel van het BIT is het beschermen en stimuleren van investeringen door onderdanen van een verdragsstaat in de andere verdragsstaat door een eerlijke en billijke behandeling daarvan. Aan een begrip in een verdrag dient ten slotte een bijzondere betekenis te worden toegekend indien wordt vastgesteld dat partijen die betekenis beoogd hebben.
Artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., BIT
4.10.
Artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., luidt: “For the purposes of this Article, an investment dispute is a dispute between a Party and a national or company of the other Party arising out of or relating to […] (c) an alleged breach of any right conferred or created by this Treaty with respect to an investment.”
4.11.
Met het Scheidsgerecht is de rechtbank van oordeel dat, anders dan Ecuador betoogt, in het onderhavige geval sprake is van een investment.
In artikel I, eerste lid onder a., BIT wordt een ruime definitie gegeven van het begrip investment (“means every kind of investment”) en wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van investeringen, waaruit dient te worden afgeleid dat het begrip investment als bedoeld in het BIT niet samenvalt met de betekenis die dat begrip in het normale spraakgebruik kent. In artikel I, derde lid, BIT komt voorts tot uitdrukking dat een investering niet eindigt doordat deze van vorm verandert. Uit artikel II, derde lid onder b., BIT (waarin bescherming wordt verleend aan de afhandeling (disposal) van een investering) en artikel II, zevende lid, BIT (waarin bescherming wordt verleend aan vorderingen en rechten met betrekking tot een investering) moet voorts worden afgeleid dat het begrip investment de gehele afwikkeling van een investering omvat. Dat als noodzakelijke voorwaarden voor het bestaan van een investment hebben te gelden de operationaliteit van een investering of een investeringsmotief volgt uitdrukkelijk niet uit het BIT, terwijl evenmin feiten en omstandigheden zijn aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat partijen bij het BIT een dergelijke (bijzondere) betekenis aan de term investment hebben toegekend. De ruime uitleg van het begrip investment strookt ten slotte met de doelstelling van het BIT, namelijk (het stimuleren van nieuwe investeringen door) het beschermen van investeringen. Het oordeel van de rechtbank over de ruime uitleg van het begrip investment is gelijkluidend aan het door de Hoge Raad bekrachtigde arrest van het hof in de eerste vernietigings-procedure.
4.12.
De rechtbank is voorts, anders dan Ecuador, van oordeel dat de 1995 Settlement Agreement in onlosmakelijke samenhang moet worden bezien met de Concessieovereenkomst (in de woorden van het Scheidsgerecht: “a close and inextricable link”), van welke laatste overeenkomst niet in geschil is dat deze een investering betreft. In de 1995 Settlement Agreement is immers een aantal malen expliciet verwezen naar de Concessieovereenkomst en is onder meer een vrijwaring door Ecuador verstrekt ten aanzien van “claims […] for Environmental Impact arising from the Operations of the Consortium”. Het is met name deze vrijwaring die voor het Scheidsgerecht is ingeroepen en die niet anders kan worden gezien dan als “a claim to performance having economic value, and associated with an investment” en “a right conferred by contract” als bedoeld in artikel I, eerste lid onder a., BIT. Daarbij is van belang dat vast staat dat de Lago Agrio eisers hun vorderingen jegens Chevron hebben gebaseerd op gestelde schendingen van de Concessieovereenkomst door TexPet.
Daarbij komt dat pas in september 1998, in de op haar beurt nauw met de 1995 Settlement Agreement en de Consessieovereenkomst samenhangende 1998 Final Release, werd vastgesteld dat TexPet had voldaan aan haar uit de 1995 Settlement Agreement voortvloeiende verplichtingen, waaronder verplichtingen tot bodemsanering. Ecuador heeft de stelling van TexPet en Chevron dat deze verplichtingen op 11 mei 1997 nog niet waren voltooid, onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Het voldoen aan deze verplichtingen was een voorwaarde voor (een deel van) de voor het Scheidsgerecht ingeroepen vrijwaring.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er ten tijde van de inwerkingtreding van het BIT, op 11 mei 1997, sprake was van een investment. Gelet op dit oordeel is het beroep van Ecuador op de in artikel XII BIT opgenomen temporele beperking niet langer relevant en kan in het midden blijven of, zoals Chevron en TexPet betogen, dit beroep sowieso onbesproken dient te blijven, omdat dit niet voor het Scheidsgerecht is gedaan. In het oordeel van de rechtbank ligt ten slotte besloten dat van het verlenen van terugwerkende kracht aan het BIT geen sprake is.
4.14.
Als niet bestreden staat vast dat TexPet als investeerder en partij (voor het Scheidsgerecht ingeroepen) rechten jegens Ecuador kan ontlenen aan de 1995 Settlement Agreement. Nu het geschil met Ecuador met name ziet op aard en omvang van de uit de 1995 Settlement Agreement voorvloeiende rechten jegens Ecuador, is naar het oordeel van de rechtbank – in het licht van wat hiervoor is overwogen – in de relatie tot TexPet sprake van een investment dispute waarvoor het aanbod tot arbitrage in het BIT geldt, waarbij van belang is dat de Lago Agrio eisers hun vorderingen jegens Chevron hebben gegrond op gestelde schendingen van de Consessieovereenkomst door TexPet. Het geschil tussen TexPet en Ecuador staat dan ook in relatie tot “an alleged breach of any right conferred or created by this Treaty with respect to an investment” als bedoeld in artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., BIT. Dat niet TexPet, maar haar moedermaatschappij Chevron is gedaagd door de Lago Agrio eisers, kan niet afdoen aan de kwalificatie van het geschil tussen Ecuador en TexPet als een investment dispute. Ten aanzien van TexPet heeft het Scheidsgerecht dan ook bevoegdheid mogen aannemen omdat een geldige overeenkomst tot arbitrage bestaat. Ten aanzien van TexPet behoeft dan ook niet meer te worden beoordeeld of daarnaast sprake is van een investment dispute als bedoeld onder artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT.
4.15.
Voorts staat als niet bestreden vast dat - zoals ook het Scheidsgerecht in het kader van zijn beoordeling op grond van artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., BIT heeft geoordeeld - Chevron als moedermaatschappij van TexPet als indirecte investeerder als bedoeld in artikel I, eerste lid onder a., BIT heeft te gelden.
Deze vaststelling kan echter niet leiden tot het oordeel dat ook het geschil tussen Ecuador en Chevron moet worden gekwalificeerd als een investment dispute als bedoeld in artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., BIT. Chevron beroept zich in haar geschil met Ecuador immers op eigen (vrijwarings)rechten, voortvloeiende uit de investment en niet slechts ten behoeve van haar dochter TexPet op (vrijwarings-) rechten die slechts deze dochter beschermen. Tussen partijen is niet in geschil dat het Scheidsgerecht zijn oordeel heeft aangehouden over de vraag of hij zijn bevoegdheid in het geschil tussen Ecuador en Chevron kan baseren op artikel VI, eerste lid onder c., BIT met het oog op eventueel direct investor-schap van Chevron, meer concreet de vraag of Chevron direct in de plaats is getreden van Texaco - de moedermaatschappij van TexPet van 1964 tot 2001 - en op die grond zelfstandige, eigen rechten kan ontlenen aan de investment. Artikel 1052, eerste lid, Rv, waarin is vervat dat een scheidsgerecht gerechtigd is (eerst) over zijn bevoegdheid te oordelen, belet de rechtbank dan ook deze vraag te beantwoorden. Dit brengt met zich dat de rechtbank zal dienen te oordelen of het Scheidsgerecht bevoegdheid in het geschil tussen Ecuador en Chevron toekomt op grond van artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT.
Artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT
4.16.
Artikel VI, eerste lid aanhef en onder a. luidt:
“For the purposes of this Article, an investment dispute is a dispute between a Party and a national or company of the other Party arising out of or relating to (a) an investment agreement between that Party and such national or company”.
4.17.
Met het Scheidsgerecht is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de bevoegdheid van het Scheidsgerecht in het geschil tussen Ecuador en Chevron doorslaggevend is het antwoord op de vraag of Chevron zich als Releasee als bedoeld in artikel 5.1 van de 1995 Settlement Agreement zelfstandig op deze overeenkomst kan beroepen. Nadat het Scheidsgerecht deze vraag in de Third Interim Award had opgeworpen en, vanwege de omstandigheid dat deze ook een belangrijke rol speelt bij de beoordeling van het inhoudelijke geschil (the merits) tussen Ecuador en Chevron, prima facie min of meer bevestigend had beantwoord, heeft het Scheidsgerecht deze vraag in de First Partial Award (ten gronde) duidelijk bevestigend beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat het Scheidsgerecht hiermee over zijn bevoegdheid ten aanzien van het geschil tussen Ecuador en Chevron op grond van artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT heeft geoordeeld, zodat artikel 1052, eerste lid, Rv niet aan beoordeling door de rechtbank in de weg staat.
4.18.
In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat, anders dan Ecuador betoogt, uit de bewoordingen van artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT, mede gezien de betekenis die deze bewoordingen in het normaal spraakgebruik kennen, niet dwingend volgt dat slechts bevoegdheid kan ontstaan ten aanzien van een partij die van meet af aan partij was bij de investment agreement en deze ook heeft ondertekend, zodat Chevron niet reeds om die reden een beroep op genoemd artikellid dient te worden ontzegd. Dit oordeel is mede gegrond op de (beschermings)doelstelling van het BIT. Er zijn voorts geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat de verdragspartijen de door Ecuador voorgestane, restrictieve interpretatie van het woord “between” in genoemd artikellid voor ogen heeft gestaan.
4.19.
Met Chevron en TexPet is de rechtbank van oordeel dat Ecuador zijn betoog dat de zinsnede “relating to” uit de aanhef van artikel VI, eerste lid, BIT logischerwijze slechts zou slaan op de daarop volgende (c)-grond en niet op de (a)-grond, vanwege het onder 4.5 gegeven criterium niet (meer) mag voeren. Aan die beslissing ligt ten grondslag dat als onweersproken vast staat dat Ecuador in het kader van het voor het Scheidsgerecht gevoerde bevoegdheidsdebat juist expliciet heeft betoogd dat bedoelde zinsnede ook op de (a)-grond ziet, terwijl niet in geschil is dat Ecuador in de arbitrageprocedure werd bijgestaan door geverseerde advocaten.
4.20.
De rechtbank verwerpt verder het verweer van Ecuador dat de 1995 Settlement Agreement niet kan worden beschouwd als een investment agreement. Nu een definitie van het begrip investment agreement ontbreekt in het BIT, grondt de rechtbank haar oordeel dat ook dit begrip ruim dient te worden uitgelegd op de ruime definitie en het ruime toepassingsbereik van het begrip investment (vgl. 4.11), de beschermingsdoelstelling van het BIT en het gegeven dat het BIT geen aanwijzingen bevat dat het begrip investment agreement beperkt dient te worden uitgelegd. Hierboven is reeds geoordeeld dat een onlosmakelijke samenhang bestaat tussen de Concessieovereenkomst, waarvan niet ter discussie staat dat het een investment agreement betreft, en de 1995 Settlement Agreement (vgl. 4.12). Deze samenhang brengt mee dat deze overeenkomsten bij de beoordeling of sprake is van een investment agreement niet los van elkaar moeten worden beschouwd. Dit leidt, in het licht van de ruime uitleg van het zojuist genoemde begrip tot het oordeel dat de 1995 Settlement Agreement onderdeel uitmaakt van een investment agreement als bedoeld in artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT.
4.21.
Het geschil tussen Chevron en Ecuador in de arbitrage heeft in de kern genomen betrekking op de vraag of Chevron (vrijwarings)rechten kan ontlenen aan de 1995 Settlement Agreement en, zo ja, hoe ver die rechten reiken. Uit het voorgaande volgt dat voor de beoordeling van de bevoegdheid van het Scheidsgerecht slechts van belang is de vraag of Chevron zich in beginsel als Releasee zelfstandig kan beroepen op de inhoud van de 1995 Settlement Agreement. Daarbij geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat deze vraag naar Ecuadoraans recht dient te worden beantwoord en evenmin in geschil is dat naar Ecuadoraans recht een partij later kan toetreden tot een overeenkomst en daaraan rechten kan ontlenen. Indien Chevron als Releasee als bedoeld in artikel 5.1 van de 1995 Settlement Agreement kan worden aangemerkt, is sprake van een investment dispute als bedoeld in artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT. Daarbij is wederom van belang dat de Lago Agrio eisers hun vorderingen onder meer hebben gebaseerd op schending van een onderdeel van de investment agreement, namelijk de Concessieovereenkomst.
4.22.
Chevron en TexPet hebben hun stelling dat Chevron als Releasee dient te worden beschouwd onderbouwd met een beroep op de overwegingen van het Scheidsgerecht dienaangaande (in de Third Interim Award en de First Partial Award). Ecuador heeft deze stelling slechts betwist door het in de dagvaarding vervatte betoog dat het Scheidsgerecht hiertoe ten onrechte heeft geoordeeld, ter onderbouwing waarvan zij heeft volstaan met de enkele, niet toegelichte verwijzing naar processtukken uit de arbitrale procedure. Nu aldus voor de rechtbank en de wederpartijen niet voldoende duidelijk is wat de exacte grondslag van dit verweer is, dient aan dit niet gesubstantieerde verweer voorbij te worden gegaan (vgl. HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7201). De rechtbank maakt het oordeel van het Scheidsgerecht, inhoudende dat Chevron Releasee is, tot het hare. Daarbij is van belang dat het Scheidsgerecht na uitvoerig partijdebat en consultatie van drie (juridisch) deskundigen en vergelijking van de Spaanstalige en Engelstalige versie van de 1995 Settlement Agreement tot het oordeel is gekomen dat Chevron als moedermaatschappij van TexPet valt onder het begrip “principals and subsidiaries” (principales y subsidiarias) uit artikel 5.1.
4.23.
Ecuador betoogt nog dat uit artikel 9.4 van de 1995 Settlement Agreement zou volgen dat Chevron, als een in dat artikellid bedoelde derde-partij, ondanks haar hoedanigheid van Releasee, uiteindelijk toch geen rechten zou kunnen ontlenen aan de 1995 Settlement Agreement. Dit betoog behoeft reeds daarom geen bespreking omdat de vraag of Chevron als Releasee werkelijk rechten aan de 1995 Settlement Agreement kan ontlenen, een inhoudelijke kwestie betreft die bij de beoordeling van de bevoegdheid van het Scheidsgerecht niet aan de orde is.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid van het Scheidsgerecht
4.24.
Gezien het voorgaande dient de vordering tot vernietiging van Ecuador voor zover deze is gegrond op het ontbreken van een overeenkomst tot arbitrage te worden afgewezen. Het geschil tussen Ecuador en TexPet dient (in ieder geval) te worden gekwalificeerd als een investment dispute als bedoeld in artikel VI, eerste lid aanhef en onder c., BIT en het geschil tussen Ecuador en Chevron als investment dispute als bedoeld in artikel VI, eerste lid aanhef en onder a., BIT.
Artikel 1065, eerste lid aanhef en onder e, Rv
4.25.
De rechtbank stelt in het kader van haar beoordeling van de vordering tot vernietiging van de arbitrale beslissingen wegens strijd met de openbare orde voorop dat zij terughoudendheid dient te betrachten en dat een dergelijke vordering slechts dan dient te worden toegewezen als sprake is van een schending van een dwingendrechtelijke bepaling die zo fundamenteel van aard is, dat naleving van die bepaling niet door middel van procedurele beperkingen kan worden begrensd.
Het is voorts vaste rechtspraak dat schending van het in artikel 1039, eerste lid, Rv verwoorde recht op gelijke behandeling van partijen en van de daarin neergelegde fundamentele beginselen van procesrecht, waaronder begrepen het recht van hoor en wederhoor, kan leiden tot vernietiging van een arbitrale beslissing wegens strijd met de openbare orde. Voor een terughoudende toepassing van artikel 1065 lid 1, onder e, Rv is in het geval van schending van bedoeld recht van hoor en wederhoor geen plaats. Onder omstandigheden kan het ontbreken van enige (steekhoudende) motivering van een arbitrale beslissing leiden tot vernietiging op grond van artikel 1065, eerste lid aanhef en onder e., Rv.
4.26.
Ter beoordeling staan in dit verband de voorlopige voorzieningen die het Scheidsgerecht in de First en Second Interim Award hebben getroffen
- samengevat inhoudende de opdracht aan de staat Ecuador maatregelen te nemen de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Lago Agrio procedure te (laten) schorsen ter beperking van schade en ter handhaving van de status quo - alsmede de in de Fourth Interim Award gegeven verklaring, inhoudende dat Ecuador deze opdracht heeft geschonden.
Soevereiniteit / onafhankelijkheid rechterlijke macht
4.27.
De stelling van Ecuador dat het Scheidsgerecht door het treffen van deze voorlopige voorzieningen de soevereiniteit en onafhankelijkheid van Ecuador op onaanvaardbare wijze heeft geschonden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot vernietiging leiden, nu Ecuador zich vrijwillig, ondubbelzinnig en zonder voorbehoud aan het BIT, inclusief de daarin opgenomen bepalingen betreffende arbitrage, heeft gebonden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet in strijd met de openbare orde is dat het Scheidsgerecht in de Second Interim Award heeft geëxpliciteerd dat de opdracht tot het nemen van maatregelen ook tot de rechtsprekende macht van Ecuador is gericht, nu deze rechtsprekende macht als orgaan onlosmakelijk deel uitmaakt van de (aan het BIT gebonden) staat Ecuador, deze staat aansprakelijk kan worden gehouden voor het optreden van dat orgaan en een beroep op de onafhankelijkheid van dat orgaan geen valide reden vormt om schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen te laten voortbestaan. Ecuador stelt dat de onafhankelijkheid van de Ecuadoraanse rechters in het geding is. Anders dan dit betoog suggereert, is de rechtbank met Chevron en TexPet van oordeel dat in de opdracht van het Scheidsgerecht niet kan worden gelezen dat (het uitvoerende of wetgevende orgaan van) Ecuador de machtenscheiding dient te doorbreken ten koste van de rechterlijke macht. De opdracht refereert slechts aan de uit het internationaal recht voortvloeiende verplichtingen die ook voor de rechtsprekende macht gelden. Een dictaat aan rechters buiten Ecuador valt, anders dan Ecuador stelt, ten slotte evenmin in de opdracht van het Scheidsgerecht te lezen. Dat de voorlopige voorzieningen elke noodzaak ontberen, zoals Ecuador stelt, wordt gelogenstraft door de onbestreden overwegingen in de Fourth Interim Award, inhoudende dat de executie ook na het treffen van deze voorzieningen in een aantal landen ter hand is genomen.
Lago Agrio eisers
4.28.
Niet is in geschil dat de voorlopige voorzieningen directe gevolgen (kunnen) hebben voor de Lago Agrio eisers. Deze (mogelijke) gevolgen bestaan immers erin dat de executie van de door hen verkregen Ecuadoraanse rechterlijke beslissing(en) tijdelijk zal worden geschorst. Ondanks dit gegeven en de omstandigheid dat zij niet zijn gehoord door het Scheidsgerecht, is de rechtbank van oordeel dat ook in dit opzicht, gezien de hieronder te bespreken bijzondere omstandigheden, geen sprake is van schending van (nationale of internationale) openbare orde.
4.29.
Voor de rechtbank is daarbij van doorslaggevend gewicht dat de opdracht van het Scheidsgerecht is vervat in een voorlopige voorziening met (uiteraard) een tijdelijk karakter en dat uit de (onder 2.7 aangehaalde) Notice of Arbitration blijkt dat de vorderingen van Chevron en TexPet in de procedure voor het Scheidsgerecht niet zijn gericht tegen de Lago Agrio eisers en kennelijk niet erop zijn gericht bedoelde Ecuadoraanse rechterlijke beslissingen met betrekking tot de schadevergoeding te vernietigen of op andere wijze te bewerkstelligen dat deze geen (of nauwelijks) effect meer kunnen hebben. De vorderingen van Chevron en TexPet jegens Ecuador zijn namelijk in de kern genomen gericht op het verkrijgen van een verklaring voor recht dat Ecuador exclusief aansprakelijk is voor de in de Lago Agrio procedure ten behoeve van de Lago Agrio eisers toegewezen schadevergoeding en op veroordeling van Ecuador tot vrijwaring en bescherming van Chevron en TexPet met betrekking tot deze schadevergoeding. In dit licht moet worden bezien de naar het oordeel van de rechtbank juiste overweging van het Scheidsgerecht onder nummer 4.70 van de Third Interim Award: “If it should transpire that [Ecuador] has, by concluding the Release Agreements, taken a step which had the legal effect of depriving the Lago Agrio plaintiffs of rights under Ecuadorian Law that they might otherwise have enjoyed, that would be a matter between them and the Respondent, and not a matter for this Tribunal.”
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat het door het Scheidsgerecht getroffen voorlopige voorzieningen zich niet anders laten verklaren dan dat ten tijde van het treffen van die voorzieningen het Scheidsgerecht kennelijk serieuze aanwijzingen had dat het in de Lago Agrio procedure in eerste aanleg gewezen vonnis, dat de basis vormt voor de (geschorste) tenuitvoerlegging door de Lago Agrio eisers, frauduleus – ook aan de zijde van de Lago Agrio eisers – en onder politieke druk tot stand is gekomen. Het Scheidsgerecht heeft in de First Interim Award in aanmerking genomen “the Parties’ several submissions on their respective applications to the Tribunal and […] all relevant circumstances current in this arbitration up to the February hearing”. In de Notice of Abritration van 23 september 2009 (onderdeel E “Ecuador’s Misconduct in Connection With the Lago Agrio Litigation”) waren Chevron en TexPet al uitgebreid op de door hen gestelde fraude ingegaan en nadien hebben zij ter zake nog vele stukken in het arbitraal geding gebracht, die in de aan de First Interim Award voorafgegane Procedural Orders steeds zijn genoemd (waaronder de “temporary restraining order” van de U.S. District Court for the Southern District of New York van 8 februari 2011). Deze omstandigheid verschaft – ook al heeft het Scheidsgerecht dit in de Interim Awards niet expliciet gemaakt – zonder meer een rechtvaardiging voor de mogelijke (tijdelijke) gevolgen voor de Lago Agrio eisers van de voorlopige voorzieningen, ook in het geval deze voorzieningen, en de rechtbank laat dat in het midden, een beperking inhouden van enig dwingend recht van de Lago Agrio eisers met een fundamenteel karakter.
4.31.
Deze aanwijzingen voor fraude hebben bevestiging gevonden in het bijna vijfhonderd pagina’s tellende vonnis van de zojuist genoemde rechtbank in New York van 4 maart 2014 (hierna: het New York-vonnis), op grond waarvan het de Lago Agrio eisers is verboden hun vorderingen binnen de Verenigde Staten te incasseren en waarin is geconcludeerd: “If ever there were a case warranting equitable relief with respect to a judgment procured by fraud, this is it.” In dit vonnis is – mede op basis van getuigenverklaringen, waaronder van de rechter die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen en technisch bewijs betreffende interne werkdocumenten – onder meer vastgesteld:
- dat de Ecuadoraanse rechter die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen, is omgekocht door de advocaten van de Lago Agrio eisers met de belofte dat hij US$ 500.000 zou verkrijgen van de executieopbrengst van het door hem te wijzen vonnis;
- dat de advocaten van de Lago Agrio eisers voorts het rapport van de door deze Ecuadoraanse rechter benoemde deskundige zelf hebben opgesteld, onder betaling aan deze deskundige van US$ 120.000 aan steekpenningen;
- dat bedoeld vonnis in eerste aanleg, dat op uitzonderlijk korte termijn is gewezen, niet door de Ecuadoraanse rechter is opgesteld, maar door de advocaten van de Lago Agrio eisers. Wat dit laatste betreft is bijvoorbeeld door middel van een discovery-procedure vastgesteld dat de inhoud van een aantal niet in de Lago Agrio procedure in het geding gebrachte, interne werkdocumenten van de advocaten van de Lago Agrio eisers woordelijk, in enkele gevallen zelfs inclusief tikfouten, zijn terug te lezen in bedoeld vonnis in eerste aanleg;
- dat, ten slotte, president Correa van Ecuador, die de zaak van de Lago Agrio eisers enkele malen publiekelijk in felle bewoordingen heeft ondersteund, evenals andere vertegenwoordigers van de Ecuadoraanse overheid tijdens de Lago Agrio procedure op regelmatige basis contact onderhielden met de advocaten van de Lago Agrio eisers.
4.32.
Ecuador heeft deze en andere belastende vaststellingen in het New York-vonnis in de onderhavige procedure slechts in een tweetal korte alinea’s in haar comparitie-aantekeningen (nrs. 61 en 62) geadresseerd door te stellen dat er – niet concreet benoemd – nieuw ontlastend bewijs zou zijn en dat een getuige die ten behoeve van het New York-vonnis is gehoord en belastende verklaringen heeft afgelegd, door Chevron zou zijn omgekocht en later zou hebben toegegeven te hebben gelogen.
Ecuador heeft benadrukt dat hoger beroep tegen genoemd vonnis is ingesteld en heeft bewijs van haar stellingen aangeboden. Nadere bewijslevering is echter hoe dan ook in deze procedure niet aan de orde omdat de onderbouwing van het bewijsaanbod in het licht van de in het New-York vonnis gebruikte, hiervoor genoemde bewijsmiddelen, tekortschiet en dit aanbod onverlet laat dat, zoals hiervoor overwogen, moet worden aangenomen dat ten tijde van het nemen van de voorlopige voorzieningen voor het Scheidsgerecht serieuze aanwijzingen bestonden dat het in de Lago Agrio procedure gewezen vonnis in eerste aanleg, frauduleus en onder politieke druk tot stand was gekomen.
4.33.
Onder genoemde omstandigheden kan het volgens de rechtbank niet in strijd met de openbare orde worden geacht dat de Lago Agrio eisers niet zijn gehoord door het Scheidsgerecht. Daarbij weegt mee dat, zoals Chevron en TexPet terecht betogen, de onder 4.25 bedoelde fundamentele beginselen van procesrecht, waaronder begrepen het recht van hoor en wederhoor, zien op de gelijke behandeling van partijen bij de arbitrage. De Lago Agrio eisers zijn geen partij bij de arbitrage.
Motivering voorlopige voorzieningen
4.34.
Ecuador acht het in strijd met de openbare orde dat het Scheidsgerecht geen motivering aan zijn beslissing tot het treffen van voorlopige voorzieningen ten grondslag heeft gelegd en in dat verband evenmin feiten heeft vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat in de First Interim Award (op pagina 14, midden) melding wordt gemaakt van de ontvangst van de brieven van 4 en 12 januari 2012 met bijlagen van de zijde van Chevron en TexPet waarin om Interim Measures wordt verzocht. Uit laatstgenoemde brief is voorts geciteerd, onder meer dat Chevron en TexPet menen dat zij daarmee “have presented a prima facie case on the merits, including prima facie evidence that the claims involved in the Lago Agrio Litigation have been settled and released by Government, that the Lago Agrio Litigation has been tainted by fraud and/or serious due process violations”. Uit de als productie G-24 in het geding gebrachte brief van 4 januari 2012 blijkt dat daarin reeds gemotiveerd is betoogd dat sprake was geweest van “ghostwriting” van het vonnis in eerste aanleg en inmenging van de Ecuadoraanse overheid. Nadat in het First Interim Award onder meer de schriftelijke reactie van Ecuador op genoemde brieven en een procedural meeting zijn benoemd, volgt de volgende overweging van het Scheidsgerecht: “The tribunal has considered the Parties’ several submissions on their respective applications to the Tribunal and further considered all relevant circumstances current in this arbitration […]”, waarna de voorlopige voorzieningen volgen. De Second Interim Award kent een soortgelijke motivering.
4.35.
Ecuador moet worden nagegeven dat de motivering van de eerste twee Interim Awards summier is. Dit is echter onvoldoende redengevend voor de conclusie dat met deze beslissingen de openbare orde is geschonden. Daarbij zijn niet alleen van belang de terughoudendheid die de rechtbank dient te betrachten, maar ook de omstandigheid dat het de motivering van voorlopige voorzieningen betreft en niet van een beslissing ten gronde. Voorts weegt mee dat de, aan het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ten grondslag gelegde stellingen door het Scheidsgerecht nog als merits dienden te worden beoordeeld, hetgeen in de weg staat aan stellige beoordelingen daarvan in het kader van voorlopige voorzieningen en het vaststellen van feiten ter zake.
Recht op leven in een niet-verontreinigd milieu
4.36.
In verband met het beroep op de schending van de openbare orde is de rechtbank voorts met Chevron en TexPet van oordeel dat de stelling van Ecuador dat het Scheidsgerecht de Ecuadoraanse onderdanen het fundamentele recht op leven in een niet-verontreinigd milieu heeft ontnomen feitelijke en juridische grondslag mist. Dat het Scheidsgerecht in zijn First Partial Award heeft geoordeeld dat de 1995 Settlement Agreement eraan in de weg staat dat Chevron en TexPet worden aangesproken door Ecuadoraanse burgers op grond van zogenaamde “diffuse claims”, als tegenhanger van (volgens het Scheidsgerecht niet onder de 1995 Settlement Agreement vallende) individuele milieuclaims waarbij wel sprake is van persoonlijke (dreigende) milieuschade, ontneemt deze burgers niet het recht dergelijke diffuse claims tegen Ecuador in te stellen. De rechtbank deelt evenzeer het standpunt van Chevron en TexPet dat Ecuador onvoldoende heeft toegelicht zijn stelling dat een dergelijk recht van een ieder op een schoon milieu horizontale werking (tussen de Ecuadoraanse burgers en particuliere ondernemingen zoals Chevron en TexPet) toekomt, terwijl de plaatsing van dit recht in de Ecuadoraanse grondwet - een wet waarvan verondersteld mag worden dat deze (slechts) de verhoudingen tussen staat en burger vastlegt - een belangrijke contra-indicatie voor die horizontale werking vormt. Zoals gezegd staat de beslissing van het Scheidsgerecht aan het instellen van individuele milieuclaims betreffende persoonlijke (dreigende) milieuschade op geen enkele wijze in de weg.
4.37.
De conclusie uit het voorgaande luidt, dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van strijd met de openbare orde of de goede zeden als bedoeld in artikel 1065, eerste lid aanhef en onder e., Rv. Voor zover Ecuador heeft bedoeld te betogen dat haar vanaf 4.27 besproken stellingen (eveneens) zouden moeten leiden tot het oordeel dat het Scheidsgerecht haar opdracht heeft geschonden, dient aan dit betoog, dat iedere toelichting mist, voorbij te worden gegaan.
Artikel 1065, eerste lid aanhef en onder c., Rv
4.38.
Volgens Ecuador is het oordeel van het Scheidsgerecht over de schending door Ecuador van de eerste twee Interim Awards, opgenomen in de Fourth Interim Award, naar zijn aard geen voorlopige voorziening en kon dit dus niet worden gegeven bij Interim Award. Hierdoor hebben de arbiters volgens Ecuador in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 26, tweede lid, UNCITRAL Rules 1976. Chevron en TexPet hebben deze stelling gemotiveerd weersproken.
4.39.
Artikel 26 van de UNCITRAL Rules 1976 bevat bepalingen over interim measures en luidt:
1. At the request of either party, the arbitral tribunal may take any interim measures it deems necessary in respect of the subject-matter of the dispute, including measures for the conservation of the goods forming the subject-matter in dispute, such as ordering their deposit with a third person or the sale of perishable goods.
2. Such interim measures may be established in the form of an interim award. The arbitral tribunal shall be entitled to require security for the costs of such measures.
3. A request for interim measures addressed by any party to a judicial authority shall not be deemed incompatible with the agreement to arbitrate, or as a waiver of that agreement.
4.40.
De rechtbank is met Chevron en TexPet van oordeel dat, gezien de ruime bevoegdheid die artikel 26, eerste lid, UNCITRAL Rules 1976 het Scheidsgerecht verschaft (“any interim measures”), zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom het het Scheidsgerecht niet zou zijn toegestaan de bestreden vaststelling dat de eerder uitgesproken voorlopige voorzieningen door Ecuador waren geschonden in het kader van diezelfde voorlopige voorziening uit te spreken. Daarbij is van belang dat deze vaststelling kennelijk was ingegeven als noodzakelijke prikkel voor Ecuador om de voorlopige voorzieningen alsnog te gaan naleven, waarmee de samenhang tussen de eerder uitgesproken voorlopige voorzieningen en de vaststelling is gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Scheidsgerecht artikel 26 UNCITRAL Rules 1976 niet heeft geschonden en ook niet buiten zijn opdracht is getreden.
Eindconclusie en proceskosten
4.41.
Omdat geen van de door Ecuador aangedragen gronden tot vernietiging van de arbitrale vonnissen doel treft, zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.42.
Ecuador zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Bij het bepalen van de omvang van de ten gunste van Chevron en TexPet toe te wijzen proceskosten zal de rechtbank uitgaan van het onderliggende materiële belang van de zaak. Nu dit belang zonder meer hoger is dan het belang dat vereist is voor de toepassing van het hoogste liquidatietarief, één miljoen euro, zal dit hoogste liquidatietarief (tarief VIII à € 3.211 per punt) worden gehanteerd.
4.43.
De proceskosten aan de zijde van Chevron en TexPet worden tot op heden begroot op totaal € 7.030, waarvan € 608 aan griffierecht en € 6.422 aan salaris advocaat
(2 punten x € 3.211), te vermeerderen met de gevorderde en niet bestreden wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum waarop dit vonnis is gewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Ecuador in de proceskosten, aan de zijde van Chevron en TexPet tot op heden begroot op € 7.030, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. D. Aarts en mr. J.W. Bockwinkel en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016.