Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad
Artikel 52 Operationele verplichtingen van aangemelde instanties
Geldend
Geldend vanaf 24-04-2011
- Bronpublicatie:
09-03-2011, PbEU 2011, L 88 (uitgifte: 04-04-2011, regelingnummer: 305/2011)
- Inwerkingtreding
24-04-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-03-2011, PbEU 2011, L 88 (uitgifte: 04-04-2011, regelingnummer: 305/2011)
- Vakgebied(en)
Bouwrecht / Veiligheid en milieu
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Aangemelde instanties voeren taken van derden uit overeenkomstig de in bijlage V beschreven systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid.
2.
De beoordelingen en verificaties van de prestatiebestendigheid worden met inachtneming van transparantie naar de fabrikant toe en op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij voorkomen wordt de marktdeelnemers onnodig te belasten. De aangemelde instanties houden bij de uitoefening van hun activiteiten naar behoren rekening met de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, haar structuur, de relatieve technologische complexiteit van de producten en het massa- of seriële karakter van het productieproces.
Daarbij nemen de aangemelde instanties desalniettemin de door deze verordening voor het product vereiste striktheid in acht en houden zij rekening met het aandeel dat het product speelt om aan de fundamentele eisen voor bouwwerken te voldoen.
3.
Indien een aangemelde instantie bij de initiële inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek vaststelt dat de fabrikant de prestatiebestendigheid van het vervaardigde product niet garandeert, verlangt zij van de fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt en geeft zij geen certificaat af.
4.
Indien een aangemelde instantie bij het toezicht op de verificatie van de prestatiebestendigheid van het vervaardigde product vaststelt dat een bouwproduct niet meer dezelfde prestaties heeft als het producttype, verlangt zij van de fabrikant dat hij corrigerende maatregelen neemt; zo nodig schorst zij het certificaat of trekt zij het in.
5.
Indien er geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt, geschorst of ingetrokken.