Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 305/2011 tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad
Bijlage I Fundamentele eisen voor bouwwerken
Geldend
Geldend vanaf 24-04-2011
- Bronpublicatie:
09-03-2011, PbEU 2011, L 88 (uitgifte: 04-04-2011, regelingnummer: 305/2011)
- Inwerkingtreding
24-04-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-03-2011, PbEU 2011, L 88 (uitgifte: 04-04-2011, regelingnummer: 305/2011)
- Vakgebied(en)
Bouwrecht / Veiligheid en milieu
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Het bouwwerk als geheel en ook de afzonderlijke delen ervan moeten geschikt zijn voor het beoogde gebruik, in het bijzonder rekening gehouden met de gezondheid en de veiligheid van de personen die er tijdens de hele levenscyclus van het bouwwerk bij betrokken zijn. Bij normaal onderhoud moeten bouwwerken gedurende een economisch redelijke levensduur aan onderhavige fundamentele eisen voor bouwwerken voldoen.
1. Mechanische weerstand en stabiliteit
Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat de krachten die er tijdens de bouw en het gebruik op kunnen inwerken, geen van de volgende effecten teweegbrengen:
- a)
instorting van het gehele werk of een deel ervan;
- b)
aanzienlijke vervormingen die niet toelaatbaar zijn;
- c)
schade aan andere delen van het bouwwerk of aan inrichtingen of installaties als gevolg van een aanzienlijke vervorming van de dragende constructie;
- d)
schade door een gebeurtenis die niet in verhouding staat tot de oorspronkelijke oorzaak.
2. Brandveiligheid
Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat bij het uitbreken van brand:
- a)
het draagvermogen van de constructie gedurende een bepaalde tijd behouden blijft;
- b)
het ontstaan en de verspreiding van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijven;
- c)
de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken beperkt blijft;
- d)
de bewoners het bouwwerk kunnen verlaten of anderszins in veiligheid kunnen worden gebracht;
- e)
de veiligheid van reddingsploegen in acht wordt genomen.
3. Hygiëne, gezondheid en milieu
Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het gedurende de hele levenscyclus geen risico vormt voor de hygiëne, gezondheid en veiligheid van arbeiders, bewoners en omwonenden, en dat het tijdens zijn volledige levensduur geen buitengewoon grote invloed uitoefent op de milieukwaliteit of op het klimaat, noch tijdens de bouw, het gebruik of de sloop ervan, in het bijzonder als gevolg van:
- a)
het vrijkomen van toxische gassen;
- b)
de emissie van gevaarlijke stoffen, vluchtige organische verbindingen, broeikasgassen of gevaarlijke deeltjes in de binnen- of buitenlucht;
- c)
de emissie van gevaarlijke straling;
- d)
het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in grondwater, zeewater, oppervlaktewater of in de bodem;
- e)
het vrijkomen van gevaarlijke stoffen in het drinkwater of die het drinkwater op enige wijze nadelig beïnvloeden;
- f)
gebrekkige afvoer van afvalwater, emissie van rookgassen of onjuiste verwijdering van vaste of vloeibare afvalstoffen;
- g)
vochtophoping in delen of op binnenoppervlakken van het bouwwerk.
4. Veiligheid en toegankelijkheid bij gebruik
Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het gebruik ervan of de daarin verrichte activiteiten geen onaanvaardbare ongevallen- of schaderisico's meebrengen, zoals uitglijden, vallen, botsen, brandwonden, elektrocutie, verwondingen door explosie en inbraken. Met name moet bij het ontwerp en de uitvoering van het bouwwerk rekening worden gehouden met de toegankelijkheid voor en het gebruik door gehandicapten.
5. Bescherming tegen geluidshinder
Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het door gebruikers en omwonenden waargenomen geluid op een zodanig niveau gehandhaafd blijft dat het hun gezondheid niet bedreigt en dat hun slaap, hun rust en hun werk daar geen nadeel van ondervinden.
6. Energiebesparing en warmtebehoud
Het bouwwerk en de verwarmings-, koel-, verlichtings- en ventilatie-installaties ervan moeten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat, rekening gehouden met de gebruikers en de lokale klimaatomstandigheden, een gering energieverbruik voldoende is. Het bouwwerk moet voorts energie-efficiënt zijn, en tijdens de volledige duur van de bouw en ook bij de sloop moet zo weinig mogelijk energie worden gebruikt.
7. Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen, uitgevoerd en gesloopt dat duurzaam gebruik wordt gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en met name het volgende wordt gewaarborgd:
- a)
het hergebruik of de recycleerbaarheid van het bouwwerk en de materialen en delen ervan na de sloop;
- b)
de duurzaamheid van het bouwwerk;
- c)
het gebruik van milieuvriendelijke grondstoffen en secundaire materialen in het bouwwerk.