Waarbij wordt verwezen naar HR 7 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AC0054, NJ 1996/166 en HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW2482. Overigens merk ik op dat de Hoge Raad in het arrest uit 2012 wat de voor de rechter geldende motiveringseisen betreft nog verwijst naar het arrest van 7 november 1995 en niet naar het motiveringskader als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
HR, 01-12-2015, nr. 14/04986
ECLI:NL:HR:2015:3438
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-12-2015
- Zaaknummer
14/04986
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3438, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2325, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2325, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3438, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
1 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/04986
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 september 2014, nummer 23/000350-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015.
Conclusie 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/04986 Zitting: 10 november 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 23 september 2014 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierendertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarden als in het arrest bepaald.
2. Namens verzoeker heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof verzuimd heeft te motiveren waarom het een gevangenisstraf heeft opgelegd voor de duur van vierendertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de detentie-ongeschiktheid van verzoeker.1.Voorts bevat het middel de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de strafoplegging, te weten dat aan verzoeker geen gevangenisstraf diende te worden opgelegd die voor wat betreft de duur van het onvoorwaardelijke strafdeel uit zou gaan boven de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
4. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2014 blijkt dat de raadsvrouw van verzoeker aldaar het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities. De pleitnotities houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Persoonlijke omstandigheden
15. Cliënt verblijft thans ruim een jaar in voorlopige hechtenis. Cliënt ervaart deze tijd als zeer zwaar. Door de psychiater is bij cliënt eerder een depressieve stoornis vastgesteld. In verband met detentieongeschiktheid is cliënt op 1 september jl. overgeplaatst middels een artikelplaatsing naar FPA Heiloo in overleg met de reclassering en de psycholoog van de penitentiaire inrichting. Dit terwijl cliënt nog 12 maanden in detentie had door dienen te brengen.
16. De verdediging verzoekt uw Hof dan ook rekening te houden met de detentieongeschiktheid van cliënt en aan cliënt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de duur die cliënt reeds in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
17. Tevens bevat het dossier een reclasseringsrapportage die is opgesteld voor de zitting in eerste aanleg. Geadviseerd wordt aan cliënt (onder andere) een meldplicht op te leggen bij de reclassering, een actieve deelname aan een intaketraject bij een geïndiceerde zorginstelling en daarna een ambulante behandeling. Een intaketraject bij een geïndiceerde zorginstelling is opgenomen omdat ten tijde van het reclasseringsadvies niet duidelijkheid was voor welke duur e.d. de plaatsing plaats zou dienen te vinden, zo staat dan ook genoemd in de reclasseringsrapportage. De in het vonnis opgelegde bijzondere voorwaarde van zowel klinische plaatsing in een FPA als actieve deelname aan een intakeproject bij een geïndiceerde zorginstelling is dan ook dubbel. De bijzondere voorwaarde, plaatsing in een FPA, is voldoende.
18. Tevens is er door de psychiater een pro-justitia rapportage uitgebracht (realisatiedatum 21-12-2013). De conclusie van de psychiater luidt “dat er tijdens het ten laste gelegde sprake was van een depressieve stoornis, eenmalig, matig tot ernstig, zonder psychotische kenmerken, thans in remissie. Daarnaast was er sprake van misbruik van alcohol, thans in remmissie onder toezicht. ”De psychiater adviseert tevens om cliënt als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Gelet op voorgaande verzoekt de verdediging uw Hof deze conclusie over te nemen en rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van cliënt bij de strafoplegging.
19. Voorts is de verdediging gelet op al het voorgaande van oordeel dat er volstaan kan worden met een ambulante
behandelverplichting. Dit nu cliënt reeds tijdens zijn detentie - geheel vrijwillig - heeft meegewerkt aan een traject van Palier (Bijlage I) en vrijwillig medicatie gebruikt. De verdediging wil daar nog bij toevoegen dat de eerder door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarde van het innemen van medicatie niet door de psychiater of reclassering genoemd wordt. De reclassering rept hier helemaal niet over. De psychiater noemt dat behandeling van depressie doorgaans bestaat uit het innemen van medicatie, hetgeen cliënt thans vrijwillig doet, en cognitieve gedragstherapie.
20. Voorts is de verplichting tot inname van medicatie als bijzondere voorwaarde, zonder instemming van cliënt, in strijd met het grondrecht op ontastbaarheid van het lichaam. Cliënt gebruikt reeds vrijwillig medicatie en is daar ook verder toe bereid, de rechtbank heeft over deze instemming echter niks kunnen vaststellen, nu die instemming niet uit de reclasseringsrapportage en de pro-justitiarapportage is gebleken. Nu deze bijzondere voorwaarde door zowel de reclassering als de psychiater niet is geadviseerd, is deze ook niet besproken met cliënt.
21. De verdediging verzoekt uw Hof dan ook om, indien er een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd, te volstaan met een ambulante behandeling.
Strafmaat
22. Naast de persoonlijke omstandigheden heeft de verdediging gekeken naar de richtlijnen en straffen die er doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Uiteraard is een 100% vergelijkbare zaak nooit voor handen en speelt het probleem dat in dergelijke zaken vaak ook andere feiten op de dagvaarding staan een rol, desalniettemin meent de verdediging dat aan de hand van deze uitspraken kan worden bezien wat de ‘standaard’ strafmaat in vergelijkbare zaken is.
23. Allereerst gekeken naar de LOVS-richtlijnen voor straatroof met licht geweld of verbale bedreiging wordt er in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Aan cliënt is echter een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met daaraan nog een groot aantal voorwaarden verbonden. Ook als er gekeken wordt naar de strafverzwarende omstandigheden zoals genoemd in de LOVS - er is geen sprake van medeplegen, het delict is niet op professionele wijze gepleegd, er is geen sprake van een kwetsbaar slachtoffer of (ernstig) letsel.
24. De straf die derhalve aan cliënt voor een straatroof is opgelegd, is gelijk aan straffen die er bij zwaardere delicten, zoals een winkeloverval (2 jaar), overval geldtransport (30 maanden), en overval woning (3 jaar) doorgaans worden opgelegd. Nu aan cliënt een deels voorwaardelijk straf is opgelegd kan cliënt geen gebruik maken van de VI-regeling en dient hij zich in het voorwaardelijke deel aan zeer strenge voorwaarden te houden, waaronder de opname in een FPA voor de duur van maximaal één jaar, hetgeen voorts een restrictie van de vrijheid van cliënt inhoudt.
25. Daarnaast heeft de verdediging gekeken naar recente uitspaken. Allereerst een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag waarbij een verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Deze straf werd aan de verdachte opgelegd voor bedreiging, mishandeling, opzettelijk iemand van vrijheid beroofd houden hetgeen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft en afpersing. Het slachtoffer werd in de betreffende zaak gelokt naar een kelderbox, waar hij is geslagen, bedreigd met een nepvuurwapen, overgoten met benzine en uiteindelijk met zijn eigen aansteker in brand gestoken. Het slachtoffer heeft het overleefd, maar heeft wel huidtransplantaties moeten ondergaan en zal littekens houden.
26. De straf die aan cliënt is opgelegd komt in de buurt van genoemde zaak waarbij er daadwerkelijk iemand in brand is gestoken en daar zeer zwaar lichamelijk letsel aan heeft overgehouden. Na 24 maanden detentie zou cliënt één jaar klinisch behandeld dienen te worden- waarna de straf van voornoemde verdachte erop zou zitten. Cliënt dan nog echter ambulant behandeld te worden en zich voorts nog twee jaar te houden aan alle voorwaarden die de reclassering stelt.
27. Voor straatroof worden er doorgaans (vele malen) lagere straffen opgelegd. Een recente uitspraak van uw Hof waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren voor een diefstal met geweld. In de betreffende zaak had de verdachte drie keer met kracht in het gezicht van het slachtoffer geslagen terwijl deze op de grond lag, daarbij gezegd ik maak je dood geef me je geld. Aan welk geweld het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, namelijk een gebroken oogkas heeft overgehouden. De betreffende verdachte was eerder veroordeeld voor een geweldsdelict.
28. De rechtbank Amsterdam legt een gevangenisstraf op voor de duur van 9 maanden waarvan 4 voorwaardelijk voor twee straatroven (het uit de hand rukken van de mobiele telefoon en de tas van de slachtoffers en het daarbij uiten van dreigende woorden (“Loop maar weg anders mol ik je”). Ook deze verdachte was eerder met justitie in aanraking gekomen.
29. Tot slot een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden onvoorwaardelijk voor een straatroof. Hierbij was er sprake van medeplegen en heeft het slachtoffer letsel opgelopen doordat haar handtas uit haar hand gerukt werd en zij daardoor ten val is gekomen.
30. Zelfs al mocht uw Hof van oordeel zijn dat de dreiging met geweld dat er in onderhavige zaak is gebruikt ernstiger is dan in genoemde zaken en er dan ook een hogere straf dan in genoemde zaken opgelegd dient te worden, is de verdediging van oordeel dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest van cliënt passend is.”
5. Het bestreden arrest houdt als ’s Hofs overwegingen met betrekking tot de strafoplegging het volgende in (p. 3-5):
“Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en oplegging van bijzondere voorwaarden te weten - kort gezegd - een meldplicht bij GGZ Reclassering Palier of een andere door haar aan te wijzen instelling, het opvolgen van aanwijzingen door of namens GGZ Reclassering Palier, ook als dit inhoudt het blijven innemen van zijn medicatie en het volgen van cognitieve gedragstherapie, een klinische behandeling binnen een forensische psychiatrische afdeling voor de duur van maximaal een jaar, gevolgd door ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische kliniek en actieve en bereidwillige deelname aan de intake bij geïndiceerde zorginstellingen en een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op een parkeerplaats benzine terecht doen komen op de aangever. De verdachte eiste de koffer die de aangever bij zich had, zo niet, dan zou de verdachte hem in de brand steken met de aansteker die hij daarbij in zijn hand hield. Vervolgens pakte de verdachte de koffer van de aangever.
Dit is een zeer ernstig feit, waarbij het slachtoffer doodangsten heeft uitgestaan, groot gevaar liep om ernstig door de verdachte te worden verwond en de openbare orde ernstig verstoord is. De verdachte deed dit enkel en alleen uit winstbejag, met voorbijgaan aan de ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 september 2014 is de verdachte eerder meermalen wegens onder meer geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft verder gelet op
- het reclasseringsadvies, opgemaakt door [betrokkene], als reclasseringsmedewerker verbonden aan GGZ Reclassering Palier te Heerhugowaard en gedateerd 3 januari 2014;
- het Pro Justitia rapport, opgemaakt door I Maksimovic, psychiater, en gedateerd 21 december 2013.
Het reclasseringsadvies luidt dat de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van enkele bijzondere voorwaarden, samengevat een meldplicht, meewerken aan een intake bij een zorginstelling en een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang alsmede een behandelverplichting.
De deskundige Maksimovic heeft het volgende geconstateerd. Bij de verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een ziekelijke stoornis in de geestvermogens in de zin van een depressieve stoornis, eenmalig, matig tot ernstig, zonder psychotische kenmerken, thans in remissie. Daarnaast is sprake van misbruik van alcohol, thans in remissie onder toezicht. Deze stoornis heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De verdachte had op dat moment nog enige controle over het ten uitvoer brengen van het ingezette gedrag. Hij had kunnen weten dat hetgeen hij deed ongeoorloofd is. Vanwege zijn depressie was in hij in licht verminderde mate is staat om controle uit te oefenen over zijn impulsen. Geadviseerd wordt de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde, indien bewezen, als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De inschatting van de deskundige is dat het recidiverisico verlaagd wordt indien de verdachte wordt behandeld om te voorkomen dat hij weer depressief raakt en om zijn weerbaarheid ten aanzien van het ontwikkelen van depressieve klachten te verstevigen. Een dergelijke behandeling zou het beste binnen een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) kunnen plaatsvinden. Na de klinische fase is een ambulant vervolg bij een forensisch psychiatrische polikliniek geïndiceerd. De deskundige adviseert een en ander op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel onder toezicht van de reclassering.
Het hof neemt de conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de zijne.
De recidive is een strafverhogende en de mate van ontoerekeningsvatbaarheid is een strafverlagende factor. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gelijk opgelegd door de rechtbank alleszins passend en geboden. Aan de op te leggen straf zullen na te noemen voorwaarden worden verbonden. Het traject dat de veroordeelde zal volgen na het uitzitten van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf geeft het hof aanleiding aan de op te leggen straf een proeftijd van drie jaren te verbinden.”
6. Uit de door de steller van het middel aangehaalde uitspraken van de Hoge Raad, zoals vermeld in mijn voetnoot 12., kan worden afgeleid dat er voor de rechter bijzondere motiveringseisen gelden indien gemotiveerd (cursivering, EH) door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte niet in staat is gevangenisstraf te ondergaan en de rechter desalniettemin gevangenisstraf oplegt. De rechter zal dan verantwoording dienen af te leggen van zijn oordeel dat de verdachte (wel) gevangenisstraf kan ondergaan. In het onderhavige geval is, meen ik, geen sprake van een gemotiveerd betoog van de zijde van de verdediging waaruit blijkt of waarin aannemelijk wordt gemaakt dat verzoeker met het oog op een eventueel door het Hof op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf detentieongeschikt zou zijn. In de pleitnotities, waarvan het deel met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden hierboven onder 4 is weergegeven, wordt enkel bij nr. 15 gesteld - zonder nadere onderbouwing met bijvoorbeeld (overgelegde) stukken -, dat verzoeker wegens detentieongeschiktheid zou zijn overgeplaatst naar de FPA Heiloo, en wordt achter nr. 16 het Hof enkel verzocht daarmee rekening te houden. Dat is wat de raadsvrouw tegenover het Hof heeft aangevoerd over de ‘detentieongeschiktheid’ van verzoeker, die zelf op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het goed met hem gaat, dat hij de klinische opname die gelast was teveel van het goede vindt, dat hij op de depressie na geen psychische problemen heeft en dat het slikken van antidepressiva ook volgens de arts niet meer nodig is.
7. Daartegenover staat een uitvoerige strafmotivering van het Hof, waaruit blijkt dat het bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met onder meer het reclasseringsadvies en het Pro Justitia rapport alsook dat het de conclusies van de deskundige Maksimovic heeft overgenomen.
8. De eerste klacht treft naar mijn inzicht geen doel.
9. Dan de tweede klacht, die op de responsieplicht naar aanleiding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, één en ander als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, ziet. Uit een drietal op 17 maart 2015 gewezen arresten van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid dat de Hoge Raad niet snel geneigd lijkt te zijn hetgeen met betrekking tot de strafoplegging wordt aangevoerd als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan te merken.3.In die drie zaken oordeelde de Hoge Raad, telkens anders dan de tot vernietiging concluderende Advocaten-Generaal, dat de strafoplegging toereikend was gemotiveerd, dat art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv het Hof niet tot een nadere motivering noopte dan wel dat het aangevoerde enkel kon worden opgevat als een algemeen verzoek tot matiging van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden.
10. Deze uitspraken sluiten aan bij het uitgangspunt dat de Hoge Raad zich bij de beantwoording van de vraag of de strafmotivering aan de eisen voldoet, terughoudend pleegt op te stellen. De waardering van de factoren die voor de strafoplegging van belang zijn, is immers voorbehouden aan de feitenrechter.4.Dat neemt natuurlijk niet weg dat in het voorkomende geval de feitenrechter daarbij gebonden is aan de bijzondere motiveringsplicht als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv en aan de algemene motiveringsvoorschriften die zijn neergelegd in (onder meer) het vijfde en het zesde lid van art. 359 Sv.5.
11. Voor zover het betoog van de raadsvrouw met betrekking tot de strafmaat dient te worden opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, meen ik dat het Hof alle aan hem bekende factoren heeft meegewogen bij de strafoplegging en dat het Hof de waardering van deze bij de strafoplegging in aanmerking genomen factoren, waaronder de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, in het licht van het aangevoerde niet nader behoefde te motiveren.6.
12. Dat betekent dat de tweede deelklacht eveneens doel mist.
13. Mitsdien faalt het middel in beide onderdelen.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2015
Zie ook A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 314.
Zie ECLI:NL:HR:2015:642, NJ 2015/22, ECLI:NL:HR:2015:637, NJ 2015/226 en ECLI:NL:HR:2015:635, NJ 2015/227 m.nt. F. Vellinga-Schootstra.
Zie Van Dorst, a.w., p. 313.
Zoals de opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de opgelegde straf (lid 5) en, in het voorkomende geval, hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf (lid 6). Zie daarover HR 15 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2580 en 2579.
Vgl. HR 3 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8838, NJ 2003/570. Van een geslaagde verwerking van de LOVS-oriëntatiepunten in een strafmaatverweer zoals in HR 29 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2745, NJ 2011/410 (drugskoerier/pakezel) is hier geen sprake.