Vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592; HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591.
HR, 12-10-2010, nr. 09/02488 Hs
ECLI:NL:HR:2010:BN2368
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
09/02488 Hs
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BN2368
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN2368, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN2368
ECLI:NL:PHR:2010:BN2368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN2368
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Aanvraag gegrond.
12 oktober 2010
Strafkamer
Nr. 09/02488 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 november 2002, nummer 01/035257-02, ingediend door mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 2. "diefstal door twee of meer verenigde personen", veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling ter zake van genoemde feiten, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
4. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van 23 april 2007 van het Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008/591).
5.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
6. Beoordeling van de aanvrage
6.1. De Politierechter heeft volstaan met een "aantekening mondeling vonnis". Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van de tenlastegelegde feiten worden afgeleid hetgeen de Procureur-Generaal dienaangaande in zijn conclusie onder 7 en 8 heeft weergegeven.
6.2. Met betrekking tot het bewijs van de tenlastegelegde feiten is aannemelijk dat de Politierechter in het bijzonder aan het desbetreffende resultaat van de geuridentificatieproef heeft ontleend dat de aanvrager in verband moet worden gebracht met deze strafbare feiten. In het onderhavige geval moet het daarom ervoor worden gehouden de Politierechter zonder de uitkomst van deze geuridentificatieproef uit het beschikbare andere bewijsmateriaal niet met voldoende mate van aannemelijkheid zou hebben afgeleid dat de aanvrager op de in de uitspraak omschreven wijze betrokken is bij de tenlastegelegde feiten.
Dit betekent dat het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval zich ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten voordoet, zodat sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 18 november 2002;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv in zoverre opnieuw zal worden behandeld en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 oktober 2010.
Conclusie 29‑06‑2010
Mr. Fokkens
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
De Politierechter te 's‑Hertogenbosch heeft aanvrager bij onherroepelijk vonnis van 18 november 2002 wegens
- 1.
‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’,
- 2.
‘diefstal door twee of meer verenigde personen’, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
2.
De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.
3.
De aanvrage steunt op de stelling dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot de veroordeling van aanvrager indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van een in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproef.
4.
Voor het bewijs van deze stelling is bij de aanvrage een brief gevoegd van het Arrondissementsparket te s'‑Hertogenbosch van 23 april 2007, inhoudende —kort gezegd— dat uit intern onderzoek is gebleken dat bij de geuridentificatieproeven die in de periode september 1997 tot en met maart 2006 zijn afgenomen door de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland, regelmatig niet conform het vastgestelde protocol is gewerkt en dat de resultaten ervan onvoldoende betrouwbaar zijn om in een strafzaak als bewijs te kunnen gebruiken. Verder staat in die brief dat ook in aanvragers zaak sprake is van een door deze dienst uitgevoerde geuridentificatieproef en dat derhalve een herzieningsprocedure mogelijk is.
5.
De Hoge Raad heeft verschillende keren beslist op vergelijkbare herzieningsaanvragen.1. De Hoge Raad gaat er daarbij van uit dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek — behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel — moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat daarom moet worden aangenomen dat het resultaat van die geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat de feitenrechter zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken.
6.
De Politierechter heeft volstaan met een aantekening mondeling vonnis. Het voorgaande brengt mee dat nu geen vonnis voorhanden is waarin de bewijsvoering is opgenomen, het gestelde novum moet worden bezien in het licht van het in het dossier aanwezige, tijdens het voorbereidend onderzoek vergaarde, bewijsmateriaal en aan de hand daarvan moet worden beoordeeld of het novum een ernstig vermoeden oplevert dat de Politierechter, ware hij daarmee bekend geweest, aanvrager zou hebben vrijgesproken.
7.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde — zakelijk weergegeven — het volgende worden afgeleid.
- a.
Op 31 augustus 2002 tussen 02.50 uur en 03.04 uur heeft er een poging tot diefstal plaatsgevonden in de vorm van een ramkraak in de juwelierszaak [A] gelegen aan het [a-straat 1] te [plaats].2.
- b.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij eerder die avond om 02.20 een grijskleurige Opel Kadett voorzien van kenteken [AA-00-BB] in de directe omgeving van de plaats delict heeft zien rijden. De bestuurder droeg een basebalpet.3. Getuige [getuige 1] heeft in de directe omgeving van de plaats delict die grijskleurige Opel Kadett en een roodkleurige Opel Astra met hoge snelheid in dezelfde richting weg zien rijden.4.
- c.
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij op 31 augustus 2002 omstreeks 01.15 uur een rode Opel Astra met gedoofde verlichting heeft zien staan ter hoogte van juwelier [A]. Er zaten twee jongens in de auto.5.
- d.
Getuige [getuige 3] verklaart dat hij op zaterdag 31 augustus 2002 tussen 03.00 uur en 03.15 uur een grijze Opel Kadett personenauto met de achterzijde twee maal tegen de etalageruit van juwelier [A] heeft zien rijden. Voorts verklaart hij dat de bijrijder is uitgestapt en twee maal hard met zijn voet tegen de etalageruit heeft getrapt. Vervolgens zijn de personen in de betreffende Opel Kadett weggereden.6.
- e.
Getuige [getuige 4] verklaart dat zij op zaterdag 31 augustus 2002 omstreeks 03.00 uur een personenauto hard achteruit tegen de etalageruit van juwelier [A] heeft zien rijden. De bijrijder heeft vervolgens nog getracht de etalageruit in te trappen. Vervolgens is de betreffende personenauto weggereden richting de brug.7.
- f.
Aanvrager verklaart dat hij de eigenaar is van een roodkleurige Opel Astra personenauto voorzien van kenteken [CC-00-DD]. Aanvrager bevestigt dat hij die avond is aangehouden maar weet zich verder niets te herinneren.8. Aanvrager beroept zich voor het overige op zijn zwijgrecht.9.
- g.
Uit het proces-verbaal van het technisch onderzoek blijkt dat het op de plaats delict aangetroffen stuk kunststof10. een geheel heeft gevormd met het zwaar beschadigde achterlicht van de grijze Opel Kadett personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB].11. Deze Opel Kadett is op de avond van de ramkraak aangetroffen in een sloot.12.
- h.
Met behulp van geurdoeken zijn geurmonsters genomen van het stuur en de bestuurderszitting van de grijze Opel Kadett personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB]. De geurproef had ten aanzien van aanvrager een positief resultaat.13.
8.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde — zakelijk weergegeven — het volgende worden afgeleid.
- a.
Tussen vrijdag 30 augustus 2002 te 23.00 uur en zaterdag 31 augustus 2002 te 08.30 uur is er op de [b-straat] te [plaats] een grijskleurige Opel Kadett voorzien van kenteken [AA-00-BB] ontvreemd.14.
- b.
Met behulp van geurdoeken zijn geurmonsters genomen van het stuur en de bestuurderszitting van de grijze Opel Kadett personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB]. De geurproef had ten aanzien van aanvrager een positief resultaat.15.
9.
Behoudens de positieve geuridentificatieproef bevat het dossier geen bewijsmateriaal, waaruit met voldoende mate van aannemelijkheid kan volgen dat aanvrager daadwerkelijk bij de poging tot inbraak en de diefstal betrokken is geweest. Ten aanzien van beide feiten speelt de geuridentificatieproef een doorslaggevende rol. Daaruit volgt dat niet aannemelijk is dat de Politierechter zonder de uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare materiaal tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 zou zijn gekomen.
Daarom is sprake van het ernstige vermoeden dat de Politierechter, ware hij op de hoogte geweest van de omstandigheid dat ten aanzien van de geurproef ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd, tot een vrijspraak van het tenlastegelegde zou zijn gekomen (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592, rov. 5.3.2). Ik acht de aanvrage dan ook gegrond.
10.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van het bepaalde in art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑06‑2010
Zie het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 34–38.
Zie het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 28.
Zie het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 39–40.
Zie het proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 42–43.
Zie het proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 51–52.
Zie het proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 53–54.
Zie het proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 44–46.
Zie het proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina's 47–50.
Zie het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 29.
Zie het proces-verbaal van technisch onderzoek, doorgenummerde pagina's 65–66.
Zie het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 29.
Zie het proces-verbaal van geuridentificatieproef, doorgenummerde pagina's 61–64.
Zie het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina's 75–77.
Zie het proces-verbaal van geuridentificatieproef, doorgenummerde pagina's 61–64.