Het laatste is gedateerd 21 juni 2006 en de overige zes op 17 juni 2006.
HR, 21-02-2014, nr. 13/00697
ECLI:NL:HR:2014:400, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-02-2014
- Zaaknummer
13/00697
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:400, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1824, Contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5308, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:1824, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:400, Contrair
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Schadevordering wegens onzorgvuldige uitvoering van overeenkomst tot taxatie van betonmixers. Bewijsaanbod. Motiveringsklachten.
Partij(en)
21 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/00697
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
DEKRA NEDERLAND B.V.,gevestigd te Woerden, kantoorhoudend te Uden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Dekra.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 165846/HA ZA 07-2060 van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 december 2007, 8 oktober 2008, 30 september 2009 en 6 oktober 2010;
b. het arrest in de zaak HD 200.081.273 van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Dekra heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, alsmede door mr. S.C. Polkerman, advocaat te Amsterdam, voor Dekra.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 13 december 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
(i) [A] B.V. (hierna: [A]) vervoerde in opdracht van [B] B.V. (hierna: [B]) beton in betonmixers. In verband met een wijziging van transporteur heeft [B] in 2006 een aantal betonmixers van [A] overgenomen en deze doorverkocht aan haar nieuwe transporteur, [eiseres].
(ii) Op grond van contractuele bedingen tussen [A] en [B] enerzijds en [B] en [eiseres] anderzijds diende de prijs bij beide verkopen bindend door een taxateur te worden vastgesteld.
(iii) Dekra heeft medio juni 2006 een zevental betonmixers getaxeerd. Als opdrachtgever vermelden haar taxatierapporten [A]. Feitelijk is de opdracht aan Dekra verstrekt door [betrokkene], directeur van [A].
(iv) Een e-mail namens [B] aan Dekra van 3 juli 2006 houdt onder meer in:
“Zoals telefonisch besproken wil ik zsm 4 auto 's getaxeerd hebben. (...) Deze auto's zijn vrijwel identiek aan de eerder getaxeerde 5-assige DAF voertuigen. (...) Aangezien de bovengenoemde auto 's veel minder kilometers hebben gereden (...) dan de getaxeerde voertuigen zijn wij ervan uitgegaan dat de taxatie boven de al eerder getaxeerde voertuigen lag. De kopende partij (dat ben ik weliswaar maar ik verkoop meteen weer door) was hiervan niet overtuigd, derhalve laat ik deze ook opnieuw taxeren."
(v) Dekra heeft de in deze e-mail bedoelde betonmixers begin juli 2006 getaxeerd. Als opdrachtgever vermelden de desbetreffende taxatierapporten [B].
(vi) Dekra heeft als honorarium voor de taxatie van de elf betonmixers een bedrag van € 1.350,-- ontvangen. In alle taxatierapporten van Dekra is het volgende opgenomen:
“Na oriëntatie met betrekking tot de verkoopwaarden en rekening houdend met de bijzonderheden zoals in dit rapport omschreven, taxeren wij de waarde (…) Deze taxatie geschiedt naar beste weten en kunnen, echter beoogt nimmer een waarborg te zijn voor verkoopopbrengst, wel een richtlijn.”
(vii) [B] heeft de in totaal elf betonmixers van [A] gekocht voor € 865.000,-- exclusief BTW, wat overeenkomt met de totale door Dekra getaxeerde waarde. [B] heeft de betonmixers doorverkocht aan [eiseres], volgens [B] en [eiseres] voor hetzelfde bedrag als [B] de betonmixers van [A] heeft gekocht.
(viii) In opdracht van [eiseres] heeft [C] B.V. dezelfde betonmixers op 31 juli 2006 getaxeerd. Deze taxatie geschiedde, blijkens het daarvan opgemaakte verslag, naar “Going Concernwaarde excl. BTW” en “na aftrek van aanwezige beschadigingen”. De waarde van de elf betonmixers is getaxeerd op in totaal € 570.750,-- exclusief BTW.
(ix) Vervolgens hebben [B] en [eiseres] gezamenlijk opdracht tot taxatie gegeven aan [D] B.V. Deze heeft, na inspectie op 27 november en 2 december 2006, de handelswaarde van de betonmixers getaxeerd op in totaal € 571.500,-- exclusief BTW, waarbij is getaxeerd “in verband met aanschaf van de voertuigen” en “rekening is gehouden met een tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding, waardoor belanghebbende niet vrij is om de voertuigen binnen Nederland te verkopen”.
(x) De hiervoor onder (iii) genoemde [betrokkene] heeft verklaard:
“Naar mijn mening moet het Dekra (…) duidelijk zijn geweest dat de (…) taxatie geschiedde in het kader van een verkooptransactie tussen de firma [A] B.V. en de firma [B] B.V. De taxaties zijn ook uitgevoerd in het bijzijn van vertegenwoordigers van de firma [B] B.V. ”
3.2
[B] en [eiseres] hebben bij de rechtbank een schadevergoeding van Dekra gevorderd van € 294.500,-- op de grond dat Dekra bij haar taxaties niet de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur in acht heeft genomen, waardoor de taxaties − blijkens de uitgevoerde contrataxaties − te hoog zijn uitgevallen. Dekra heeft daarom wanprestatie gepleegd jegens [B] en onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres].
3.3.1
De rechtbank heeft Dekra veroordeeld om € 150.000,-- schadevergoeding aan [eiseres] te betalen.De vordering van [B] heeft zij afgewezen. Naar zij oordeelde, heeft Dekra in redelijkheid niet tot de door haar getaxeerde waarden kunnen komen en daarom niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur gehandeld. Aldus is Dekra toerekenbaar tekortgeschoten jegens haar opdrachtgevers. Haar handelen achtte de rechtbank ook onrechtmatig jegens [eiseres] en [B], voor zover laatstgenoemde niet optrad als opdrachtgever, waartoe zij onder meer overwoog:
“Dekra wist althans kon redelijkerwijs inschatten dat de opdracht tot taxatie werd gegeven in verband met een voorgenomen (ver)koop van de betonmixers. De taxateur wist of behoorde te weten dat zijn taxatie van (doorslaggevend) belang zou zijn voor bepaling van de koopprijs. Bij het verrichten van de taxaties diende de taxateur niet alleen het belang van de opdrachtgever in het oog te houden, maar tevens van degenen waarvan hij weet althans behoort te weten dat zij rechtstreeks worden getroffen door de uitkomst van de taxaties, in dit geval de verkoper en koper. (…). Het fenomeen van een directe doorverkoop, zoals in het onderhavige geval, is in de praktijk zeker niet ongebruikelijk, zodat Dekra ook de belangen van de tweede koper (in casu [eiseres]) in het oog diende te houden”.
De vordering van [B] wees de rechtbank af op de grond dat [B], als gevolg van de doorverkoop aan [eiseres], geen schade heeft geleden door de onjuiste taxaties.
3.3.2
Alleen Dekra heeft hoger beroep ingesteld van de vonnissen van de rechtbank, welk hoger beroep zij uitsluitend heeft gericht tegen [eiseres].
3.3.3
Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiseres] alsnog afgewezen. Deze beslissing heeft het hof gegrond op het oordeel dat Dekra door een (mogelijk) onjuiste taxatie niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Daartoe heeft het onder meer als volgt overwogen.
- Dekra wist, in elk geval na de tweede opdracht van begin juli 2006, wel dat de betonmixers door [B] zouden worden doorverkocht, maar niet dat de opvolgend koper [eiseres] zou zijn. Aan Dekra zijn ook geen mededelingen gedaan over een specifieke waarderingsgrondslag. (rov. 4.7.3, 4.7.4 en 4.7.6)
- [eiseres] mocht, gelet op een en ander, niet erop vertrouwen dat haar belangen als derde ontzien zouden worden bij de taxaties. Hierbij speelt ook nog een rol Dekra niet bekend was met eventueel voor [eiseres] dreigend nadeel en dat zij slechts in zeer geringe mate rekening kon houden met de belangen van [eiseres], nu [A] en [B] haar niet hadden ingelicht over, kort gezegd, de achtergronden van (de doorverkoop en) de taxatie. (rov. 4.7.3, 4.7.4 en 4.7.7).
3.4
Onderdeel 3 klaagt dat de vaststellingen van het hof dat Dekra niet wist dat de betonmixers zouden worden doorverkocht aan [eiseres] en dat Dekra niet was ingelicht over het feit dat de taxaties mede met het oog op die doorverkoop plaatsvonden, niet naar behoren zijn gemotiveerd. Het voert aan dat rov. 4.7.3 en 4.7.4, die erop neerkomen dat het tegendeel gesteld noch gebleken is, onbegrijpelijk zijn, nu [eiseres] heeft aangevoerd (i) dat Dekra van meet af aan is duidelijk gemaakt dat de taxaties mede plaatsvonden in het kader van de doorverkoop aan [eiseres] en (ii) dat de taxaties zijn uitgevoerd in aanwezigheid van vertegenwoordigers van [B] en [eiseres], waarbij (wederom) het doel van de taxatie, de doorverkoop, aan de orde is geweest.
Het onderdeel wijst voorts op het bewijsaanbod dat [eiseres] met betrekking tot deze stellingen heeft gedaan, door het horen van met name genoemde medewerkers van [B] en [eiseres]. Het klaagt dat het hof in elk geval niet aan dit bewijsaanbod voorbij heeft kunnen gaan.
3.5
Het onderdeel is gegrond. Rov. 4.7.3 en 4.7.4 zijn inderdaad onbegrijpelijk in het licht van de in het onderdeel aangehaalde stellingen van [eiseres]. Datzelfde geldt bijgevolg voor de op die overwegingen voortbouwende vaststellingen van het hof in rov. 4.7.6 en 4.7.7. Het hof heeft voorts niet kunnen voorbijgaan aan het in het onderdeel genoemde bewijsaanbod. Blijkens zijn eigen overwegingen is dat aanbod immers terzake dienend.
3.6
In verband met de gegrondheid van onderdeel 3 behoeft onderdeel 2 geen behandeling.
3.7
De klachten van onderdeel 1 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 augustus 2012;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
veroordeelt Dekra in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.215,35 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 21 februari 2014.
Conclusie 29‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Schadevordering wegens onzorgvuldige uitvoering van overeenkomst tot taxatie van betonmixers. Bewijsaanbod. Motiveringsklachten.
Partij(en)
13/00697
Mr. F.F. Langemeijer
29 november 2013
Conclusie inzake:
[eiseres]
tegen
Dekra Nederland B.V.
Het gaat in dit geding om een taxatie van betonmixers. Heeft de taxateur onrechtmatig gehandeld jegens een ander dan de opdrachtgever tot taxatie?
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vermeld in het bestreden arrest onder 4.1 (onder a - j), hierna verkort weergegeven:
1.1.1.
[A] B.V. (hierna: [A]) reed als transporteur in opdracht van [B] B.V. (hierna: [B]) met betonmixers en leverde beton aan klanten van [B]. In verband met een wijziging van transporteur heeft [B] in 2006 een aantal betonmixers van [A] overgenomen en deze doorverkocht aan de nieuwe transporteur, de huidige eiseres tot cassatie [eiseres].
1.1.2.
Zeven taxatierapporten1.van verweerster in cassatie Dekra met betrekking tot vijf DAF-betonmixers en twee Terberg-betonmixers vermelden als opdrachtgever tot taxatie: “[A] B.V.”, als opdrachtdatum: 29 mei 2006 en als taxatiedatum: 17 juni 2006. Feitelijk was de taxatieopdracht aan Dekra gegeven door [betrokkene], directeur van [A]. De getaxeerde waarden kwamen uit op: tweemaal € 87.500,- en driemaal € 92.500,- (voor de DAF-betonmixers) en tweemaal € 20.000,- (voor de Terberg-betonmixers).
1.1.3.
Bij e-mail van 3 juli 2006 heeft [B] een aanvullende taxatieopdracht aan Dekra gegeven voor vier DAF-betonmixers.
1.1.4.
De vier vervolgens door Dekra opgemaakte taxatierapporten d.d. 6 juli 2006 vermelden als opdrachtgever: “[B]”, als opdrachtdatum: 3 juli 2006 en als taxatiedatum: 4 juli 2006. De getaxeerde waarden bedroegen volgens deze rapporten: tweemaal € 92.500,-, éénmaal € 87.500,- en éénmaal € 100.000,-.
1.1.5.
Dekra heeft als honorarium voor de taxatie van de elf betonmixers een bedrag van € 1.350,- ontvangen. In alle taxatierapporten van Dekra is het volgende opgenomen:
“(…) Na oriëntatie met betrekking tot de verkoopwaarden en rekeninghoudend met de bijzonderheden zoals in dit rapport omschreven, taxeren wij de waarde (…) Deze taxatie geschiedt naar beste weten en kunnen, echter beoogt nimmer een waarborg te zijn voor verkoopopbrengst, wel een richtlijn. (…)”
1.1.6.
[B] heeft de betonmixers van [A] gekocht voor een koopprijs, gelijk aan de door Dekra getaxeerde waarde (voor de negen DAF-betonmixers in totaal € 825.000,- excl. BTW; voor de twee Terberg-betonmixers elk € 20.000,- excl. BTW).
1.1.7.
In opdracht van [eiseres] heeft [C] B.V. dezelfde betonmixers op 31 juli 2006 getaxeerd. Deze taxatie geschiedde, blijkens het verslag, naar “Going Concernwaarde excl. BTW” en “na aftrek van aanwezige beschadigingen”. [C] taxeerde de waarde van de elf betonmixers tezamen op € 570.750,- excl. BTW.
1.1.8.
Vervolgens hebben [B] en [eiseres] gezamenlijk opdracht tot taxatie gegeven aan [D] B.V. Deze heeft, na inspectie op 27 november en 2 december 2006, de handelswaarde van de betonmixers getaxeerd op in totaal € 571.500,-. Haar rapport van 11 december 2006 hield in:
“(…) Conform uw opdracht hebben wij de taxatiewaarden bepaald, zijnde de handelswaarde. Bij het vaststellen van de waarde is rekening gehouden met een tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding, waardoor belanghebbende niet vrij is om de voertuigen binnen Nederland te verkopen. (…) De taxatie is aangevraagd in verband met aanschaf van de voertuigen. (…)”
1.1.9.
Een verklaring van de hiervoor genoemde [betrokkene] van 3 maart 2008 houdt onder meer in:
“Naar mijn mening moet het DEKRA daarbij duidelijk zijn geweest dat deze taxatie geschiedde in het kader van een verkooptransactie tussen de firma [A] B.V. en de firma [B] B.V. De taxaties zijn ook uitgevoerd in het bijzijn van vertegenwoordigers van de firma [B] B.V. (…)”.
1.2.
Bij inleidende dagvaarding van 4 oktober 2007 hebben [B] en [eiseres] Dekra in rechte betrokken en schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 294.500,-, te vermeerderen met rente en (gerechtelijke en buitengerechtelijke) kosten. Zij hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd, samengevat, dat Dekra bij haar taxaties niet de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in acht heeft genomen, waar de taxatie − blijkens de contrataxaties − te hoog is uitgevallen. Zij stellen dat Dekra daarmee wanprestatie heeft gepleegd jegens [B]. De vordering van [eiseres] is gebaseerd op de stelling dat Dekra door deze onjuiste taxatie onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]: Dekra heeft bij haar taxatie geen rekening gehouden met de belangen van [eiseres], waaraan niet afdoet dat [eiseres] geen contractspartij was.
1.3.
Bij tussenvonnis van 8 oktober 2008 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch een deskundigenbericht noodzakelijk geacht over de vraag of Dekra, rekening houdend met de marges voor taxaties, in juni/juli 2006 in redelijkheid tot de door haar gevonden taxatiewaarden van de elf betonmixers heeft kunnen komen, gemeten naar de marktomstandigheden en de kennis en kunde in juni/juli 2006. De rechtbank besprak op voorhand de vraag of Dekra onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] indien − na het deskundigenrapport − zou komen vast te staan dat Dekra niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De rechtbank beantwoordde deze vraag bevestigend:
“DEKRA wist althans kon redelijkerwijs inschatten dat de opdracht tot taxatie werd gegeven in verband met een voorgenomen (ver)koop van de betonmixers. De taxateur wist of behoorde te weten dat zijn taxatie van (doorslaggevend) belang zou zijn voor bepaling van de koopprijs. Bij het verrichten van de taxaties diende de taxateur niet alleen het belang van de opdrachtgever in het oog te houden, maar tevens van degenen waarvan hij weet althans behoort te weten dat zij rechtstreeks worden getroffen door de uitkomst van de taxaties, in dit geval de verkoper en koper. Een en ander volgt uit HR 30-09-1994, NJ 1996, 196 (…). Het fenomeen van een directe doorverkoop, zoals in het onderhavige geval, is in de praktijk zeker niet ongebruikelijk, zodat DEKRA ook de belangen van de tweede koper (in casu [eiseres]) in het oog diende te houden” (rov. 3.8 Rb).2.
1.4.
Nadat de deskundige zijn rapport ter griffie van de rechtbank had gedeponeerd hebben [B] en [eiseres] hun eis verminderd tot € 195.000,- in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten.
1.5.
Bij tussenvonnis van 30 september 2009 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Ter comparitie heeft de deskundige een toelichting op zijn rapport gegeven.
1.6.
Bij eindvonnis van 6 oktober 2010 heeft de rechtbank het advies van de deskundige overgenomen, voor zover het inhield dat Dekra met betrekking tot de Terberg-betonmixers wel, maar met betrekking tot de DAF-betonmixers niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur betaamt (zie rov. 2.3 Rb). Na een bespreking van de tegen het deskundigenrapport ingebrachte bezwaren, overwoog de rechtbank:
“Uitgangspunt is dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur mag worden verwacht dat hij een taxatie zorgvuldig uitvoert, waaronder (…) valt het taxeren van de juiste waarde uitgaande van een bepaalde waarderingsgrondslag. Nu vast staat dat Dekra in redelijkheid niet tot de door haar getaxeerde waarden had kunnen komen, heeft Dekra naar het oordeel van de rechtbank niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur gehandeld. Daarmee heeft zij onrechtmatig jegens [B] en [eiseres] gehandeld respectievelijk is zij jegens [B] toerekenbaar tekortgeschoten en dient zij de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden (…).” (rov. 2.9 Rb)
Wat betreft de hoogte van de schade, stelde de rechtbank vast dat de waarde van de negen DAF-betonmixers op de peildatum € 675.000,- was (€ 75.000,- per stuk). Aangezien [eiseres] voor de DAF-betonmixers het door Dekra getaxeerde bedrag van € 825.000,- aan [B] heeft betaald, bedraagt de schade van [eiseres] (€ 825.000,- min € 675.000,- is) € 150.000,- (rov. 2.13 - 2.14 Rb). Dit bedrag heeft de rechtbank aan [eiseres] toegewezen als schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van [B] afgewezen op de grond dat [B] geen schade lijdt (rov. 2.10 Rb).
1.7.
Dekra heeft, uitsluitend in de zaak tussen haar en [eiseres], hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Bij arrest van 21 augustus 2012 heeft het hof de genoemde vonnissen vernietigd en de vordering van [eiseres] alsnog afgewezen.
1.8.
Het hof overwoog dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat Dekra onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. Het hof stelde vast dat tussen Dekra en [eiseres] geen contractuele relatie heeft bestaan (rov. 4.7) en vervolgde:
“Het hof zal er in het navolgende veronderstellenderwijs van uit gaan dat Dekra jegens [B] niet als redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur is opgetreden en aldus jegens [B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen. Bij de beoordeling van de vraag of Dekra daarmee (ook) onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld is van belang of de belangen van [eiseres] zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst tussen Dekra en [B] dat [eiseres] schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in de uitvoering van de overeenkomst tekortschiet. Alsdan kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is moeten de ter zake dienende omstandigheden van het geval betrokken worden, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en de strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien en de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden alsmede de aard en de omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt.” (rov. 4.7.1)3..
Na aandacht te hebben besteed aan de tijdsdruk bij de taxatie (rov. 4.7.2) en aan de informatie die bij Dekra bekend kon zijn (rov. 4.7.3 - 4.7.6), besloot het hof dat [eiseres], als opvolgend koper, niet erop mocht vertrouwen dat bij de uitvoering van de overeenkomst tussen Dekra en [A]/[B] haar belangen, als derde, zouden worden ontzien. Hierbij speelt ook een rol dat Dekra niet bekend was met een voor [eiseres] dreigend nadeel en dat Dekra slechts in zeer geringe mate rekening kon houden met de belangen van [eiseres], nu zij niet was ingelicht over de achtergronden van (de doorverkoop en) de taxatie (rov. 4.7.7).
1.9.
Namens [eiseres] is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. Dekra heeft verweer gevoerd. Dekra heeft haar standpunt schriftelijk laten toelichten, waarna [eiseres] heeft gerepliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel 1 heeft betrekking op de onderlinge samenhang van de contractuele en processuele rechtsbetrekkingen. Onderdeel 2 betreft de vraag of de taxaties onrechtmatig zijn jegens een ander dan de opdrachtgever tot taxatie. In onderdeel 3 klaagt [eiseres] hoofdzakelijk over het passeren van haar bewijsaanbod.
2.2.
Onderdeel 1 klaagt onder a dat het hof, door het hoger beroep inhoudelijk te behandelen, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn taak als appelrechter heeft miskend: in de gegeven omstandigheden had het hof ambtshalve Dekra niet-ontvankelijk behoren te verklaren in haar hoger beroep omdat zij [B] niet mede heeft gedagvaard. Ter toelichting op deze, op het eerste gezicht opmerkelijke4.klacht heeft [eiseres] aangevoerd dat het antwoord op de vraag of Dekra heeft gehandeld in strijd met hetgeen een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur betaamt, processueel ondeelbaar is. Volgens de toelichting op deze klacht moet het oordeel gelijk luiden in de beide samenhangende rechtsverhoudingen (te weten: de rechtsverhouding tussen Dekra en [eiseres] en de rechtsverhouding tussen Dekra en [B]).
2.3.
Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake indien het rechtens noodzakelijk is dat de rechter daarover beslist in een geding, gevoerd door of tegen alle bij de rechtsverhouding betrokkenen tezamen5.. De omstandigheid dat het in twee gedingen om dezelfde rechtsvraag gaat, betekent nog niet dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing op beide vorderingen in dezelfde zin luidt6.. De bedoelde noodzaak doet zich hier niet voor: het is heel wel mogelijk dat in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [B] anders wordt beslist over de aansprakelijkheid van Dekra dan in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [eiseres]. Bovendien heeft Dekra in cassatie terecht aangevoerd dat de exceptio plurium litis consortium waarop het middelonderdeel kennelijk het oog heeft, beschouwd wordt als een principaal verweer. Dit houdt in dat de rechter een niet-ontvankelijkheid op deze grond niet mag uitspreken zonder dat daarop een beroep is gedaan. Voor een uitzondering op deze regel op de grond dat het vonnis anders niet ten uitvoer te leggen zou zijn, zie ik geen grond. Executieproblemen als gevolg van tegenstrijdige beslissingen zijn in dit geval niet te verwachten; dat was ook niet gesteld. De klacht onder a faalt.
2.4.
De klacht onder b is subsidiair voorgedragen en houdt in dat art. 6 lid 1 EVRM en het beginsel van rechtszekerheid meebrengen dat het hof, ter voorkoming van onverenigbare beslissingen, niet had mogen toestaan dat zich een situatie voordoet waarin de schadeveroorzakende partij (Dekra) tegenover de ene schuldeiser onrechtmatig heeft gehandeld en deswege aansprakelijk is, maar aan deze schuldeiser geen schade wordt vergoed omdat een derde, als tweede schuldeiser, ook vergoeding van de schade heeft gevorderd. De klacht onder c luidt dat het bestreden arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de bindende rechtskracht van oordelen die de rechtbank heeft gegeven in de rechtsverhouding tussen Dekra en [B], welke oordelen inmiddels kracht van gewijsde hebben verkregen.
2.5.
Uit de toelichting maak ik op dat deze klachten steunen op de gedachte dat de rechtbank heeft geoordeeld dat Dekra door deze taxaties zowel jegens [B] als jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld7.. Wanneer dit oordeel onaangetast blijft in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [B], maar in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [eiseres] door een andersluidend oordeel wordt vervangen zoals in het bestreden arrest is geschied, staan volgens [eiseres] die beide oordelen tegenover elkaar.
2.6.
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast (art. 236 Rv). In dit geval gaat het niet om dezelfde partijen: ook al zou een beslissing van de rechtbank in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [B] kracht van gewijsde hebben gekregen, dan wil dat niet zeggen dat daaraan gezag van gewijsde kan worden toegekend in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [eiseres]8.. Daarenboven wordt in dit middelonderdeel miskend dat het oordeel van de rechtbank inhield dat de vordering van [B] tegen Dekra is afgewezen. De overweging over de onrechtmatigheid van het handelen van Dekra draagt het oordeel van de rechtbank over de vordering van [B] niet. Het uitgangspunt is dat in een civiele rolprocedure iedere rechtsbetrekking afzonderlijk wordt beoordeeld (subjectieve cumulatie van vorderingen). In de rechtsbetrekking tussen Dekra en [eiseres] is het vorenbedoelde onrechtmatigheidsoordeel van de rechtbank in hoger beroep met succes door Dekra bestreden en vervangen door het andersluidende oordeel van het hof.
2.7.
De klacht onder d miskent dat de overweging van de rechtbank over de rechtsbetrekking tussen Dekra en [B] niet in de weg staat aan een andersluidend oordeel van het hof in de rechtsbetrekking tussen Dekra en [eiseres]. Ook overigens is rov. 4.7.5 niet onbegrijpelijk: het hof heeft uiteengezet waarom aan Dekra niet kan worden verweten dat zij bij de taxatie geen rekening heeft gehouden met het waardedrukkend effect van het beding dat de betonmixers niet binnen Nederland zouden mogen worden doorverkocht: Dekra was van dat beding niet op de hoogte. Mijn slotsom is dat onderdeel 1 faalt.
2.8.
Onderdeel 2.1 is gericht tegen rov. 4.7 - 4.8, waarin het hof de vraag behandelt of Dekra door haar taxaties onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres]. In cassatie staat vast dat [eiseres] niet de opdrachtgever tot taxatie was. De klacht onder a houdt in dat het hof een rechtens onjuiste maatstaf heeft aangelegd: het hof had zich niet mogen beperken tot de maatstaven van het arrest Alog/Vleesmeesters9., maar had in het voetspoor van de rechtbank moeten beoordelen of de taxateur de zorg van een goed taxateur heeft betracht10., met dien verstande dat deze norm volgens [eiseres] meebrengt dat de taxateur niet alleen rekening houdt met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met de belangen van een betrokken derde (in dit geval: die van [eiseres] als opvolgend koper). Indien het hof van oordeel is dat de door Dekra na te leven zorgvuldigheidsnorm niet strekt ter bescherming van de belangen van een derde zoals [eiseres], getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, aldus de klacht onder b.
2.9.
Het arrest van 24 september 2004 omschrijft de maatstaf aan de hand waarvan de rechter in het algemeen kan beoordelen of een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tevens een onrechtmatige daad oplevert jegens iemand die niet een partij bij die overeenkomst is. Het hof heeft, terecht, deze regel tot uitgangspunt genomen. Bij de uitwerking van deze norm in het concrete geval heeft het hof − uitdrukkelijk veronderstellenderwijs − aangenomen dat Dekra wanprestatie heeft begaan jegens [B]11.en de in dit middelonderdeel bedoelde maatstaf (over hetgeen mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur) toegepast. Voor zover [eiseres] het bestreden arrest anders heeft gelezen, mist het middel feitelijke grondslag.
2.10.
Voor zover [eiseres] van mening is dat de door het hof gebezigde maatstaf, van ‘hetgeen een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur betaamt’, steeds een aansprakelijkheid voor de juistheid van de taxatie inhoudt jegens derden (hier: jegens een opvolgende koper van het getaxeerde voorwerp), treft het middelonderdeel geen doel. Mijns inziens verdraagt die opvatting zich niet goed met de aard van een opdracht tot taxatie. Ingevolge art. 7:402 BW is de opdrachtnemer immers gehouden om gevolg te geven aan verantwoorde aanwijzingen van de opdrachtgever over de uitvoering van de opdracht. Taxatieopdrachten kunnen voor uiteenlopende doeleinden worden gegeven. Zo kan een opdrachtgever bijvoorbeeld opdracht geven tot een taxatie ter voorbereiding van zijn bod bij de komende onderhandelingen. Het taxatierapport is dan ‘voor eigen gebruik’. Maar ook wanneer aan de taxateur ermee bekend is dat anderen dan de opdrachtgever kennis mogen (en zullen) nemen van het op te maken taxatierapport, betekent dit niet dat de taxateur ermee rekening moet houden dat een opvolgende koper bij zijn aankoopbeslissing klakkeloos afgaat op het getaxeerde bedrag. Weliswaar is het mogelijk dat een taxatierapport wordt opgemaakt als een bindend advies in de zin van art. 7:900 lid 2 BW ten behoeve van meer partijen, maar dan moet de taxateur (bindend adviseur) dat wel van tevoren weten. Ook de door [eiseres] gestelde wetenschap van Dekra van het feit dat de betonmixers zouden worden doorverkocht impliceert nog geen wetenschap over het gebruik van het taxatierapport door de aspirant-koper12.. Bovendien kunnen de contractuele verplichtingen van een taxateur jegens zijn opdrachtgever worden beïnvloed door diens bijzondere aanwijzingen13..
2.11.
Dit middelonderdeel stipt de cumulatie aan van verschillende normen voor taxaties. Er bestaan rapporten die naar hun aard worden afgegeven met het doel als bewijsmiddel te worden gebruikt door of ten overstaan van derden14.. In die situatie is denkbaar dat uit wettelijke of tuchtrechtelijke normen voor de desbetreffende beroepsgroep een zorgvuldigheidsplicht voortvloeit jegens het publiek althans jegens anderen dan de opdrachtgever tot taxatie15.. In voorkomend geval geeft art. 6:163 BW (relativiteitsvereiste) de grens aan. Evenzeer is voorstelbaar dat de maatstaf van hetgeen een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur jegens zijn opdrachtgever betaamt in een concreet geval (grotendeels) samenvalt met de zorgvuldigheid die naar ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens anderen dan de opdrachtgever16.. In de onderhavige zaak waren de stellingen van [eiseres] niet gericht op de schending van zo’n algemene, het publiek beschermende norm. Zij waren gericht op de onderlinge afspraken en contractuele betrekkingen tussen [A], [B] en [eiseres] (m.b.t. directe doorverkoop van de betonmixers), waarmee taxateur Dekra volgens [eiseres] onvoldoende rekening zou hebben gehouden17..
2.12.
Het hof heeft beslist dat [eiseres], als opvolgend koper, niet erop heeft mogen vertrouwen dat haar belangen door Dekra zouden worden ontzien bij de uitvoering van de opdracht die door [A]/[B] was gegeven. In dit verband heeft het hof aandacht besteed aan de vraag of de betrokkenheid van [eiseres] voor Dekra kenbaar was en aan de vraag in hoeverre het voor Dekra doenlijk was om met [eiseres] rekening te houden in verband met een nadeel dat voor [eiseres] dreigt. De waardering van deze feiten is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Verder geeft dit oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten van dit middelonderdeel stuiten hierop af.
2.13.
Onderdeel 2.2 komt neer op de klacht dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door niet, als in hoger beroep onbestreden, aan te nemen dat Dekra rekening behoorde te houden met de gerechtvaardigde belangen van derden aan wie ([A] en) [B] de getaxeerde betonmixers zou(den) (kunnen) doorverkopen. Dit geldt volgens het middelonderdeel ongeacht of Dekra bekend was met de persoon van de koper. De toelichting op deze klacht herhaalt het standpunt dat vaststond dat Dekra wist althans redelijkerwijs heeft kunnen inschatten dat de opdracht tot taxatie werd gegeven in verband met een voorgenomen doorverkoop. Onderdeel 2.3 sluit hierbij aan met de klacht dat het hof in strijd met art. 24 Rv het verweer van Dekra heeft aangevuld, althans een ontoelaatbare verrassingsbeslissing heeft gegeven. De klacht is in het bijzonder gericht tegen rov. 4.7.7, waar het hof het argument gebruikt dat Dekra niet bekend was met eventueel voor [eiseres] voortvloeiend nadeel en dat Dekra slechts in zeer geringe mate rekening heeft kunnen houden met de belangen van [eiseres] als opvolgende koper, nu [A] en/of [B] Dekra niet hadden ingelicht over de achtergronden van de doorverkoop en de taxatie.
2.14.
De klacht vindt m.i. onvoldoende steun in de gedingstukken. Bij memorie van grieven heeft Dekra gesteld dat zij bij het sluiten van de overeenkomst niet op de hoogte was van de voorgenomen doorverkoop. Pas bij de tweede taxatieopdracht, gegeven bij e-mail van 3 juli 2006, is haar duidelijk geworden dat [B] de betonmixers aan een derde zou doorverkopen. Dekra heeft in appel aangevoerd dat [A] en/of [B] Dekra niet hadden ingelicht over de achtergronden van de doorverkoop en de taxatie; daarom behoefde zij niet bedacht te zijn op een voorgenomen gebruik van haar rapport als een bindende waardevaststelling in de contractuele (driehoeks) relatie tussen [A], [B] en [eiseres]18.. Het hof heeft dit dan ook mogen aanmerken als een kwestie die door Dekra in hoger beroep aan het hof ter beslissing werd voorgelegd. Van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing is, gelet op het in hoger beroep gevoerde debat, in dit geval geen sprake. De slotsom is dat de onderdelen 2.2 en 2.3 falen.
2.15.
Onderdeel 3.1 klaagt over onbegrijpelijkheid van het oordeel dat niet is gesteld dat bij de opdracht tot taxatie van de eerste vijf DAF-betonmixers is gesproken over een door Dekra te hanteren waarderingsgrondslag, noch over de achtergrond van de (ver)kooptransacties tussen [A] en [B] en tussen [B] en [eiseres], of de afspraken tussen die partijen (rov. 4.7.3). De klacht onder a noemt een aantal passages in de gedingstukken waaruit dit wel zou blijken. De klacht onder b breidt deze motiveringsklacht uit tot de gevolgtrekking in rov. 4.7.4. De klacht onder c breidt deze motiveringsklacht uit tot de gevolgtrekking in rov. 4.7.7.
2.16.
Met de klacht onder a wil [eiseres] betogen dat haar stellingname inhield “dat aan Dekra van meet af aan is duidelijk gemaakt dat de taxatie geschiedde in het kader van de verkoop door [A] aan [B] en doorverkoop door [B] aan [eiseres]” en dat Dekra ermee bekend was dat [eiseres] de uiteindelijke koper zou zijn19.. Het hof heeft in rov. 4.7.3 de daar weergegeven stellingname verworpen, daarbij onder meer verwijzend naar de verklaring van [betrokkene]. Uit die verklaring blijkt volgens het hof niet “dat de heer [betrokkene] bij het geven van de (eerste) taxatieopdracht aan Dekra wel specifieke informatie als vorenbedoeld heeft verstrekt. Met ‘informatie als vorenbedoeld’ doelt het hof blijkens diezelfde rechtsoverweging op specifieke inlichtingen over een door Dekra te hanteren waarderingsgrondslag, de met [B] resp. met [eiseres] gemaakte afspraken of de achtergrond van de verkooptransacties. Uit deze overweging volgt dat het hof van belang heeft geacht welke informatie van de zijde van de opdrachtgever aan Dekra is verstrekt ten tijde van het aanvaarden van de taxatieopdracht en dat het hof van belang heeft geacht of voldoende specifieke informatie aan Dekra is verstrekt om rekening te kunnen houden met de belangen van een derde, te weten [eiseres]. Na hetgeen in alinea 2.10 hiervoor is opgemerkt, behoeft geen herhaling dat het hof de informatie die volgens [eiseres] aan Dekra is verstrekt niet voldoende heeft geacht om tot de in het middel beoogde gevolgtrekking (aansprakelijkheid van Dekra) te komen. De motiveringsklacht faalt.
2.17.
Onderdeel 3.2 klaagt over het ongemotiveerd passeren van het aanbod van [eiseres] om te bewijzen dat het doel van de taxatie (doorverkoop van de betonmixers) in gesprekken met Dekra aan de orde is geweest. De rechtsklacht onder a wijst op art. 166 lid 1 Rv (in verbinding met art. 353 lid 1 Rv) en stelt dat [eiseres] in haar gedingstukken voldoende concreet heeft aangegeven op welke stellingen haar bewijsaanbod betrekking had en wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. De motiveringsklacht onder b houdt in dat het passeren van dit bewijsaanbod onbegrijpelijk is omdat het hof voor de beslissing blijkbaar wel van belang heeft geacht of aan Dekra was medegedeeld wat de achtergrond van de verkooptransacties [A]-[B] en [B]-[eiseres] is geweest en of, en zo ja wanneer, aan Dekra is medegedeeld aan wie [B] de betonmixers zou doorverkopen. Onder c wordt geklaagd over een ontoelaatbare bewijsprognose in rov. 4.7.6.
2.18.
Het is waar dat het hof het bewijsaanbod van [eiseres] niet uitdrukkelijk heeft besproken. Niettemin valt uit het bestreden arrest voor de lezer wel op te maken, op welke gronden het hof aan dit bewijsaanbod is voorbijgegaan. Zoals bij de bespreking van onderdeel 3.1 al aan de orde kwam, heeft het hof van belang geacht: welke informatie door of namens de opdrachtgever aan Dekra is verstrekt ten tijde van het aanvaarden van de taxatieopdracht en, bovendien, of de informatie die aan Dekra is verstrekt voldoende specifiek was om bij het uitvoeren van de opdracht rekening te kunnen houden met de belangen van [eiseres]. In rov. 4.7.1 - 4.7.7 heeft het hof aangegeven waarom de gestelde feiten de door [eiseres] beoogde gevolgtrekking niet kunnen dragen. Daaruit volgt dat de door [eiseres] gestelde en te bewijzen aangeboden feiten niet beslissend waren. De slotsom is dat ook onderdeel 3.2 faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2013
Noot A-G: HR 30 september 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1460, NJ 1996/196 is een van de beslissingen over het verhaal van bodemsaneringskosten. De rechtbank heeft vermoedelijk het oog op rov. 3.8.4, waarin het ging om de vraag of degene die zich van afvalstof had ontdaan heeft gehandeld in strijd met ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. De Hoge Raad overwoog onder meer: “Of van zodanig handelen sprake is, hangt − in abstracto − daarvan af of de dader anders heeft gehandeld dan hij had moeten doen teneinde geen schade toe te brengen aan een bepaald belang van een ander dat hij had behoren te ontzien, waartoe dan ook mede is vereist dat hij dat belang kende of had behoren te kennen. (…)”.
In het debat in cassatie gaan beide partijen ervan uit dat het hof zich in deze rechtsoverweging heeft laten inspireren door HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069, NJ 2008/587 m.nt. C.E. du Perron. Zie nadien nog: HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496, NJ 2012/59.
In de zaak tussen [B] en Dekra was Dekra door de rechtbank in het gelijk gesteld (de vordering van [B] was afgewezen), zodat Dekra in die zaak geen belang had om tegen het vonnis in beroep te gaan.
H.J. Snijders en A. Wendels, Civiel appel, 2003, nr. 107; Asser Procesrecht/Van Schaick, 2011, nr. 35; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent, 2012, nrs. 47 en 199. Zie uitgebreid over dit onderwerp: G.J. Harryvan, Exceptio plurium litis consortium, 2012.
Vgl. HR 12 oktober 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC2654, NJ 1980/117 m.nt. G.J. Scholten.
Zie alinea 1.6 hiervoor.
Vgl. HR 20 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4740, NJ 1987/295.
HR 24 september 2004, ECLI:NL:HR2004:AO9069, NJ 2008/587, reeds aangehaald.
Met andere woorden: of Dekra de zorgvuldigheid van een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur in acht heeft genomen.
Zie de eerste volzin van rov. 4.7.1, geciteerd in alinea 1.8 hiervoor.
Ik heb het dan nog niet gehad over de verschillende economische grondslagen waarop een taxatie kan plaatsvinden. Het gebruik van het taxatieresultaat door een ander dan de opdrachtgever kan geschieden met een ander doel of in een andere context.
Zo is in de onderhavige zaak in discussie of Dekra in de uitvoering van de taxatieopdracht werd beperkt door de haast die de opdrachtgever met de taxatie had: zie rov. 4.7.2.
In de door [eiseres] in de cassatiedagvaarding (blz. 13) genoemde voorbeelden uit de jurisprudentie gaat het m.i. om dit type gevallen. Van de genoemde beslissingen van appelrechters betroffen Hof Arnhem 30 juni 2009 (ECLI:NL:GHARN:2009:BK4238, RAV 2009/95 m.nt. red.) en Hof Leeuwarden 25 juli 2007 (JOR 2008/257) de aansprakelijkheid voor een makelaar-taxateur jegens de hypotheeknemer voor een (opzettelijk) onjuiste taxatie. In Hof Arnhem 30 juni 2005 (ECLI:NL:GHARN:2005:AU7028, BR 2006/262 m.nt. J.W. van Zundert) werd vastgesteld dat de betrokken makelaar moest hebben begrepen dat de taxatie bestemd was om te worden gebruikt in de procedure tot vaststelling van de planschade.
Zie Asser/Hartkamp en Sieburgh 6-IV, 2011, nr. 67.
Vgl. de s.t. namens Dekra, punt 20, respectievelijk de cassatierepliek, punt 7.
Zie onder meer: inl. dagv. onder 37: “De taxatie geschiedde in het kader van een contractuele relatie en zou voor partijen bindend zijn”.
Vgl. MvG, punten 39, 40 en 59-63.
Cassatiedagvaarding blz. 17.