HR, 17-10-2008, nr. C07/086HR
ECLI:NL:HR:2008:BD5828
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2008
- Zaaknummer
C07/086HR
- LJN
BD5828
- Roepnaam
Achmea/Cobussen
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD5828, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑10‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD5828
ECLI:NL:HR:2008:BD5828, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑10‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD5828
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑03‑2007
- Vindplaatsen
NJ 2009, 80 met annotatie van M.M. Mendel
AV&S 2009, 7 met annotatie van E.J. Wervelman
NJ 2009, 80 met annotatie van M.M. Mendel
AV&S 2009, 7 met annotatie van E.J. Wervelman
Conclusie 03‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Kwalificatie arbeidsongeschiktheidsverzekering als sommenverzekering; oordeel dat het ontbreken van een correctiebepaling inzake de verrekening van inkomsten een aanwijzing vormt dat de verzekering geen schadeverzekering is, is niet onbegrijpelijk.
Rolnr. C07/086HR
mr. J. Spier
Zitting 20 juni 2008(1)
Conclusie inzake
Achmea Schadeverzekering N.V.
(hierna: Achmea)
tegen
[Verweerder]
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten zoals vastgesteld in het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 25 augustus 2004; ook het Hof Leeuwarden is daarvan in zijn in cassatie bestreden tussenarrest uitgegaan (rov. 1). In rov. 4 geeft het Hof een samenvatting. Voor zover deze laatste afwijkt van de vaststelling van de Rechtbank ga ik van 's Hofs samenvatting uit nu deze in cassatie niet wordt bestreden.
1.2 [Verweerder] is sinds 1987 directeur en enig aandeelhouder van Aabo Trading Beheer B.V. Deze B.V. is bestuurder van tien dochtervennootschappen. Van negen van deze vennootschappen houdt zij alle aandelen.
1.3 Op 1 december 1987 heeft [verweerder] een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna ook: de verzekering of de overeenkomst) afgesloten bij FBTO, de rechtsvoorgangster van Achmea.
1.4 Op de tussen FBTO en [verweerder] gesloten overeenkomst zijn de per 1 januari 1995 geldende Voorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing (hierna: de verzekeringsvoorwaarden). Deze luiden:
"Artikel 1
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
verzekerde
Degene wiens arbeidsgeschiktheid verzekerd is.
Na-eerstejaarsrisico (rubriek B)
Arbeidsongeschiktheid voorzover deze voortduurt na het verstrijken van de in rubriek A bedoelde 52 weken.
Zie voor het begrip 'arbeidsongeschiktheid' (...) rubriek B artikel 7.
(...)
OMVANG VAN DE DEKKING
Algemeen
Strekking van de verzekering
Artikel 3
Deze verzekering heeft ten doel uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid.
OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING VOOR HET EERSTEJAARSRISICO (RUBRIEK A)
Begrip arbeidsongeschiktheid (rubriek A)
Artikel 4
Arbeidsongeschiktheid is aanwezig indien de verzekerde rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ongeval en/of ziekte voor tenminste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.
(...)
OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING VOOR HET NA-EERSTEJAARS-RISCO (RUBRIEK B)
Begrip arbeidsongeschiktheid (rubriek B)
Artikel 7
Arbeidsongeschiktheid is aanwezig indien de verzekerde rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ongeval en/of ziekte voor tenminste 25% ongeschikt is tot het verrichten van werkzaamheden, die voor zijn krachten en bekwaamheden zijn berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroegere werkzaamheden in redelijkheid van hem verlangd kunnen worden. (...)
OMVANG VAN DE UITKERING
Artikel 15
De uitkering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
25 tot 35% 30% van het verzekerde dagloon;
35 tot 45% 40% van het verzekerde dagloon;
45 tot 55% 50% van het verzekerde dagloon;
55 tot 65% 60% van het verzekerde dagloon;
65 rot 80% 75% van het verzekerde dagloon;
80 tot 100% 100% van het verzekerde dagloon;
(...)
BETALING VAN DE UITKERING
Artikel 16
Met inachtneming van het in de voorwaarden bepaalde is terzake van arbeidsongeschiktheid verzekerd een van dag tot dag verkregen wordende periodieke uitkering, die per dag - bij volledige arbeidsongeschiktheid - het overeengekomen dagloon bedraagt. (...)
EINDE VAN DE UITKERING
Artikel 17
De uitkering eindigt:
1. per de dag dat verzekerde niet meer minstens 25% arbeidsongeschikt is.
(...)"
1.5 Op het bij de verzekeringsovereenkomst behorende polisblad van 1 december 1987 is als beroep van [verweerder] vermeld "directeur groothandel bouwproducten". Op het polisblad is voor rubriek A een verzekerd dagloon vermeld van f 2l9 en voor rubriek B een verzekerd dagloon van f 170.
1.6 Op 30 juni 1996 heeft [verweerder] door een motorongeval ernstig knieletsel opgelopen waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt.(2) Na het ongeval heeft [verweerder] zijn oude functie niet meer volledig uitgeoefend.
1.7 [Verweerder] heeft ook na het ongeval inkomsten uit zijn vennootschappen ontvangen.
1.8 Van 30 juni 1996 tot en met 31 mei 1999(3) heeft [verweerder] op basis van de onderhavige verzekeringsovereenkomst een uitkering van 100% ontvangen, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%.
1.9 Volledigheidshalve merk ik nog op dat [verweerder] op 16 mei 1999 door FBTO een nieuw polisblad is verstrekt met betrekking tot de onderhavige verzekering. Dit polisblad luidt als volgt:
"Ingangsdatum 1 juni 1999
Rubriek Verzekerd bedrag Klimming
Rubriek A f 112.551,84 3%
Rubriek B f 112.551,84 3%"
1.10 Van 1 juni 1999 tot en met 28 juni 1999 heeft [verweerder] geen uitkering ontvangen. Van 29 juni 1999 tot en met 31 december 2001 zijn hem weer uitkeringen gedaan van uiteenlopende omvang.
1.11 Op 20 oktober 2000 heeft Achmea [verweerder] met betrekking tot de verzekering (andermaal) een nieuw polisblad verstrekt. Dit luidt:
"Ingangsdatum 01-01-2000
(...)
Verzekerde Rubriek Verzekerd bedrag (...) Klimming
Rubriek A f 115.928,40(...) 3%
Rubriek B f 115.928,40(...) 3%"
1.12 Achmea heeft de uitkeringen met ingang van 1 januari 2002 beëindigd.(4)
2. Procesverloop
2.1.1 [Verweerder] heeft Achmea op 9 april 2003 gedagvaard voor de Rechtbank Leewarden en - na wijzing van eis bij akte van 26 mei 2004 - gevorderd (voor zover thans nog van belang) dat de Rechtbank:
primair:
A. voor recht verklaart dat de door [verweerder] afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering is;
B. Achmea veroordeelt aan hem te betalen de uit hoofde van deze verzekering verschuldigde periodieke uitkeringen;
C. Achmea veroordeelt om hem te betalen een aanvullende vergoeding van vermogensschade, geleden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van Achmea in de nakoming van de overeenkomst; een en ander met nevenvorderingen;
subsidiair (voor het geva1 de verzekering geen sommenverzekering is) een aantal vorderingen dat thans niet ter zake doet.
2.1.2 Aan zijn vordering heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat hij er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat hij bij (de rechtsvoorgangster van) Achmea een als sommenverzekering aan te merken arbeidsongeschikheidsverzekering heeft afgesloten. Hij heeft redelijkerwijs mogen begrijpen dat onder de desbetreffende verzekering bij arbeidsongeschiktheid een (van de mate van arbeidsongeschiktheid afhankelijk gedeelte van de in de polis genoemde) geïndexeerde, vaste som geld uitbetaald zou worden. Hij mocht dit aannemen nu de polisbladen het verzekerde bedrag en het jaarlijkse klimpercentage vermelden, de verzekeringsvoorwaarden geen correctiebepaling behelzen en Achmea noch haar rechtsvoorgangster ooit naar zijn inkomensgegevens of inkomensontwikkeling heeft geïnformeerd. Daar komt nog bij dat Achmea noch haar rechtsvoorgangster hem er op heeft gewezen dat het een schadeverzekering betreft. Daarom is voor zijn aanspraak op een uitkering onder de verzekering niet van belang of hij als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid schade lijdt.(5)
2.2.1 Achmea heeft ten verwere aangevoerd dat [verweerder] geen sommen- maar een schadeverzekering heeft afgesloten. Om onder deze verzekering in aanmerking te komen voor een uitkering, is derhalve vereist dat hij schade lijdt. Zij verwijst naar art. 3 van de verzekeringsvoorwaarden, waarin is weergegeven wat de strekking is van de onderhavige verzekering. Zij meent niet tot verdere uitkering gehouden te zijn nu [verweerder] geen inkomsten derft (en dus geen schade lijdt), zoals blijkt uit de netto-resultaten van Aabo Trading Beheer B.V. alsook uit het loon dat [verweerder] geniet in zijn hoedanigheid van directeur van [A] B.V.(6) Achmea acht zonder belang of [verweerder] voor de inkomsten die hij van zijn BV's ontvangt arbeid verricht (o.m. cva onder 2.3).
2.2.2 De rechtspraak biedt naar haar inzicht geen duidelijk antwoord op de vraag naar het rechtskarakter van de overeenkomst (cva onder 2.12).
2.3.1 De Rechtbank heeft - voor zover thans van belang - in haar vonnis van 25 augustus 2004 voor recht verklaard dat de door [verweerder] met ingang van 1 december 1987 bij de rechtsvoorgangster van Achmea afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering is en dat [verweerder] arbeidsongeschikt is in de zin van de toepasselijke voorwaarden van 1 januari 1995. Zij heeft Achmea veroordeeld aan [verweerder] te betalen de uit hoofde van deze verzekering verschuldigde periodieke uitkeringen over de periode van 1 januari 2002 tot aan de uitspraak, zoals nader gespecificeerd en Achmea veroordeeld om vanaf het moment van de uitspraak de uit hoofde van de verzekering verschuldigde periodieke uitkeringen aan [verweerder] te blijven voldoen zolang hij arbeidsongeschikt is.
2.3.2 Met toepassing van de Haviltex-maatstaf (rov. 3.2) meent de Rechtbank dat [verweerder] er "op basis van de verzekeringsvoorwaarden, bezien in het licht van de aan hem verstrekte polisbladen, van uit mocht gaan dat de uitkering alleen afhankelijk was van de mate van arbeidsongeschiktheid" (rov. 6.1 met verdere uitwerking in rov. 6.2). Daar komt nog bij dat als "verzekerd bedrag" een vaste som geld is genoemd (rov. 6.3).
2.4 Achmea heeft hoger beroep ingesteld. Thans is nog slechts van belang grief II waarin zij bestrijdt dat sprake is van een sommenverzekering. De Rechtbank wordt verweten de overeenkomst verkeerd te hebben gekwalificeerd en het dwingendrechtelijke indemniteitsbeginsel niet "op de onderhavige overeenkomst [te hebben] toegepast". [Verweerder] heeft de overeenkomst niet anders kunnen opvatten dan als een schadeverzekering (mvg onder 10). Met betrekking tot de staffel van art. 15 schrijft Achmea onder 17:
"De reden van het opnemen van deze staffel is echter reeds gegeven: op deze wijze wordt te lijden schade gefixeerd, omdat van een verzekerde niet mag worden verlangd dat hij van uitkering verstoken blijft zolang de feitelijk geleden schade niet is komen vast te staan. (..)"
2.5 [Verweerder] heeft het beroep bestreden; hij stelt wel degelijk schade te hebben geleden en inkomsten te hebben gederfd (mva sub 36 met nadere uitwerking onder 37). Hij heeft voorwaardelijk incidenteel appèl ingesteld dat thans niet meer van belang is.
2.6.1 In zijn arrest van 1 maart 2006 heeft het Hof - voor zover thans nog van belang - overwogen:
"5.
(...)
De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheidverzekering in het onderhavige geval moet worden aangemerkt als een sommenverzekering en op die grond de vorderingen van [verweerder] toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen richt zich grief II van Achmea.
6. Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geding is dat [verweerder] ook na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid inkomsten heeft ontvangen uit zijn vennootschappen, Aabo Trading Beheer BV en [A] BV. Partijen verschillen van mening over de vraag of de betreffende inkomsten als inkomsten uit arbeid, dan wel als inkomsten uit vermogen moeten worden aangemerkt. Het hof overweegt hierover dat uit de zich bij de producties bevindende rapportage (...) blijkt dat de betreffende inkomsten door [verweerder] aan de fiscus als inkomsten uit arbeid zijn opgegeven. [Verweerder] heeft zulks niet betwist (..). Het hof zal er derhalve vanuit gaan dat de betreffende inkomsten fiscaal zijn behandeld als inkomsten uit arbeid. Het hof ziet geen grond om de betreffende inkomsten in de onderhavige zaak anders dan als inkomsten uit arbeid aan te merken. Over de hoogte van deze inkomsten verschillen partijen van mening, hetgeen het hof met het oog op het hierna overwogene verder in het midden zal laten als niet-beslissend voor de uitkomst van het geding.
7. Voor wat betreft de uitleg van een verzekeringsovereenkomst als de onderhavige, komt het aan op de zin waarin [verweerder] als verzekerde de polisbepalingen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen opvatten (HR 6 juni 2003, NJ 2004, 670).
In dit licht is het volgende van belang.
8. Artikel 3 van de polisvoorwaarden bepaalt dat de verzekering ten doel heeft om uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van arbeidsongeschiktheid. Hieruit valt wellicht een aanwijzing te putten dat de verzekering beoogt een schadeverzekering te bieden, namelijk uitkering bij schade (derving van inkomsten) als gevolg van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde. Vervolgens valt echter op dat de polisvoorwaarden geen correctiebepaling (anti-cumulatiebeding) bevatten, waarin is geregeld dat het hebben van inkomsten uit arbeid na het intreden van arbeidsongeschiktheid, gevolgen heeft voor het recht op (uitbetaling van) de arbeidsongeschiktheidsverzekering. De omvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is in de polisvoorwaarden uitsluitend gekoppeld aan de mate van arbeidsongeschiktheid, en niet aan de hoogte van de inkomstenderving (de schade). Voor zover Achmea betoogt dat een koppeling van de hoogte van de uitkering aan de mate van arbeidsongeschiktheid, impliceert dat de hoogte van de uitkering afhankelijk is van de mate van schade, kan het hof dit niet onderschrijven. De mate van arbeidsongeschiktheid zegt op zich zelf immers nog niets over de hoogte van de schade, zoals ook in het onderhavige geval blijkt. Ook overigens blijkt uit de polisvoorwaarden niet dat de hoogte van de uitkering op enigerlei wijze afhankelijk is gesteld van de omvang van de schade van de verzekerde als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. Ook de door Achmea in hoger beroep in het geding gebrachte offertes voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering (..) geven geen duidelijk aanknopingspunt voor die laatste stelling. Weliswaar is in algemene zin vermeld dat het doel van de verzekering is een uitkering te verkrijgen bij verlies van inkomsten ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, doch geenszins blijkt echter dat, en hoe, de omvang van een toekomstige uitkering gekoppeld is aan een bepaalde schade. Het hof merkt hierbij nog op dat de verzekeringsovereenkomst in het onderhavige geval niet tot stand is gekomen door bemiddeling van een tussenpersoon, maar rechtstreeks bij Achmea, althans haar rechtsvoorganger, en dat eventuele mededelingen in het voortraject verder niet aan de orde zijn. Tenslotte kan hierbij nog worden gevoegd het feit, dat niet betwist is door Achmea, dat er geen praktijk is dat de verzekeraar bij de verzekerde informeert naar de hoogte van de schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid. In casu staat vast dat Achmea nimmer inkomensgegevens van [verweerder] heeft opgevraagd. Dit gegeven versterkt het standpunt van Achmea bepaald niet, nu het in haar visie, dat de polis beoogt schade van de verzekerde te vergoeden, toch voor de hand zou liggen dat de verzekeraar ook informatie inwint over de hoogte van die schade.
9. Gelet op al hetgeen bij r.o. 8 is overwogen is het hof van oordeel dat voor [verweerder] uit de polisvoorwaarden, ook in samenhang met de offertes, niet in voldoende mate duidelijk kon zijn dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering ertoe strekte slechts daadwerkelijk geleden schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid te vergoeden. Dit leidt het hof tot het oordeel dat de onderhavige verzekering niet kan worden aangemerkt als een schadeverzekering, maar als een sommenverzekering moet worden gekenmerkt.
Van toepassing van het indemniteitsbeginsel is derhalve geen sprake. Hiermee faalt grief II."
2.6.2 Het Hof heeft Achmea vervolgens een bewijsopdracht gegeven nopens een kwestie die thans niet meer van belang is.
2.7 In zijn arrest van 6 december 2006 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
2.8 Achmea heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen beide hiervoor genoemde arresten. [Verweerder] heeft het beroep bestreden. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. [Verweerder] heeft nog gedupliceerd.
3. Inleiding en juridisch kader
3.1.1 In hun s.t. onder 2 en 3 stellen mrs Ynzonides en Nijburg voorop dat
"het karakter van particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (..) reeds geruime tijd [leidt] tot discussie. (..) Niet altijd is echter duidelijk of een arbeidsongeschiktheidsverzekering een schade- of een sommenverzekering betreft. (...)
Gevolg is dat de jurisprudentie en literatuur niet eenduidig zijn, zodat toch nog discussie kan ontstaan over het karakter van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Een goed voorbeeld vormt de in dit cassatieberoep bestreden uitspraak (..)"
3.1.2 Een vergelijkbaar standpunt heeft Achmea reeds bij cva betrokken; zie onder 2.2.2.
3.2.1 Zoals ook blijkt uit de s.t. van mr Rijpma is juist dat over deze kwestie discussie bestaat.
3.2.2 In de MvT van titel 7.17 BW wordt aandacht besteed aan het fenomeen arbeidsongeschiktheidsverzekering. Opgemerkt wordt dat deze verzekeringen
"in beginsel wel [strekken] tot vergoeding van schade, maar de daarvoor uit te keren vergoeding is reeds bij de overeenkomst vastgelegd, ongeacht of het bedrag door op geld waardeerbare schade wordt gerechtvaardigd. Daarom is sprake van een sommenverzekering.(7)
3.2.3 De onderhavige verzekering is van later datum. Verzekeraars konden dus rekening houden met het onder 3.2.2 genoemde inzicht van de Minister; en eveneens met de uiteenlopende inzichten in de doctrine en de rechtspraak. Het was heel eenvoudig geweest om op simpele en niet voor misverstand vatbare wijze een formulering op te nemen waarin werd aangegeven welke bedragen op de in de polis genoemde in mindering zouden worden gebracht. Achmea heeft er evenwel vanaf gezien dat te doen. Dat is haar goed recht, maar de consequenties daarvan komen voor haar rekening.
3.3.1 Het gaat in deze zaak om de uitleg van een verzekeringsovereenkomst. Zoals bij overeenkomsten in het algemeen zal die uitleg moeten geschieden met toepassing van de Haviltex-formule.(8) Omdat het hier gaat om een overeenkomst tussen een professionele verzekeraar en een (het tegendeel is gesteld noch gebleken) niet professionele verzekerde, die zich niet heeft laten bijstaan door een wél professionele tussenpersoon (rov. 8 van 's Hofs tussenarrest),(9) zal in geval van twijfel de balans ten nadele van de verzekeraar doorslaan. Dat vloeit voort uit de contra proferentem-regel, thans verankerd in art. 6:238 lid 2 BW.(10)
3.3.2 In dit verband merk ik ambtshalve op dat niet helemaal duidelijk is geworden om welke voorwaarden het hier nauwkeurig gaat. De vordering, zoals toegewezen, rept van de overeenkomst van 1987, maar is onmiskenbaar mede gebaseerd op de latere wijzigingen, genoemd in rov. 2.7 en 2.8 van het vonnis in prima; zie het petitum onder B en C, zoals genoemd in rov. 1 van het vonnis van de Rechtbank en op blz. 2 onder A en B van 's Hofs tussenarrest. Bij die stand van zaken kan rechtstreeks beroep worden gedaan op het contra preferentem-beginsel.
3.3.3 Zou louter en alleen moeten worden afgegaan op de overeenkomst van 1987 dan geldt deze regel niet, maar is slechts sprake van een gezichtspunt. Betekenis komt dan onder meer toe aan de omstandigheid dat [verweerder] niet is bijgestaan door een professionele tussenpersoon (rov. 8 van 's Hofs tussenarrest). Voor het hierna te bespreken beoordeling van de klachten leidt het m.i. niet tot een andere uitkomst.
3.3.4 Voor de onder 3.3.2 genoemde benadering pleit verder nog dat volgens het in zoverre niet bestreden oordeel van de Rechtbank moet worden uitgegaan van de voorwaarden van 1995; zie onder 2.3.1.
3.4 Het Hof heeft, blijkens rov. 7, kennelijk(11) de juiste maatstaf toegepast. Voor het overige is zijn oordeel zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het zich onttrekt aan toetsing in cassatie.(12) Onbegrijpelijk is 's Hofs uitvoerig gemotiveerde oordeel allerminst.
3.5 Reeds daarop stuiten alle klachten af.
3.6 De klachten mislukken ook en vooral op grond van de eigen stellingen van Achmea zoals weergeven onder 2.2.2 en 3.1. Naar de kern genomen komen deze er immers op neer dat:
a) twijfel over de uitleg mogelijk is;
b) in de literatuur en rechtspraak verschillend over deze kwestie wordt gedacht;
c) (sommige) verzekeraars tot op heden niet in staat zijn gebleken (of, waarschijnlijker, geen serieuze pogingen hebben ondernomen) om duidelijke en niet voor misverstand vatbare polissen/polisvoorwaarden te vervaardigen.
3.7 Het standpunt van Achmea komt er, naar ik begrijp, op neer dat deze onduidelijkheid ten nadele van de verzekerde moet strekken. En blijkbaar dat hij kennis had moeten nemen van de literatuur en rechtspraak en dan had moeten constateren dat onduidelijk was welke dekking hij kreeg aangeboden. Dat standpunt veroordeelt zich zelf. Omdat dit voor verzekeraars kennelijk niet voor zich spreekt, sta ik er nochtans nader bij stil.
3.8.1 Ik stel voorop dat het hier gaat om een voor vele verzekerden essentiële dekking tegen betaling van gemeenlijk niet onaanzienlijke premies. In een dergelijke situatie mag van verzekeraars worden verwacht dat zij zich maximaal inspannen om de dekkingsomschrijving helder en duidelijk te formuleren. Dat geldt nog eens te meer wanneer (naar zij en hun eventuele externe adviseurs moeten weten) over een bepaalde kwestie verschillend wordt gedacht.
3.8.2 In casu gaat het om een polis die (in elk geval voor juridisch en verzekeringstechnisch (hoog) geschoolden) wellicht niet geheel vrij is van ambivalentie. Naar 's Hofs alleszins begrijpelijke oordeel wijzen vrijwel alle bepalingen in de richting van een sommenverzekering, maar is er ook één element dat in andere richting zou kunnen wijzen.
3.9 Het ligt op zich al geenszins voor de hand om en strookt ook niet met de uitlegmaatstaf van Uw Raad ten opzichte van niet professionele wederpartijen de maatstaf aan te leggen van een geschoolde lezer als bedoeld onder 3.8.2. Daarom is aan zeer gerede twijfel onderhevig of het element dat (bezien vanuit juridisch oogpunt) voor het standpunt van Achmea pleit in een situatie als de onderhavige überhaupt enig gewicht in de schaal werpt. Ik laat dat verder rusten omdat 's Hofs oordeel op dit punt in cassatie niet is bestreden.
3.10 Hoe dit ook zij, van een (naar moet worden aangenomen professionele) verzekeraar(13) mag worden verwacht dat hij ambivalente bepalingen voorkomt. Het is dan van tweeën één: ofwel de verzekeraar (in casu Achmea) heeft de ambivalentie niet onderkend, of hij heeft dat wel gedaan.
3.11 In het eerste onder 3.10 geschetste scenario valt in gemoede niet in te zien waarom de verzekerde de tweeslachtigheid dan wél had moeten onderkennen. Het al genoemde contra proferentem-beginsel snelt hem dan te hulp voor zover al gezegd kan worden dat sprake is van een voor de verzekerde kenbare voor verschillende uitleg vatbare bepaling.
3.12 In de stukken heb ik geen aanwijzingen gevonden dat Achmea bij het redigeren van de polisbepalingen feitelijk heeft onderkend dat deze (mogelijk) voor verschillende lezing vatbaar waren. Kennelijk was zij van de inzichten in de literatuur en rechtspraak niet op de hoogte of meende zij op (retrospectief bezien) niet gemakkelijk te begrijpen gronden dat de voorwaarden wél duidelijk waren (want slechts voor één lezing vatbaar - en dan nog wel de hare, waarvoor het minst te zeggen valt). Bij die stand van zaken valt niet vol te houden dat een niet professionele verzekerde/verzekeringnemer de ambivalentie wél had moeten onderkennen. Of, toegepast op dit geval, dat de verzekerde door het ene element dat (volgens het Hof) in de richting van een schadeverzekering zou kunnen wijzen, wakker geschud had moeten worden, terwijl Achmea rustig door kon slapen.
3.13 In het tweede onder 3.10 geschetste scenario kende Achmea de onduidelijkheid wél. En heeft zij ervoor gekozen deze instand te laten. Zij heeft daarmee (nog steeds: in dit scenario onvermijdelijk welbewust) de kans in het leven geroepen dat verzekerden op het verkeerde been zouden worden gezet. Het zou dan buitengewoon onaantrekkelijk, maatschappelijk onverteerbaar en juridisch volkomen onnodig zijn dat Achmea zou kunnen profiteren van de bewust gecreëerde onduidelijkheid.
3.14 Ten overvloede: veronderstellenderwijs aannemend dat sprake zou zijn van een schadeverzekering, zou de uitkomst m.i. geen andere zijn dan waartoe het Hof is gekomen. Vaststaat dat [verweerder] niet tot het verrichten van arbeid in staat is in de in rov. 13 en 15 van het tussenarrest bedoelde zin; zie rov. 4.6. Weliswaar heeft het Hof, in cassatie niet bestreden, geoordeeld dat in casu sprake is van inkomsten uit arbeid (rov. 6),(14) maar gesteld noch gebleken is en evenmin heeft het Hof iets te dezer zake vastgesteld, dat [verweerder] daadwerkelijk arbeid heeft verricht. Evenmin is gesteld of gebleken dat de inkomsten die [verweerder] van zijn vennootschappen ontvangt verband houden met zijn arbeidsongeschiktheid.
3.15 Zo al zou moeten worden aangenomen dat sprake is van een schadeverzekering valt bij gebreke van een duidelijk beding, zonder nadere toelichting - die Achmea niet heeft gegeven - niet in te zien waarom inkomsten als bedoeld onder 1.7 op de verzekerde bedragen in mindering zouden mogen worden gebracht. Daarbij valt, voor zover nodig, nog te bedenken dat Achmea wist dat [verweerder] directeur was (rov. 4.4) en daarom had behoren te begrijpen dat zich complicaties zouden kunnen voordoen nopens de vraag naar de betekenis van de door [verweerder] ontvangen betalingen (met name de vraag of deze verband houden met zijn arbeidsongeschiktheid). Zij heeft er evenwel voor gekozen om geen duidelijk op deze (geenszins uitzonderlijke) kwestie toegesneden bepaling op te nemen. Het gaat m.i. te ver [verweerder] daarvoor de rekening te presenteren.
4. Bespreking van het middel voor zover nog nodig
4.1 Voor het geval Uw Raad toekomt aan inhoudelijke bespreking van de klachten daarover een enkel woord.
4.2 De eerste klacht (onder 2) komt, als ik het goed zie, met een rechts- en motiveringsklacht op tegen rov. 8 en 9 van 's Hofs tussenarrest. Volgens dit onderdeel heeft het Hof miskend dat nu 'in de polis met zoveel woorden is vermeld dat de verzekering ten doel heeft uitkering te verlenen bij derving van inkomsten ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, zonder meer sprake moet zijn van een schadeverzekering'. Indien het Hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk omdat niet valt in te zien dat een overeenkomst die beoogt dekking te bieden tegen schade als een sommenverzekering kan worden aangemerkt.
4.3 Deze klacht mislukt - naast de onder 3 genoemde gronden - omdat zij is beperkt tot één onderdeel van de polis. Het Hof heeft terecht de polis in zijn geheel bezien. Daarbij heeft het Hof expliciet onderkend dat uit art. 3 een aanwijzing ten gunste van het standpunt van Achmea valt te putten; zie rov. 8.
4.4 Voor zover de klacht nog ten betoge strekt dat Achmea heeft aangevoerd dat zonder meer duidelijk was hoe een verzekerde de polis moest begrijpen, staat zij haaks op de overigens door Achmea betrokken stelling dat dit allerminst eenduidig was; zie onder 2.2.2 en 3.1. Met name onder 3.6 - 3.13 heb ik uiteengezet waarom Achmea bij het betrekken van deze stelling in haar eigen zwaard valt.
4.5 De klacht onder 3 komt op tegen rov. 8. Betoogd wordt dat het Hof heeft miskend dat bij een schadeverzekering een correctiebepaling overbodig was. Het indemiteitsbeginsel brengt dat immers al mee. Bij een sommenverzekering ligt daarentegen wél voor de hand dat zo'n beding wordt opgenomen. Het ontbreken van zo'n bepaling wijst dus veeleer op het karakter van schadeverzekering.
4.6 Ik stel voorop dat uit het ontbreken van een bepaald beding niet al te gemakkelijk (doorslaggevende) conclusies mogen worden getrokken.(15)
4.7 De stelling dat een correctiebeding bij een sommenverzekering nuttig en nodig is (s.t. onder 26) is zoverre juist dat zonder zodanig beding het verzekerde bedrag ongekort zal moeten worden uitgekeerd. Maar zulk een aftrek ligt bij een sommenverzekering in beginsel niet voor de hand zodat heel begrijpelijk is dat het beding ontbreekt.
4.8 In het algemeen is evenmin onjuist dat een aftrekbeding bij een schadeverzekering niet strikt noodzakelijk is. Maar nuttig kan het wel degelijk zijn. De onderhavige zaak illustreert dat, nu niet erg duidelijk is wat de reden is dat [verweerder] van zijn bv's zekere bedragen heeft ontvangen en daarmee evennmin of het wel gaat om vergoeding van inkomensschade. Wat er ook zij van rov. 6 van 's Hofs tussenarrest, dat van zodanige schade sprake is heeft het Hof niet vastgesteld.
4.9 's Hofs hier besproken oordeel moet worden verstaan in de onder 4.8 genoemde zin. Aldus opgevat is het onjuist, noch onbegrijpelijk.
4.10 Daar komt nog bij dat, naar mr Rijpma met juistheid aanvoert in zijn s.t. onder 2.5.3, een correctiebepaling, ook indien juridisch wellicht niet strikt noodzakelijk is, nuttig en nodig kan zijn om het rechtskarakter en de inhoud van de overeenkomst voor (aspirant) verzekeringnemers/verzekerden duidelijk te maken. Ik moge andermaal verwijzen naar hetgeen onder 3.6 - 3.13 werd betoogd.
4.11 De klacht onder 4 voert aan dat het Hof heeft miskend dat "de schade op grond van de artikelen 15 en 17 van de polisvoorwaarden [is] gelijkgesteld aan de inkomensterugslag van arbeidsongeschiktheid". In dat verband wordt beroep gedaan op de mvg onder 13.
4.12.1 De klacht faalt reeds omdat de betrokken passage in de mvg een andere strekking heeft. Inkomstenterugval wordt daar niet gekoppeld aan de feiten (derft de verzekerde inkomsten) maar klaarblijkelijk aan zijn verdiencapaciteit. Niet valt in te zien waarom iemand die gedeeltelijk kán werken, maar aan wiens arbeid op de betrokken markt geen behoefte bestaat, in polistechnische zin inkomen geniet en nog minder waarom zijn verzekeringsuitkerig zou moeten worden gekort. Uiteraard kan de verzekeraar een dergelijke korting wél bedingen, maar dat zal hij dan uitdrukkelijk en op niet voor misverstand vatbare wijze moeten doen.
4.12.2 Voor zover de onder 4.11 geciteerde passage tot uitdrukking brengt dat de verzekerde die slechts ten dele arbeidsongeschikt is geen volledige verzekeringsuitkering ontvangt, is dat volkomen juist, maar niet ter zake dienend. Het komt in casu immers aan op de vraag of [verweerder] aanspraak heeft op een verzekeringsuitkering corresponderend met het art. 15 genoemde percentage arbeidsongeschiktheid.
4.13 Hoe dit ook zij, de klacht berust op een evident verkeerde lezing van art. 15 en 16. Daarin wordt namelijk niet gesproken van inkomstenterugslag. De uitkering wordt gekoppeld aan een daar genoemd percentage arbeidsongeschiktheid.
4.14 De onder 5 verwoorde klacht bevat geen nieuwe gezichtspunten en deelt daarom het lot van zijn voorgangers.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Om twee zelfstandige redenen heb ik ervoor gekozen om niet bij vervroeging te concluderen. In de eerste plaats en vooral omdat uit de stukken blijkt dat [verweerder] niet verstoken is van inkomsten. Bovendien omdat thans een vergelijkbare zaak (Noord Hollandsche van 1816/[...]) aanhangig is die op 16 mei j.l. voor s.t. staat. Het leek mij onwenselijk om partijen in die zaak de gelegenheid te bieden alvast op deze conclusie, die immers in een andere zaak wordt genomen, te reageren.
2 Het Hof vermeldt dat laatste niet; zie evenwel rov. 2.4 van het vonnis in prima.
3 Deze laatste datum vermeldt het Hof niet; zie evenwel rov. 2.5 van het vonnis in prima.
4 Zie rov. 2.5, 2.7 en 2.8 van het vonnis in prima.
5 Zie de samenvatting in rov. 4.3 van het Rechtbankvonnis.
6 Zie rov. 4.2 van dat vonnis.
7 TK, zitting 1985-1986, nr 3 blz. 6; zie ook de s.t. van mr Rijpma onder 2.3.
8 Zie nader Asser-Clausing/Wansink (2007) nr 250 en 252 en onder meer HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 117 rov. 5.2 en HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378 MMM rov. 4.2. Vgl. HR 6 juni 2003, NJ 2004, 670 MMM. In latere rechtspraak is dit nader uitgewerkt; zie daarover Asser-Hartkamp II (2005) nr 286a en recentelijk HR 2 februari 2007, NJ 2008, 104 Du Perron.
9 Zie voor de relevantie daarvan HR 28 april 1989, NJ 1990, 583 MMM rov. 3.3.
10 Zie nader Asser-Hartkamp II (2005) nr 287 onder e, Verbintenissenrecht (Hondius) art. 238 aant. 112, Asser-Clausing/Wansink (2007) nr 254 en 255 en door deze auteurs verder genoemde bronnen. Voorzichtiger (maar in een andere tijd gewezen) HR 28 april 1989, NJ 1990, 583 MMM rov. 3.3 en HR 12 januari 1996, NJ 1996, 683 rov. 3.4. Iets voorzichtiger eveneens HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 rov. 3.4; de Hoge Raad wijst er daarbij op dat in die zaak art. 6:238 lid 2 en de EG-richtlijn waarop deze berust (93/13 van 5 april 1993) nog niet van toepassing waren. In de onderhavige zaak ligt dat m.i. anders; zie onder 3.3.2 en 3.3.3.
11 Helemaal vlekkeloos is de formulering niet, maar daarover wordt in cassatie niet geklaagd.
12 Zie m.b.t. verzekeringsovereenkomsten o.m. HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378 MMM rov. 4.2.
13 Dat geldt voor Achmea maar gelijkelijk voor andere verzekeraars.
14 Het Hof heeft de hoogte daarvan in het midden gelaten.
15 HR 18 november 1983, NJ 1984, 272 G; zie nader Asser-Clausing/Wansink (2007) nr 35.
Uitspraak 03‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht. Kwalificatie arbeidsongeschiktheidsverzekering als sommenverzekering; oordeel dat het ontbreken van een correctiebepaling inzake de verrekening van inkomsten een aanwijzing vormt dat de verzekering geen schadeverzekering is, is niet onbegrijpelijk.
3 oktober 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/086HR
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Rijpma.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Achmea en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 9 april 2003 Achmea gedagvaard voor de rechtbank Leeuwarden en gevorderd na wijziging van eis, kort gezegd, primair:
* te verklaren voor recht dat de door [verweerder] afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering is.
* Achmea te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen de uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekering verschuldigde periodieke uitkeringen te rekenen vanaf 1 januari 2002 tot de dag waarop in dezen vonnis wordt gewezen.
* Achmea te veroordelen om aan [verweerder] in de toekomst te blijven betalen de uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsuitkering verschuldigde periodieke uitkeringen.
* Achmea te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een aanvullende vergoeding aan vermogenschade, geleden ten gevolge van de toerekenbare tekortkoming van Achmea in de nakoming van de overeenkomst.
* Achmea te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag ad € 13.606,17 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Voor het geval de verzekering geen sommenverzekering is, stelde [verweerder] een aantal vorderingen in die thans niet meer ter zake doen.
Achmea heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 augustus 2004 de primaire vorderingen toegewezen met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten.
Tegen dit vonnis heeft Achmea hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. [Verweerder] heeft (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft, na een tussenarrest van 1 maart 2006 waarbij Achmea is opgedragen tot bewijslevering, bij eindarrest van 6 december 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft Achmea beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Achmea mede door mr. K.M.W.A. Nijburg, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is directeur-grootaandeelhouder van Aabo Trading Beheer B.V. Via deze beheersmaatschappij is hij eigenaar van een bedrijf dat zich richt op bitumineuze dakbedekking.
(ii) [Verweerder] heeft met ingang van 1 december 1987 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij de rechtsvoorgangster van Achmea, FBTO (later Avéro).
(iii) In de bij de verzekeringsovereenkomst behorende algemene voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze voorwaarden wordt verstaan onder:
verzekerde
Degene wiens arbeidsgeschiktheid verzekerd is
(...)
OMVANG VAN DE DEKKING
Algemeen
Strekking van de verzekering
Artikel 3
Deze verzekering heeft ten doel uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van zijn arbeidsongeschiktheid.
OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING VOOR HET EERSTEJAARSRISICO (RUBRIEK A)
Begrip arbeidsongeschiktheid (rubriek A)
Artikel 4
Arbeidsongeschiktheid is aanwezig indien de verzekerde rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ongeval en/of ziekte voor tenminste 25% ongeschikt is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroeps bezigheden in de regel en redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.
(...)
OMSCHRIJVING VAN DE DEKKING VOOR HET NA-EERSTEJAARSRISCO (RUBRIEK B)
Begrip arbeidsongeschiktheid (rubriek B)
Artikel 7
Arbeidsongeschiktheid is aanwezig indien de verzekerde rechtstreeks en uitsluitend door medisch vast te stellen gevolgen van ongeval en/of ziekte voor tenminste 25% ongeschikt is tot het verrichten van werkzaamheden, die voor zijn krachten en bekwaamheden zijn berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroegere werkzaamheden in redelijkheid van hem
verlangd kunnen worden. (...)
(...)
OMVANG VAN DE UITKERING
Artikel 15
De uitkering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
25 tot 35% 30 % van het verzekerde dagloon
35 tot 45% 40 % van het verzekerde dagloon
45 tot 55% 50 % van het verzekerde dagloon
55 tot 65% 60 % van het verzekerde dagloon
65 tot 80% 75 % van het verzekerde dagloon
80 tot 100% 100 % van het verzekerde dagloon
(...)
BETALING VAN DE UITKERING
Artikel 16
Met inachtneming van het in de voorwaarden bepaalde is terzake van arbeidsongeschiktheid verzekerd een van dag tot dag verkregen wordende periodieke uitkering, die per dag - bij volledige arbeidsongeschiktheid - het overeengekomen dagloon bedraagt. (...)
(...)
EINDE VAN DE UITKERING
Artikel 17
De uitkering eindigt:
1. per de dag dat verzekerde niet meer minstens 25%
arbeidsongeschikt is. (...)"
(iv) Op het bij de verzekeringsovereenkomst behorende polisblad van 1 december 1987 is als beroep van [verweerder] vermeld "directeur groothandel bouwproducten". Op het polisblad is voor rubriek A een verzekerd dagloon vermeld van ƒ 219,-- en voor rubriek B een verzekerd dagloon van ƒ 170,--.
(v) Op 30 juni 1996 is [verweerder] betrokken bij een motorongeval, waarbij hij ernstig knieletsel heeft opgelopen.
(vi) Na het ongeval heeft [verweerder] zijn oude functie niet meer volledig uitgeoefend. [Verweerder] heeft ook na het ongeval inkomsten uit zijn vennootschappen ontvangen.
(vii) Achmea, althans haar rechtsvoorgangster, heeft [verweerder] vanaf 30 juni 1996 tot 1 januari 2002 (in wisselende percentages) op basis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitkeringen gedaan.
3.2 In dit geding heeft [verweerder] veroordeling gevorderd van Achmea tot doorbetaling van de periodieke arbeidsongeschiktheidsuitkeringen vanaf 1 januari 2002. Daartoe stelde hij zich primair op het standpunt, en vorderde hij te verklaren voor recht, dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden aangemerkt als een sommenverzekering, gelet op de polisbladen die het verzekerde bedrag en het jaarlijkse klimpercentage vermelden, het feit dat geen correctiebepaling in de verzekeringsvoorwaarden is opgenomen en het feit dat Achmea nimmer naar zijn inkomensgegevens of zijn inkomensontwikkeling heeft geïnformeerd. Voor het geval deze verzekering een schadeverzekering zou zijn, vorderde [verweerder] subsidiair uitbetaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de door hem berekende inkomstenderving.
Hiertegen heeft Achmea onder verwijzing naar het bepaalde in art. 3 van de verzekeringsvoorwaarden, voor zover hier van belang, als verweer aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering is, nu uit dat artikel blijkt - en [verweerder] dan ook had moeten begrijpen - dat de verzekering ertoe strekt om schade te vergoeden, te weten: gederfd inkomen. Achmea stelde zich op het standpunt dat gezien de nettoresultaten van Aabo Trading Beheer B.V. en gezien het loon uit arbeid dat [verweerder] als directeur van [A] B.V. genoot, verdere uitkering kon worden geweigerd omdat er geen sprake was van inkomensderving.
De rechtbank heeft het standpunt van [verweerder] gevolgd en de vorderingen toegewezen als hiervoor vermeld onder 1.
In het door Achmea ingestelde hoger beroep heeft het hof in rov. 8 en 9 van zijn tussenarrest de grief van Achmea tegen het oordeel van de rechtbank dat [verweerder] de overeenkomst als een sommenverzekering heeft mogen opvatten, ongegrond bevonden en haar vervolgens een bewijsopdracht gegeven die in cassatie niet meer van belang is. In het eindarrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3.3 Het middel richt in de onderdelen 2 tot en met 5 - onderdeel 1 bevat geen zelfstandige klacht - rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof in rov. 8 en 9 van het tussenarrest, dat voor [verweerder] uit de polisvoorwaarden, ook in samenhang met de offertes, niet in voldoende mate duidelijk kon zijn dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering ertoe strekte daadwerkelijk geleden schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid te vergoeden, hetgeen volgens het hof ertoe leidt dat de onderhavige verzekering niet als een schadeverzekering maar als een sommenverzekering moet worden aangemerkt.
3.4 Bij de beoordeling van deze klachten wordt vooropgesteld, dat ingevolge het - hier toepasselijke, sinds 1 januari 2006 geldende - art. 7:925 lid 1 BW een verzekeringsovereenkomst hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering is. Daarmee heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de wet slechts deze twee categorieën van verzekering kent, zij het dat niet is uitgesloten dat een overeenkomst deels schade-, deels sommenverzekering is. Art. 7:944 omschrijft de schadeverzekering als een verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden, art. 7:964 de sommenverzekering als een verzekering waarbij het onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Dit laatste neemt niet weg dat ook sommenverzekeringen veelal worden gesloten met het oog op de mogelijkheid dat zich gevallen voordoen waarin de verzekerde schade zal lijden.
Met betrekking tot de in het tweede lid van art. 7:925 BW bedoelde persoonsverzekering, een verzekering die het leven of de gezondheid van een mens betreft, vermeldt de memorie van toelichting:
"Persoonsverzekering is hetzij schadeverzekering hetzij sommenverzekering. De belangrijkste persoonsverzekering in de schadesector is de ziektekostenverzekering. Onder persoonsverzekering als sommenverzekering valt allereerst de levensverzekering. Zij draagt niet als kenmerk vergoeding van schade. Ongevallen-, arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsverzekering strekken in beginsel wel tot vergoeding van schade, maar de daarvoor uit te keren vergoeding is reeds bij de overeenkomst vastgelegd, ongeacht of het bedrag door op geld waardeerbare schade wordt gerechtvaardigd. Daarom is ook hier sprake van sommenverzekering."
3.5.1 Het hof heeft in rov. 8 eerst overwogen dat uit het bepaalde in art. 3 van de polisvoorwaarden dat de verzekering ten doel heeft om uitkering te verlenen bij derving van inkomen door de verzekerde ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, wellicht een aanwijzing valt te putten dat de verzekering beoogt een schadeverzekering te bieden, namelijk uitkering bij schade (derving van inkomen) als gevolg van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde. Op grond van hetgeen het hof in rov. 8 verder heeft overwogen met inachtneming van de polisvoorwaarden in hun geheel, mede bezien in samenhang met de offertes, is het in rov. 9 tot de slotsom gekomen dat voor [verweerder] niet in voldoende mate duidelijk kon zijn dat
de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering ertoe strekte slechts daadwerkelijk geleden schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid te vergoeden, reden waarom deze verzekering niet kan worden aangemerkt als een schadeverzekering maar als sommenverzekering moet worden aangemerkt.
Daartoe nam het hof in rov. 8, voor zover hier van belang en kort samengevat, het volgende in aanmerking:
(i) de polisvoorwaarden bevatten geen correctiebepaling (anticumulatiebeding) waarin is geregeld dat het hebben van inkomsten uit arbeid na het intreden van arbeidsongeschiktheid gevolgen heeft voor het recht op uitkering onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
(ii) de omvang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de polisvoorwaarden is uitsluitend gekoppeld aan de "mate van arbeidsongeschiktheid" en niet aan de hoogte van de inkomstenderving (de schade);
(iii) de mate van arbeidsongeschiktheid zegt op zichzelf nog niets over de hoogte van de schade;
(iv) uit de offertes van 18 januari en 3 mei 1995 blijkt niet dat de hoogte van de uitkering op enigerlei wijze afhankelijk is gesteld van de omvang van de schade van de verzekerde als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid;
(v) de verzekering is niet tot stand gekomen door bemiddeling van een tussenpersoon maar rechtstreeks bij (de rechtsvoorgangster van) Achmea gesloten, en
(vi) er is geen praktijk dat Achmea als verzekeraar bij de verzekerde informeert naar de hoogte van de schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid, terwijl Achmea ook nimmer inkomensgegevens van [verweerder] heeft opgevraagd, wat voor de hand zou hebben gelegen als de polis had beoogd schade van de verzekerde te vergoeden.
3.5.2 Op grond van de in 3.5.1 onder (i) tot en met (vi) vermelde overwegingen was het hof kennelijk van oordeel dat in de arbeidsongeschiktheidsverzekering, ondanks hetgeen art. 3 van de polisvoorwaarden omtrent haar strekking inhoudt, de omvang van de uit te keren vergoeding reeds was vastgelegd en dat de bedongen vergoeding zou worden uitgekeerd ongeacht of het beloop daarvan door op geld waardeerbare schade werd gerechtvaardigd. Door aldus te oordelen en de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet reeds op grond van de enkele doelomschrijving in art. 3 van de polisvoorwaarden als een schadeverzekering aan te merken, heeft het hof gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 ten aanzien van de aard en strekking van een arbeidsongeschiktheidsverzekering is overwogen, niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
De rechtsklacht van onderdeel 2 faalt derhalve.
3.5.3 Het bestreden oordeel van het hof dat de onderhavige verzekering niet kan worden aangemerkt als een schadeverzekering maar moet worden aangemerkt als een sommenverzekering, behelst voor het overige een waardering van omstandigheden van feitelijke aard, welke waardering in cassatie verder niet op juistheid kan worden onderzocht. Het is, in het licht van de gedingstukken, niet onbegrijpelijk en behoefde niet nader te worden gemotiveerd. Met betrekking tot de in 3.5.1 onder (i) bedoelde grond, waarvan Achmea heeft betoogd dat de afwezigheid van een correctiebepaling juist wijst op het karakter van schadeverzekering nu bij een dergelijke verzekering reeds op grond van het wettelijk indemniteitsbeginsel verrekening van inkomsten dient plaats te vinden, verdient opmerking dat in de polis van een arbeidsongeschiktheidsverzekering die een schadeverzekering is, een bepaling inzake de verrekening van inkomsten bepaald niet overbodig is, nu immers duidelijk moet zijn op welke wijze de verrekening van inkomsten dient plaats te vinden, in het bijzonder over welke tijdvakken die inkomsten telkens vastgesteld moeten worden. 's Hofs ordeel dat het ontbreken van zo'n correctiebepaling een aanwijzing vormt dat de verzekering geen schadeverzekering is, is dan ook niet onbegrijpelijk.
Op het voorgaande stuiten alle motiveringsklachten van de onderdelen 2 tot en met 4 af.
3.5.4 Onderdeel 5 bouwt op de voorafgaande onderdelen voort en moet het lot daarvan delen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Achmea in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 3 oktober 2008.
Beroepschrift 06‑03‑2007
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, dinsdag zes maart tweeduizendzeven (06-03-2007), op verzoek van de naamloze vennootschap ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V. (‘Achmea’) gevestigd te Apeldoorn, die te dezer zake woonplaats kiest te (2596 AL) Den Haag aan de Zuid-Hollandlaan 7, ten kantore van de naamloze vennootschap De Brauw Blackstone Westbroek N.V., advocaten, notarissen en belastingadviseurs, van wie Mr M. Ynzonides door Achmea tot advocaat wordt gesteld,
[Heb Ik, PETRUS SIEGER NOPPE, gerechtsdeurwaarder gevestigd te Leeuwarden en aldaar kantoorhoudende aan de Willemskade 30-34,]
AAN:
[geïntimeerde] (‘[geïntimeerde]’), wonende te [woonplaats] die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te (8932 LE) Leeuwarden, Julianapark 1, ten kantore van Mr P. Sieswerda en op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- x.
latende aan: [De Heer P. Sieswerda, aldaar werkzaam in persoon,]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Achmea in cassatieberoep komt van de door het Gerechtshof te Leeuwarden onder rolnummer 0400456 gewezen arresten van 1 maart 2006 en 6 december 2006 tussen Achmea als appellante in het principaal hoger beroep en geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en [geïntimeerde] als geïntimeerde in het principaal hoger beroep en appellant in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [geïntimeerde]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag dertig maart tweeduizendzeven (30-03-2007) om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
TENEINDE:
alsdan namens Achmea tegen voormelde arresten te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
het Hof heeft op de voet van artikel 79 lid 1 Wet RO geen recht aan de zaak gedaan om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1
Deze zaak gaat in cassatie nog slechts over de vraag of de door [geïntimeerde] bij de rechtsvoorgangster van Achmea (FBTO, later Avéro) afgesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering dient te worden aangemerkt als een schadeverzekering dan wel als een sommenverzekering. Het Hof heeft in r.ov. 8 en 9 van het tussenarrest van 1 maart 2006 geoordeeld dat voor [geïntimeerde] uit de polisvoorwaarden, ook in samenhang met de eerdere offertes, niet in voldoende mate duidelijk kon zijn dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering ertoe strekte slechts daadwerkelijk geleden schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid te vergoeden. In het verlengde hiervan oordeelt het Hof dat sprake is van een sommenverzekering. Deze oordelen zijn rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk om de hiernavolgende redenen.
Klachten
2
Het Hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting door in r.ov. 8 te overwegen dat uit artikel 3 van de polisvoorwaarden wellicht een aanwijzing valt te putten dat de verzekering beoogt een schadeverzekering te bieden, maar desalniettemin in r.ov. 9 te oordelen dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een sommenverzekering is. Het Hof heeft miskend dat, indien — zoals in dit geval — in de polis met zoveel woorden is vermeld dat de verzekering ten doel heeft uitkering te verlenen bij derving van inkomsten ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, zonder meer sprake moet zijn van een schadeverzekering. Voor zover het Hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onbegrijpelijk nu zonder nadere toelichting, die echter ontbreekt, niet valt in te zien waarom een verzekering die blijkens haar doelomschrijving ertoe strekt dekking te bieden tegen het risico van loonderving voor de werknemer ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, geen schadeverzekering zou zijn. Achmea heeft hierop ook uitdrukkelijk beroep gedaan door in de Memorie van Grieven onder punt 7 te stellen dat uit deze doelomschrijving geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat niet zal worden uitgekeerd indien geen sprake is van derving van inkomen, derhalve niet als geen schade voor de verzekerde optreedt. Dit alles geldt eens te meer in het licht van de aan het sluiten van de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering voorafgaande offertes van 18 januari 1995 en 3 mei 1995 waarin is vermeld dat, het doel van de verzekering is een uitkering te verkrijgen bij verlies van inkomsten ten gevolge van arbeidsongeschiktheid.
3
Het Hof heeft zijn oordeel dat sprake is van een sommenverzekering mede gestoeld op de overweging in r.ov. 8 dat in de polisvoorwaarden geen correctiebepaling is opgenomen. Aldus heeft het Hof zijn oordeel onbegrijpelijk gemotiveerd. Het opnemen van een zogenoemde correctiebepaling, waarin is geregeld dat het hebben van inkomsten uit arbeid na het intreden van arbeidsongeschiktheid gevolgen heeft voor het recht op uitbetaling (in die zin dat die inkomsten in mindering worden gebracht op de uitkering), is in het kader van een schadeverzekering immers overbodig. Zoals gesteld in de Memorie van Grieven onder punt 15, brengt het indemniteitsbeginsel reeds mee dat de verzekerde na het intreden van het onzeker voorval door de uitkering niet in een voordeliger positie mag geraken; anders gezegd, bij een schadeverzekering in verband met arbeidsongeschiktheid betekenen inkomsten dat minder schade wordt geleden, zodat die inkomsten uit de aard der zaak van invloed zijn op de hoogte van de uitkering. Daarentegen ligt het opnemen van een correctiebepaling wel voor de hand bij een sommenverzekering, aangezien bij een dergelijke verzekering de uitkering juist los staat van geleden schade, zodat het nadien hebben van inkomsten geen invloed heeft op de hoogte van de uitkering, althans indien geen correctiebepaling is opgenomen. Dat een correctiebepaling in de onderhavige polisvoorwaarden ontbreekt, wijst er dus veeleer op dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering een schadeverzekering is.
4
Voorts heeft het Hof zijn oordeel dat sprake is van een sommenverzekering in r.ov. 8 op diverse plaatsen mede gestoeld op de overweging dat uit de polisvoorwaarden niet blijkt dat de hoogte van de uitkering op enigerlei wijze afhankelijk is gesteld van de omvang van de schade van de verzekerde als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid. Aldus heeft het Hof zijn oordeel eveneens onbegrijpelijk gemotiveerd. Het feit dat de hoogte van de uitkering ingevolge de polisvoorwaarden van Achmea slechts afhankelijk is van de mate van arbeidsongeschiktheid en dus niet van de hoogte van de inkomstenderving, impliceert geenszins dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering dient te worden aangemerkt als een sommenverzekering. Zoals in de Memorie van Grieven onder punt 13 uiteen is gezet, is de schade op grond van de artikelen 15 en 17 van de polisvoorwaarden gelijkgesteld aan de inkomensterugslag tengevolge van arbeidsongeschiktheid. Het feit dat het uit te keren bedrag — vanuit het oogpunt van praktische hanteerbaarheid — wordt gefixeerd op een bepaalde som is geenszins onverenigbaar met het karakter van een schadeverzekering. Dat Achmea, zoals het Hof in r.ov. 8 overweegt, nimmer inkomensgegevens van [geïntimeerde] heeft opgevraagd, doet aan het voorgaande niet af.
5
In het licht van het voorgaande is rechtens onjuist c.q. onbegrijpelijk dat het Hof in r.ov. 9 oordeelt, dat voor [geïntimeerde] uit de polisvoorwaarden, ook in samenhang met de eerdere offertes, niet in voldoende mate duidelijk kon zijn dat de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering ertoe strekte slechts daadwerkelijk geleden schade als gevolg van arbeidsongeschiktheid te vergoeden en dat de onderhavige verzekering dus niet kan worden aangemerkt als een schadeverzekering, maar als een sommenverzekering moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het tussenarrest van 1 maart 2006 en het daarop voortbouwende eindarrest van 6 december 2006 niet in stand kunnen blijven.
Op grond van dit middel
vordert Achmea dat de arresten waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zullen worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 70,85]