JOL 2006, 696:Besluit houdende vaststelling van een minimumjeugdloonregeling: verboden leeftijdsdiscriminatie doordat voor 13- en 14-jarigen een minimumloonregeling achterwege is gelaten?; art. 26 IVBPR; legitiem doel; proportionaliteit; objectieve en redelijke rechtvaardiging; art. 7 lid 5 ESH. De vraag of sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd doordat in het Besluit houdende vaststelling van een minimumjeugdloonregeling (Stb. 1983, 300, laatstelijk gewijzigd bij het besluit van 14 september 2001, Stb. 2001, 415) onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds 15-jarigen voor wie wel een minimumloonregeling geldt, en anderzijds 13- en 14-jarigen voor wie een minimumloonregeling achterwege is gelaten, moet ontkennend worden beantwoord. Art. 26 IVBPR verbiedt niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt, waarbij aan de wetgever een zekere beoordelingsvrijheid toekomt niet alleen bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd maar ook of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te beantwoorden. Voor het niet vaststellen van een minimumjeugdloon voor 13- en 14-jarigen bestaat een redelijke en objectieve rechtvaardiging, waarbij wordt vooropgesteld dat het legitieme doel van het gemaakte onderscheid is 13- en 14-jarigen te beschermen. Aan art. 7 lid 5 ESH komt geen rechtstreekse werking toe. Het gemaakte onderscheid naar leeftijd is ook niet in strijd met de inmiddels in werking getreden Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wet van 17 december 2003, Stb. 2004, 30).