JOL 2006, 620:Internationale kinderontvoering. Haags Kinderontvoeringsverdrag; weigeringsgrond art. 13 lid 1 sub b (ernstig risico dat kind door terugkeer in ondraaglijke toestand wordt gebracht); restrictieve toepassing; bewijslastverdeling. Doel en strekking van het Haags Kinderontvoeringsverdrag, dat de onmiddellijke terugkeer van het ontvoerde kind wil verzekeren, brengen mee dat de weigeringsgrond van art. 13 lid 1 sub b (ernstig risico dat kind door terugkeer in een ondraaglijke toestand wordt gebracht) restrictief wordt toegepast. De rechter die zich over een verzoek tot teruggeleiding beslist, dient zich te onthouden van een oordeel omtrent (wijziging van) het gezagsrecht en het omgangsrecht en mag ook niet treden in een beoordeling van de vraag of het belang van het kind in het land van herkomst minder goed is gediend dan in het land van de aangezochte rechter. Het lag op de weg van de moeder, die een beroep deed op de onderhavige weigeringsgrond, de daaraan ten grondslag gelegde bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken. Daaraan doet niet af dat de Centrale Autoriteit zich — terecht — in het belang van een goede werking van het verdrag heeft ingespannen de rechter te informeren omtrent deze door de moeder aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden.