HR, 16-12-2005, nr. R05/003HR
ECLI:NL:PHR:2005:AU2863
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-12-2005
- Zaaknummer
R05/003HR
- LJN
AU2863
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU2863, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU2863
ECLI:NL:PHR:2005:AU2863, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU2863
- Wetingang
art. 426a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 426a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JBPr 2006/31 met annotatie van mr. R.L.M. van Opstal
JBPr 2006/31 met annotatie van mr. R.L.M. van Opstal
Uitspraak 16‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep, indiening cassatierekest “namens procureur in [arr. Den Haag]” per fax, herstel mogelijk?, termijn.
16 december 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/003HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A. Vijftigschild,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 24 september 2003 ter griffie van de rechtbank te Alkmaar ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 17 april 2003 in die zin te wijzigen dat hij, verzoeker, alleen zal worden belast met het gezag over de op [geboortedatum] 1992 uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader met verweerster in cassatie te [geboorteplaats] geboren minderjarige [de dochter]. Voorts heeft hij verzocht dat [de dochter] haar hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en dat de kinderbijdrage op nihil zal worden gesteld.
Verweerster heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 januari 2004 verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en hem in de kosten van deze procedure aan de zijde van verweerster veroordeeld.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 7 oktober 2004 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerster heeft verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep, dan wel het beroep te verwerpen, kosten rechtens.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.1 Op 7 januari 2005, de laatste dag van de cassatietermijn, is ter griffie van de Hoge Raad een faxbrief ingekomen houdende een "cassatie schriftuur" waarbij verzoeker cassatieberoep instelt, en klachten aanvoert, tegen de beschikking van 7 oktober 2004. In de faxbrief is vermeld: "Spoedheidshalve stelt ondergetekende namens mijn procureur te Leidschendam, aan de Damlaan 9, advocaat en procureur mr A. Vijftigschild de cassatie in." De eerste bladzijde van de faxbrief is gesteld op briefpapier met het briefhoofd "Amstelland advocaten" en met vermelding van adressen te Amstelveen en Amsterdam. De faxbrief is ondertekend door een "procureur" wiens naam niet in de faxbrief is vermeld.
3.1.2 Op 20 januari 2005 is ter griffie een brief binnengekomen van mr. A. Vijftigschild, gedateerd 19 januari 2005, met "in vijfvoud het cassatieverzoek, alsmede het procesdossier." Dit (originele) verzoekschrift heeft dezelfde inhoud als de faxbrief van 7 januari en is eveneens gesteld op briefpapier van "Amstelland advocaten", doch zonder vermelding van adressen. Het is voorzien van een andere handtekening, met vermelding advocaat. Vergelijking met andere stukken in het griffiedossier maakt aannemelijk dat het hier de handtekening van mr. Vijftigschild betreft. Volgens het op dit verzoekschrift gestelde stempel van de griffie is dit verzoekschrift op 7 januari 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen doch deze datum is, gelet op het vorenoverwogene, niet juist en berust kennelijk op een vergissing.
3.2 De op 7 januari 2005 per faxpost ingekomen "cassatie schriftuur" is niet getekend door een advocaat bij de Hoge Raad en voldoet dus niet aan de eis van art. 426a Rv. Dit gebrek zou hebben kunnen worden hersteld door indiening ter griffie, binnen korte tijd, van een naar behoren ondertekend origineel exemplaar van het verzoekschrift (HR 11 juli 2003, nr. R03/022, NJ 2003, 565). Het gebrek is niet hersteld door de indiening, op 20 januari 2005, van de originele cassatieschriftuur, nu deze niet binnen korte tijd na de op 7 januari 2005 ingekomen schriftuur bij de Hoge Raad is ingediend. Dit brengt mee dat verzoeker in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 16 december 2005.
Conclusie 16‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep, indiening cassatierekest “namens procureur in [arr. Den Haag]” per fax, herstel mogelijk?, termijn.
Rek.nr. R05/003HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 16 sept. 2005
conclusie inzake
[verzoeker]
tegen
[verweerster]
Edelhoogachtbaar College,
1. Partijen in deze zaak, hierna: de vader en de moeder, zijn op 24 augustus 1984 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren, waaronder [de dochter], geboren op [geboortedatum] 1992. Het huwelijk van partijen is op 11 oktober 2002 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 22 november 2001 in de registers van de burgerlijke stand.
2. Bij beschikking van 17 april 2003 van het gerechtshof te Amsterdam is bepaald dat het gezag over [de dochter] aan de moeder alleen toekomt.
3. De vader heeft zich op 24 september 2003 gewend tot de rechtbank te Alkmaar met een verzoekschrift strekkende tot wijziging van de voormelde beschikking van het hof in die zin dat hij alleen zal worden belast met het gezag over [de dochter]. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek.
4. Bij beschikking van 7 januari 2004 heeft de rechtbank de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek op grond van de overweging dat - kort gezegd - zich na de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht geen relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van art. 1:253o BW.
5. De vader is van deze beschikking in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam, doch tevergeefs: bij beschikking van 7 oktober 2004 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
6. De vader is tegen de beschikking van het hof in cassatie gekomen. De moeder heeft een verweerschrift ingediend en daarbij de Hoge Raad verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep dan wel het cassatieberoep te verwerpen.
7. De vader kan om de hierna uiteen te zetten redenen in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
8. Op 7 januari 2005 (derhalve op de laatste dag van de cassatietermijn) is ter griffie van de Hoge Raad een faxbrief binnengekomende houdende een "cassatie schriftuur" waarbij de vader cassatieberoep instelt tegen de beschikking van het hof. In de faxbrief is onder meer vermeld:
"Spoedheidshalve stelt ondergetekende namens mijn procureur te Leidschendam aan de Damlaan 9, advocaat en procureur mr A. Vijftigschild de cassatie in."
De faxbrief is gesteld op briefpapier met het briefhoofd "Amstelland advocaten" en met vermelding van adressen te Amstelveen en Amsterdam. De faxbrief is ondertekend door een "procureur" wiens naam niet in de faxbrief is vermeld.
9. Nu deze "cassatie schriftuur" per fax is verzonden en kennelijk niet is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, is sprake van gebreken die konden worden hersteld door binnen korte tijd een naar behoren ondertekend origineel exemplaar van het verzoekschrift ter griffie in te dienen. Vgl. HR 11 juli 2003, NJ 2003, 565 en HR 27 november 1992, NJ 1993, 569.
10. Dat is niet gebeurd. Blijkens het griffiedossier heeft mr Vijftigschild, advocaat bij de Hoge Raad, het originele verzoekschrift in vijfvoud toegezonden aan de Hoge Raad. Dit verzoekschrift heeft dezelfde inhoud als de faxbrief van 7 januari 2005 en is eveneens gesteld op briefpapier van "Amstelland advocaten", doch zonder vermelding van adressen. Het verzoekschrift is evenwel voorzien van een andere handtekening, thans van een "advocaat", wiens naam niet wordt vermeld. Vergelijking met andere stukken die zich in het griffiedossier bevinden, maakt aannemelijk dat het hier de handtekening van mr Vijftigschild betreft.
11. Volgens het op het originele verzoekschrift gestelde stempel van de griffie is dit originele verzoekschrift op 7 januari 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De vermelde datum kan niet juist zijn en berust kennelijk op een vergissing. Uit het griffiedossier blijkt immers dat mr Vijftigschild het originele verzoekschrift in vijfvoud heeft toegezonden aan de Hoge Raad bij brief van 19 januari 2005 (ingekomen op 20 januari 2005). Dit wordt ook bevestigd door de door de griffie bijgehouden aantekeningen van de voortgang en de proceshandelingen in deze zaak. Daarin wordt onder meer vermeld:
"verzoekschrift is per fax ontvangen op 7 jan. 05. De advocaat is gebeld op 10 jan. 05 voor het originele exemplaar. Originele verzoekschrift is ontvangen op 20 jan. 05."
Op grond van dit een en ander moet worden aangenomen dat het door mr Vijftigschild ondertekende verzoekschrift pas op 20 januari 2005, derhalve 13 dagen na binnenkomst van de faxbrief, is ingediend. Derhalve is niet voldaan aan het vereiste dat "binnen korte tijd" een naar behoren ondertekend origineel exemplaar van het verzoekschrift ter griffie moet worden ingediend. Indiening na 13 dagen kan niet gelden als binnen korte tijd. In de zojuist genoemde beschikkingen van de Hoge Raad werd geoordeeld dat ontvangst na 12 dagen resp. na 11 dagen niet kan worden aangemerkt als binnen korte tijd.
12. Ten overvloede teken ik aan dat het door de vader voorgestelde middel van cassatie geen doel kan treffen. Het berust op een onjuiste rechtsopvatting. Het enkele tijdsverloop kan niet als een gewijzigde omstandigheid gelden (vgl. in een vergelijkbaar verband HR 24 april 1992, NJ 1993, 350 nt. EAAL), het bereiken van de twaalfjarige leeftijd door [de dochter] dus ook niet. De omstandigheid dat het kind vanaf twaalfjarige leeftijd in zaken als de onderhavige in de gelegenheid moet worden gesteld zijn mening kenbaar te maken, vormt op zichzelf geen wijziging van omstandigheden. Slechts de inhoud van de kenbaar gemaakte mening van het kind kan een wijziging van omstandigheden zijn. Het hof heeft evenwel vastgesteld dat daarvan in casu geen sprake is (r.o. 4.4, slot).
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vader in zijn beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden