HR, 08-04-2005, nr. C04/088HR
ECLI:NL:PHR:2005:AS9448
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-04-2005
- Zaaknummer
C04/088HR
- LJN
AS9448
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AS9448, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑04‑2005; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2003:AN9060
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AS9448
ECLI:NL:PHR:2005:AS9448, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2005
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2003:AN9060
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AS9448
- Wetingang
art. 79 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑04‑2005
Inhoudsindicatie
8 april 2005 Eerste Kamer Nr. C04/088HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n VAN GANSEWINKEL NEDERLAND B.V., rechtsopvolgster van HAZELAAR-POTZE MILIEU B.V., gevestigd te Hoogeveen, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.A.A. Duk 1. Het geding in feitelijke instanties...
8 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/088HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
VAN GANSEWINKEL NEDERLAND B.V., rechtsopvolgster van [A] B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 20 november 2001 de rechtsvoorgangster van verweerster in cassatie - verder te noemen: HPM onderscheidenlijk Van Gansewinkel - gedagvaard voor de kantonrechter te Meppel en gevorderd HPM bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van (a) het achterstallig loon c.a. over de periode van 1 april 2000 tot 1 januari 2001 van ƒ 2.542,-- bruto, (b) de wettelijke verhoging van 50% over het onder (a) gevorderde loon, (c) de wettelijke rente over de sub (a) en (b) gevorderde bedragen vanaf de dag dat HPM in gebreke is te betalen tot aan de dag der algehele voldoening, en (d) de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van ƒ 571,95 netto.
HPM heeft de vorderingen bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 april 2002 [eiser] zijn vorderingen ontzegd.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. HPM heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 november 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld tegen Van Gansewinkel. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Van Gansewinkel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiser] mede door mr. F.A.M. van Bree, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is op 16 november 1990 in dienst getreden als chauffeur-belader bij de rechtsvoorgangster van HPM. Zijn functie heeft in de loop der tijd geen wijzigingen ondergaan. Zijn laatstelijk genoten salaris beloopt € 1.688,72 (ƒ 3.721,44) bruto per vier weken.
(ii) Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO). Deze CAO was in de ten processe relevante periode algemeen verbindend verklaard.
(iii) Art. 19, onderdeel B, van de CAO, getiteld "Inschaling van functies", luidt:
"Plaatsing in een hogere functie.
a. De werknemer die als gevolg van verandering van werkzaamheden in een hogere functieloonschaal wordt geplaatst, zal worden ingedeeld op het naast hogere bedrag in die functieloonschaal, vanaf de eerste volle week van die uitoefening van die hogere functie.
b. Correctie van een verkeerde inschaling die een indeling in een hogere functieloon schaal tot gevolg heeft zal ingaan op het tijdstip van schriftelijke melding door de werknemer."
(iv) Bij brief van 8 juni 2000 heeft HPM [eiser] bericht dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2000, in plaats van in functieloonschaal C, trede 5, in functieloonschaal D trede 4 werd ingedeeld.
(v) [Eiser] heeft bij brief van 17 april 2001 bezwaar ertegen gemaakt dat hij per 1 april 2000 is ingedeeld in functieloonschaal D, trede 4, in plaats van in schaal D, trede 5.
(vi) Indien [eiser] vanaf het begin juist was ingeschaald dan had zijn salaris per 1 april 2000 naar functieloonschaal D, trede 5, moeten worden berekend. Die trede is met ingang van 1 januari 2001 voor [eiser] toegepast.
3.2 Aan zijn onder 1 vermelde vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij per 1 april 2000 ten onrechte is ingedeeld in trede 4 in plaats van trede 5 van schaal D. De kantonrechter heeft de vordering niet toewijsbaar geoordeeld. Het hof heeft dat vonnis bekrachtigd. Het heeft daartoe allereerst overwogen dat in de plaatsing van art. 19 van de CAO, in het hoofdstuk dat vrijwel uitsluitend gaat over het salaris waarop een werknemer in verband met zijn functie en ervaring recht heeft, besloten ligt dat het doel van een correctie van een verkeerde inschaling is het salaris te bepalen waarop bij een juiste inschaling aanspraak bestaat en dat een zodanige correctie zich daarom niet beperkt tot het vaststellen van de juiste functieschaal, maar mede het bepalen van de juiste trede in die schaal omvat (rov. 5 en 6). Het hof heeft aan dat oordeel de gevolgtrekking verbonden dat de correctie van een verkeerde inschaling dient te geschieden met toepassing van de art. 17 en 18 van de CAO - waarin is bepaald naar welke maatstaven inschaling bij indiensttreding en toekenning van tredeverhogingen plaatsvinden - en dat art. 19, onderdeel B onder a, in een dergelijk geval toepassing mist, aangezien van een verandering van werkzaamheden geen sprake is; ook voor analoge toepassing zag het hof, mede gelet op het dwingende karakter van de CAO, geen grond (rov. 7). Het oordeelde echter dat art. 19, onderdeel B onder b, wel van toepassing is, ook bij een correctie op een doorgevoerde correctie, zoals hier aan de orde, zodat de aanspraak op (ook) een zodanige correctie - behoudens in een door het hof genoemd bijzonder geval dat zich hier evenwel niet voordoet - eerst ingaat op het tijdstip van de schriftelijke melding van de werknemer en aldus is beperkt tot de tijd waarin de werkgever en de werknemer over en weer met de mogelijkheid van het bestaan van die aanspraak rekening hebben kunnen houden. Een melding als bedoeld in art. 19, onderdeel B onder b, van de CAO, is door [eiser] eerst gedaan bij brief van 17 april 2001, op een moment dat hij reeds een salaris ontving, berekend naar schaal D, trede 5 (rov. 8 en 9).
3.3.1 Het middel bevat geen klachten tegen rov. 5, 6 en 7. Het keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de (in rov. 8 en 9 neergelegde) toepasselijkverklaring van art. 19, onderdeel B onder b, van de CAO en de wijze waarop die toepassing heeft plaatsgevonden. Het betoogt dat uit de samenhang van de art. 17, 18 en 19 van de CAO volgt dat van een tredeverandering tijdens dienstverband - afgezien van tredeverhogingen op de voet van art. 18 - slechts sprake kan zijn bij een verandering van werkzaamheden die een indeling in een andere schaal tot gevolg heeft en dat daarom art. 19, onderdeel B onder b, niet geldt voor een onjuiste tredebepaling. Aangezien een tredebepaling nooit op zichzelf staat, maar steeds gekoppeld is aan een functie-indeling, kent de CAO geen voorziening voor correctie van een op zichzelf staande, onjuiste tredebepaling. Art. 19 CAO ziet dus slechts op de correctie van onjuiste inschaling, niet van onjuiste tredebepaling.
3.3.2 's Hofs beslissing berust op de volgende kernoverwegingen met betrekking tot de uitleg van de CAO: (i) een correctie van een verkeerde inschaling beperkt zich niet tot het vaststellen van de juiste functieschaal, maar omvat mede het bepalen van de juiste trede in die schaal (rov. 6), (ii) de werkingssfeer van art. 19, onderdeel B onder b, is niet beperkt tot correcties van fouten die zijn gemaakt bij inschalingen in verband met veranderingen van werkzaamheden van werknemers en (iii) dit artikel vindt ook toepassing bij correcties op reeds uitgevoerde correcties, zoals in dit geval (rov. 8). De onder (i) bedoelde overweging wordt ook door het middel tot uitgangspunt genomen. De klacht omtrent de toepassing van art. 19, onderdeel B onder b, houdt niet in dat en waarom overweging (ii) onjuist of onbegrijpelijk is, maar betoogt slechts dat de CAO geen regeling kent voor de correctie van een op zichzelf staande onjuiste tredebepaling, en dat om die reden overweging (iii) onjuist is. Voorzover de klacht gericht is tegen overweging (ii) kan deze dus niet tot cassatie leiden. De tegen overweging (iii) gerichte klacht faalt. De uitleg van het hof, die verenigbaar is met de bewoordingen van het artikel en past in het stelsel van de CAO, is juist. De in het middel verdedigde opvatting zou tot het onaannemelijke gevolg leiden dat de werkgever die eigener beweging een foutieve inschaling herstelt, doch daarbij een onjuiste trede toepast, in een ongunstiger positie komt te verkeren dan de werkgever die de onjuiste inschaling handhaaft totdat de werknemer de schriftelijke melding als bedoeld in art. 19, onderdeel B onder b, heeft gedaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Gansewinkel begroot op € 173,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 8 april 2005.
Conclusie 08‑04‑2005
Inhoudsindicatie
8 april 2005 Eerste Kamer Nr. C04/088HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. E. Grabandt, t e g e n VAN GANSEWINKEL NEDERLAND B.V., rechtsopvolgster van HAZELAAR-POTZE MILIEU B.V., gevestigd te Hoogeveen, VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. R.A.A. Duk 1. Het geding in feitelijke instanties...
Rolnr C04/088HR
mr J. Spier
Zitting 7 januari 2005
Conclusie inzake
[eiser]
tegen
Van Gansewinkel Nederland BV als rechtsopvolgster van [A] B.V.
(hierna respectievelijk: Van Gansewinkel en HPM)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten. Deze zijn vastgesteld in rov. 1 van het arrest van het Hof Leeuwarden van 26 november 2003.
1.2 [Eiser] is op 16 november 1990 in dienst getreden als chauffeur-belader bij de rechtsvoorgangster van HPM. Zijn functie heeft in de loop der tijd geen wijzigingen ondergaan. Zijn laatstelijk genoten salaris beloopt f 3.721,44 bruto per vier weken.
1.3 Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de CAO).
1.4 Art. 19, onderdeel B, van de CAO houdt in:
"Plaatsing in een hogere functie.
a. De werknemer die als gevolg van verandering van werkzaamheden in een hogere functieloonschaal wordt geplaatst, zal worden ingedeeld op het naast hogere bedrag in die functieloonschaal, vanaf de eerste volle week van die uitoefening van die hogere functie.
b. Correctie van een verkeerde inschakeling die een indeling in een hogere functieloon schaal tot gevolg heeft zal ingaan op het tijdstip van schriftelijke melding door de werknemer."
1.5 Bij brief van 8 juni 2000 heeft HPM [eiser] bericht dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2000, in plaats van in functieloonschaal C, trede 5, in functieloonschaal D trede 4 werd ingedeeld.
1.6 [Eiser] heeft er bij brief van 17 april 2001 bezwaar tegen gemaakt dat hij per 1 april 2000 is ingedeeld in functieloonschaal D, trede 4, in plaats van functieloonschaal D, trede 5.
1.7 Indien [eiser] vanaf het begin juist was ingeschaald dan had zijn salaris per 1 april 2000 naar functieloonschaal D, trede 5, moeten worden berekend.
2. Procesverloop
2.1 Op 20 november 2001 heeft [eiser] HPM gedagvaard voor de Kantonrechter Meppel. Hij heeft betaling gevorderd van achterstallig salaris over de periode 1 april 2000 tot 1 januari 2001 ten belope van f 2542 met de wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.2 Aan deze vordering heeft hij in essentie de onder 1 genoemde feiten ten grondslag gelegd. Het gaat, aldus [eiser], louter om correctie van de "toegepaste trede".
2.3 HPM heeft - voor zover thans van belang - ten verwere gewezen op art. 19 B.b van de CAO. Zij wijst er daarbij op dat "de toegepaste trede (...) inherent [is] aan de functie-inschaling," terwijl de CAO tussen beide geen onderscheid maakt.
2.4 In zijn vonnis van 25 april 2002 heeft de Kantonrechter de vordering afgewezen. Volgens de Kantonrechter gaat het in casu niet om de artikelen 17 en 20 CAO, waarop [eiser] zich mede heeft beroepen, maar om art. 19B CAO. Weliswaar is niet aangevoerd dat sprake is van verandering van werkzaamheden, maar HPM
"heeft naar analogie die situatie toegepast bij herziening van de schaalindeling van eiser.
4.5 Niet valt in te zien op grond waarvan gedaagde die systematiek niet had mogen volgen. Gedaagde heeft nauw aansluiting bij de CAO gezocht in de manier waarop eiser is ingedeeld in schaal D, in een situatie die blijkbaar niet exact in de CAO is geregeld. (...)"
2.5 [Eiser] is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft er onder meer op gewezen dat voor een analogie-redenering geen plaats is een situatie waarin een werknemer jarenlang te laag is ingeschaald.
2.6 HPM heeft het bestreden vonnis verdedigd en voorwaardelijk incidenteel geappelleerd. Haar grief voert aan dat in [eiser]' vordering geen rekening is gehouden met een al betaald bedrag doordien hooguit f 1960,17 verschuldigd zou zijn.
2.7 [Eiser] heeft het incidenteel beroep niet inhoudelijk, maar op formele gronden bestreden.
2.8 In zijn onder 1.1 genoemde arrest heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het Hof het volgende overwogen:
"5. Voorop gesteld moet worden dat art. 19 staat in het hoofdstuk van de CAO (Hoofdstuk III), dat vrijwel uitsluitend gaat over het salaris waarop een werknemer in verband met zijn functie-indeling en ervaringsjaren recht heeft (HR 20 september 2002, JAR 2002, 249). Hierin ligt besloten dat het doel van de correctie van een verkeerde inschakeling is om het salaris te bepalen waarop de werknemer bij een juiste (lees:) inschaling aanspraak kan maken. Dat aan die correctie geen terugwerkende kracht wordt toegekend tot het tijdstip waarop geacht kan worden van een verkeerde (lees:) inschaling sprake te zijn, doet daaraan niet af.
6. Het voorgaande betekent dat de correctie van een verkeerde (lees:) inschaling zich niet beperkt tot het vaststellen van de juiste functieschaal, maar ook mede het bepalen van de juiste trede in die functieloonschaal omvat. Het onderscheid dat in het stelsel van de CAO wordt gemaakt tussen de door een werknemer uitgeoefende functie, op grond waarvan de functieloonschaal wordt vastgesteld, en de ervaringsjaren van de werknemer in die functie, aan de hand waarvan de aan de werknemer toe te kennen trede in de betrokken functieloonschaal wordt bepaald, laat zulks onverlet. Het ligt voor de hand dat als juiste trede is aan te merken de trede die zou hebben gegolden, indien van een verkeerde inschakeling geen sprake was.
7. Eén en ander impliceert dat correctie van een verkeerde inschaling dient te geschieden met toepassing van het bepaalde in de artikelen 17 en 18 van de CAO. Artikel 19, onderdeel B onder a, van de CAO mist in een dergelijk geval toepassing, omdat niet sprake is van verandering in werkzaamheden. Evenmin komt dit artikellid voor analoge toepassing in aanmerking, nu niet valt in te zien waarom bij een correctie op een verkeerde inschaling moet worden afgeweken van de artikelen 17 en 18, zulks mede gelet op het dwingende karakter van de CAO.
8. Daarmee is evenwel niet gezegd dat [eiser] uiteindelijk het gelijk aan zijn zijde heeft. Immers artikel 19, onderdeel B onder b, bepaalt dat correctie van een verkeerde inschaling zal ingaan op het tijdstip van de schriftelijke melding van de werknemer. Het hof acht dit artikel, gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen, ook van toepassing bij een correctie op een doorgevoerde correctie, waarvan in dit geval sprake is. Door het vereiste van de schriftelijke melding wordt de aanspraak op correctie van een verkeerde inschaling beperkt tot de tijd waarin de werkgever en de werknemer over en weer met de mogelijkheid van het bestaan van die aanspraak rekening hebben kunnen houden. Een redelijke toepassing van dit vereiste brengt mee dat op het ontbreken van deze schriftelijke mededeling door de werkgever geen beroep kan worden gedaan, indien de werknemer uit een mededeling van de werkgever mocht afleiden, dat deze de verkeerde inschaling van de werknemer in de juiste inschaling zal wijzigen.
9. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke mededeling is gedaan. Na de brief van 8 juni 2000 waarin hem werd meegedeeld hoe zijn loon zou worden aangepast, heeft [eiser] eerst bij brief van 17 april 2001 schriftelijk aan zijn werkgever laten weten dat de correctie verkeerd was doorgevoerd. Op dat moment ontving hij evenwel al enige maanden een salaris, berekend naar functieloonschaal D, trede 5, zijnde de hoogste trede van deze schaal. Gelet op het bepaalde in artikel 19, onderdeel B onder b, van de CAO is een correctie op de correctie, met een verdergaande terugwerkende kracht dan het moment waarop de werknemer bij de werkgever schriftelijk aan de bel trekt, niet mogelijk."
2.9 [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Van Gansewinkel heeft dit bestreden. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten.
2.10 Zoals in het hoofd van deze conclusie vermeld, gaat [eiser] (mr Grabandt) ervan uit dat Van Gansewinkel de rechtsopvolgster is van HPM. Het trok mijn aandacht dat de cva in cassatie Van Gansewinkel als verweerster noemt, terwijl de s.t. en dupliek louter reppen van HPM. Mr Duk heeft aan deze kwestie (verder) geen woord gewijd.(1) Bij die stand van zaken moet het er m.i. voor worden gehouden dat inderdaad sprake is van zodanige rechtsopvolging.
3. Bespreking van het middel
Inleiding
3.1 Het gaat in deze zaak ogenschijnlijk om een gering belang (ruwweg(2) € 1000 aan hoofdsom). De uitvoerige processtukken en ook de omstandigheid dat beroep in cassatie wordt ingesteld, doen vermoeden dat er meer op het spel staat. Dat zou erop kunnen wijzen dat veel werknemers verkeerd waren ingeschaald en dat velen kortere of langere tijd te weinig loon hebben ontvangen.
3.2 Partijen hebben, met juistheid, aangevoerd dat de litigieuze CAO algemeen verbindend is verklaard.(3) Mitsdien is sprake van recht in de zin van art. 79 RO.
Bespreking van de klacht(en) ten gronde
3.3 Het middel bindt de strijd aan met 's Hofs oordeel over de "toepasselijkheid van art. 19 onderdeel B onder b". Dat zou onjuist, onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd zijn. Naar de kern genomen, komt het verwijt aan 's Hofs adres erop neer dat wordt miskend dat in casu geen sprake is van een functieverandering. De klacht wordt nader uitgewerkt aan de hand van de artikelen 16, 17 en 18 CAO.
3.4 Het middel geeft niet aan tegen welke oordelen en rechtsoverwegingen wordt opgekomen. Met name behelst het geen klacht tegen de essentiële eerste volzin van rov. 6 die voortbouwt op de niet bestreden rov. 5. Daarbij verdient opmerking dat het Hof in rov. 8 teruggrijpt op rov. 6.
3.5 's Hofs oordeel komt er op neer dat:
a. art. 19 B sub a van de CAO in casu geen rol speelt; immers is geen sprake van een functieverandering (rov. 7);
b. art. 19 B sub b van de CAO het oog betrekking heeft op alle correcties, derhalve niet alleen op die welke voortvloeien uit art. 19 B sub a. Het Hof leidt dat af uit hetgeen in rov. 5 en 6 is overwogen (rov. 8).
3.6 Het middel schiet langs 's Hofs gedachtegang heen. Het Hof heeft immers onderkend dat geen sprake is van een functieverandering; zie onder 3.5 sub a. Maar dat kan [eiser] in 's Hofs ogen niet baten.
3.7.1 In het middel(4) kan, zelfs met goede wil, geen klacht worden gelezen die op het volgende neerkomt. De systematiek van hoofdstuk III van de CAO doet in casu niet ter zake. Immers ziet art. 19B blijkens de niet voor misverstand en verschillende uitleg vatbare bewoordingen alleen op plaatsing in een hogere schaal als gevolg van verandering van werkzaamheden. Hetgeen in art. 19B is verwoord onder a, zo nodig gelezen in samenhang met het kopje van B, laat geen andere lezing toe. Nu art. 19B sub b onderdeel uitmaakt van hetgeen is geregeld onder B in art. 19, ziet het alleen op in dit deel van de CAO geregelde gevallen. Er bestaat geen goede grond om in casu van de heldere en slechts voor één uitleg vatbare bewoordingen af te wijken.
3.7.2 Het niet eenvoudig te lezen middel kiest voor de tegenovergestelde benadering. Het zoekt juist aansluiting bij "de tekst van de betrokken CAO-bepaling (gelezen in het licht van de gehele tekst van de CAO), het systeem van de CAO waarin dat artikel is opgenomen en de ratio van de betrokken CAO-bepaling(en). Zonder overigens duidelijk te maken waarom deze [eiser] te stade komen. In dat verband zij gememoreerd dat het Hof heeft onderkend dat in casu geen sprake is van een functieverandering; zie rov. 7.
3.8 Ten overvloede: het middel maakt er melding van dat 's Hofs oordeel "onjuist" zou zijn. Voor het overige is m.i. aan twijfel onderhevig of het een voldoende duidelijke rechtsklacht postuleert. Nu het gaat om een algemeen verbindend verklaarde CAO zou dat m.i. de invalshoek moeten zijn.
3.9 Kortom: het middel faalt.
3.10 Volledigheidshalve merk ik nog op dat het in het arrest Delta Transport/[...] beslechte geval(5) m.i. niet, in elk geval niet ten volle, overeenkomt met de situatie die zich in de onderhavige zaak voordoet. Met name een vraag als onder 3.7.1 verwoord, was in de zaak Delta Transport/[...] m.i. niet aan de orde.(6) Op de vraag of 's Hofs in belangrijke mate op dit arrest gebaseerde oordeel de toets der kritiek kan doorstaan, ga ik om de hiervoor genoemde reden niet in. Evenzeer blijft rusten of de onder 3.7.1 genoemde benadering het Hof tot een andere uitkomst zou hebben gedwongen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Of, iets juister gezegd, in de s.t. onder 1 spreekt hij van "(een rechtsvoorganger van) verweerder in cassatie".
2 Aldus omzeil ik de door het incidentele appèl aan de orde gestelde kwestie. Voor de beoordeling van de klachten is die kwestie immers niet van belang.
3 Scrt. 1999, 163; zie ook JAR 1999 blz. 882.
4 Ook niet in de s.t., daargelaten dat het daarop hooguit aan zou komen wanneer het middel ten minste een aanknopingspunt voor een dergelijke klacht zou behelzen.
5 HR 20 september 2002, JAR 2002, 249.
6 De relevante CAO-bepaling luidde trouwens ook anders.