HR, 12-11-2004, nr. C03/136HR
ECLI:NL:PHR:2004:AP1428
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2004
- Zaaknummer
C03/136HR
- LJN
AP1428
- Roepnaam
Gardenier/Trudo
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
Huurrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AP1428, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑11‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AP1428
ECLI:NL:PHR:2004:AP1428, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AP1428
- Vindplaatsen
JBPr 2005/30 met annotatie van E.L. Schaafsma-Beversluis
JBPr 2005/30 met annotatie van E.L. Schaafsma-Beversluis
Uitspraak 12‑11‑2004
Inhoudsindicatie
12 november 2004 Eerste Kamer Nr. C03/136HR AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], wonende te [woonplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans, t e g e n STICHTING TRUDO, gevestigd te Eindhoven, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...
12 november 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/136HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans,
t e g e n
STICHTING TRUDO,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 18 april 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: Trudo - gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en gevorderd Trudo te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van ƒ 7.400,-- te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ƒ 1.110,--, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
Trudo heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gehouden en vervolgens bij tussenvonnis van 14 december 2000 partijen tot bewijslevering toegelaten.
Nadat beide partijen getuigen hadden doen horen en na aktewisseling heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 15 november 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch.
Bij vonnis van 22 januari 2003 heeft de rechtbank het bestreden vonnis onder wijziging van gronden bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het wederoproepingsexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen Trudo is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat en door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] heeft van Trudo de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] gehuurd. Bij brief van 8 september 1999 heeft Trudo aan [eiseres] bevestigd dat laatstgenoemde de huurovereenkomst per 7 oktober 1999 heeft opgezegd. Op die dag (7 oktober 1999) heeft een eindinspectie in de woning plaatsgevonden. [Eiseres] heeft toen de sleutels van de woning niet aan de opzichter van Trudo ter hand gesteld.
(ii) In 1997 heeft [eiseres] in de woning een CV-installatie laten aanleggen, die zij bij het einde van de huur heeft willen overdoen aan Trudo.
(iii) Trudo heeft zich in beginsel bereid verklaard deze installatie over te nemen en heeft aangeboden daarvoor een bedrag van ƒ 2.500,-- te vergoeden. Trudo heeft zich daarbij gebaseerd op een opnamerapportage van huisinstallateur [betrokkene 1] van 29 september 1999, waarin een waarde van ƒ 2.360,-- aan de installatie is toegekend.
(iv) [Eiseres] heeft dit bod niet aanvaard. Volgens haar is de werkelijke waarde van de installatie, rekening houdend met enige afschrijving, ƒ 6.000,--. Partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de overnameprijs.
(v) In de nacht van 8 op 9 oktober 1999 is de CV-installatie grotendeels uit het gehuurde verdwenen. [Eiseres] heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie.
(vi) Op sommatie van Trudo van 3 november 1999 heeft [eiseres] het pand in oude staat moeten terugbrengen, waarbij met name de restanten van de verdwenen CV-installatie zijn verwijderd.
3.2.1 Aan de hiervóór onder 1 genoemde vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat zij met Trudo is overeengekomen dat Trudo de CV-installatie zou overnemen tegen een nader te bepalen overnameprijs. Naast het hiervóór in 3.1 onder (iv) vermelde bedrag van ƒ 6.000,-- vorderde [eiseres] ƒ 1.400,-- voor het in oude staat brengen van de woning. Zij stelde dat het risico van het gehuurde ten tijde van de verdwijning van de CV-installatie op 8/9 oktober 1999 op Trudo was overgegaan omdat de huurovereenkomst, na acceptatie van de opzegging van [eiseres], per 7 oktober 1999 was beëindigd. In dit verband stelde [eiseres] dat zij op 8 oktober 1999 de sleutels van het gehuurde bij Trudo heeft ingeleverd. Trudo heeft bestreden dat zij de gevorderde vergoeding voor het overnemen van de CV-installatie aan [eiseres] is verschuldigd omdat [eiseres] niet op haar voorstel tot overneming is ingegaan. Voorts bestreed Trudo dat [eiseres] voor een bedrag van ƒ 1.400,-- aan schadeherstel heeft moeten uitgeven en dat [eiseres] de sleutels van het gehuurde op 8 oktober 1999 aan haar heeft overhandigd. Daarnaast heeft Trudo aangevoerd dat de CV-installatie door natrekking haar eigendom is geworden waardoor [eiseres] geen enkele schade kan hebben geleden.
3.2.2 De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 december 2000 Trudo toegelaten tot het bewijs dat de sleutels van de woning na 8 oktober 1999 door [eiseres] bij haar zijn ingeleverd en [eiseres] tot het bewijs dat de CV-installatie op 7 oktober 1999 een waarde had van ƒ 6.000,--. Volgens de kantonrechter was het tijdstip waarop [eiseres] de woning weer aan Trudo ter beschikking heeft gesteld nadat de huur op 7 oktober 1999 was beëindigd van belang, omdat wanneer deze terbeschikkingstelling plaatsvond ná de verwijdering van de installatie in de nacht van 8 op 9 oktober 1999, het risico voor de installatie bij [eiseres] zou liggen. [Eiseres] was tot aan de ontruiming en terbeschikkingstelling van het gehuurde volgens de kantonrechter gerechtigd om de veranderingen, waaronder de CV-installatie, uit de woning weg te nemen. In het geval dat [eiseres] de woning vóór de onregelmatige verwijdering van de installatie uit de woning aan Trudo ter beschikking heeft gesteld (8 oktober 1999), behoorde de installatie vanaf dat tijdstip aan Trudo toe en zou het risico daarvoor vanaf dat tijdstip bij Trudo liggen, aldus de kantonrechter (rov. 2.5, p. 2-3). In het eindvonnis van 15 november 2001 oordeelde de kantonrechter Trudo geslaagd in het haar opgedragen bewijs, waarna de vordering van [eiseres] met verwijzing naar het tussenvonnis werd afgewezen.
3.2.3 De rechtbank heeft in het door [eiseres] tegen het eindvonnis ingestelde hoger beroep de tegen het zojuist weergegeven bewijsoordeel en de afwijzing van de vorderingen gerichte grieven niet besproken, omdat deze naar haar oordeel niet tot een andere beslissing kunnen leiden (rov. 6.1). De rechtbank overwoog dat, indien een grief slaagt, zij ingevolge de devolutieve werking van het appel alle in eerste instantie door Trudo aangevoerde weren - voorzover niet prijsgegeven - opnieuw diende te beoordelen, derhalve ook het verweer van Trudo dat zij - behoudens haar onverplichte bereidheid de CV-installatie over te nemen voor een bedrag van ƒ 2.500,--, welk aanbod door [eiseres] niet is geaccepteerd - geen verplichting had tot overname van de CV-installatie (rov. 6.2). De rechtbank kon uit de stellingen van [eiseres] niet afleiden een verplichting voor Trudo de CV-installatie voor een bedrag van ƒ 6.000,-- over te nemen. Vast staat dat partijen het over de volgens [eiseres] nog nader overeen te komen overnameprijs niet eens konden worden. [Eiseres] heeft volgens de rechtbank geen argumenten of gronden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat Trudo desondanks de installatie voor ƒ 6.000,-- diende over te nemen of dat onderhandelingen van partijen zouden hebben behoren uit te komen op de naar stelling van [eiseres] werkelijke waarde van ƒ 6.000,-- als overnameprijs. Dit brengt mee dat de rechtbank ten aanzien van de gevorderde overnameprijs niet tot een andere beslissing dan de kantonrechter kan komen (rov. 6.3). De vordering tot betaling van de met het vorenstaande samenhangende post van ƒ 1.400,-- achtte de rechtbank ook terecht afgewezen omdat, nu een verplichting voor Trudo tot overname van de CV-installatie voor de door [eiseres] gewenste prijs niet aangenomen kan worden, Trudo gerechtigd was van [eiseres] te vorderen dat zij de woning in goede staat opleverde (rov. 6.4).
3.3 Onderdeel 1 richt zich met een rechtsklacht tegen deze overwegingen van de rechtbank. Volgens het onderdeel is de rechtbank, nadat het debat voor de kantonrechter zich had toegespitst op het tijdstip waarop [eiseres] de sleutel bij Trudo had ingeleverd en (dus) het risico voor de diefstal van de CV-installatie was overgegaan van [eiseres] op Trudo, en [eiseres] grieven had aangevoerd tegen (enkel) het oordeel van de kantonrechter dat de sleutel pas na de ontvreemding was ingeleverd, ten onrechte volledig voorbijgegaan aan de omvang en het verloop van het debat tussen partijen. Aldus is het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een (ontoelaatbare) 'verrassingsbeslissing' en heeft de rechtbank volgens het middelonderdeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door partijen, in elk geval [eiseres], niet de gelegenheid te geven zich (nader) over deze kennelijk voor de rechtbank beslissende kwestie uit te laten, te weten dat Trudo bij gebrek aan een overeenstemming tussen partijen niet verplicht was de installatie over te nemen.
3.4 Het onderdeel wordt tevergeefs voorgesteld. De rechtbank heeft, in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat het door [eiseres] tegen het eindvonnis ingestelde hoger beroep was gericht tegen het bewijsoordeel van de kantonrechter en de afwijzing van haar vorderingen. De rechtbank heeft, daarvan uitgaande, met juistheid geoordeeld dat zij bij gegrondbevinding van een grief ingevolge de devolutieve werking van het appel alle in eerste instantie door Trudo aangevoerde weren, voorzover niet prijsgegeven, opnieuw diende te beoordelen. Anders dan het onderdeel veronderstelt, behoefde de rechtbank alvorens tot behandeling van een door Trudo in eerste aanleg gevoerd en niet prijsgegeven verweer over te gaan, [eiseres] niet in de gelegenheid te stellen haar standpunt dienaangaande nader uit te werken. [Eiseres] had op de (zo nodig ambtshalve) toepassing van deze regel van burgerlijk procesrecht bedacht moeten zijn. Het door de rechtbank alsnog behandelde verweer, dat erop neerkomt dat Trudo, anders dan [eiseres] aan haar vordering ten grondslag legde, niet verplicht was de door [eiseres] aangelegde CV-installatie over te nemen aangezien [eiseres] het volgens Trudo "uit coulance en geheel onverplicht" gedane aanbod tot overneming van de CV-installatie voor een bedrag van ƒ 2.500,-- niet heeft aanvaard, is reeds bij conclusie van antwoord door Trudo gevoerd en bij akte na enquête door Trudo gehandhaafd. Op dit verweer heeft [eiseres] bij antwoordakte na enquête en bij memorie van grieven kunnen reageren.
3.5 Onderdeel 2 acht onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk dat de rechtbank geen afzonderlijke aandacht meer heeft besteed aan de kwestie van (het tijdstip van) de eigendom(sovergang) van de installatie. Nu in de gedachtegang van de rechtbank géén overeenstemming bestond omtrent de overname(prijs) van de CV-installatie, doet zich volgens het onderdeel toch de vraag voor of de eigendom van die installatie na afgifte van de sleutel van de woning (en overgang van het risico) bij [eiseres] is gebleven dan wel (via natrekking) op Trudo is overgegaan. Wanneer de eigendom bij [eiseres] is gebleven, dan had de rechtbank onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden moeten oordelen dat, althans onderzoeken of Trudo op grond van ongerechtvaardigde verrijking aan [eiseres] "een redelijke vergoeding" dient te betalen. Indien de eigendom van de installatie via natrekking op Trudo was overgegaan, had de rechtbank moeten oordelen dat Trudo - en niet [eiseres] - de kosten dient te dragen van de verwijdering van de restanten van de CV-installatie, aldus nog steeds het onderdeel.
3.6 Ook dit onderdeel is tevergeefs voorgesteld. De rechtbank heeft kennelijk en in cassatie niet bestreden tot uitgangspunt genomen dat bij gebreke van overeenstemming over de overname door Trudo van de door [eiseres] aangelegde CV-installatie, [eiseres] ingevolge de huurovereenkomst verplicht was de woning in de oorspronkelijke staat te herstellen en dus zonder de CV-installatie op te leveren. Zulks brengt mee dat, ongeacht of de CV-installatie eigendom was (gebleven) van Trudo of van [eiseres], deze laatste ingevolge het haar volgens het destijds geldende art. 7A:1603 (oud) BW toekomende wegneemrecht in beginsel bevoegd was de installatie uit de woning weg te nemen, en dat zij daartoe bij het einde van de huur behoudens andersluidende afspraak verplicht was. Voor de vraag of [eiseres] jegens Trudo aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking, waarvan overigens slechts sprake zal kunnen zijn indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven (vgl. HR 25 juni 2004, nr. C03/080, RvdW 2004, 89), is niet van belang of en zo ja, op welk tijdstip de eigendom van de installatie is overgegaan.
Wat de door [eiseres] gevorderde kosten van verwijdering van de installatie betreft, waaromtrent de rechtbank heeft geoordeeld dat Trudo, nu zij niet verplicht was de installatie voor de door [eiseres] gewenste prijs over te nemen, gerechtigd was van [eiseres] te vorderen dat zij de woning in goede staat opleverde, is evenmin van belang of en zo ja, op welk tijdstip de eigendom van de installatie is overgegaan.
Anders dan het onderdeel aanvoert, behoefde de rechtbank zich dan ook niet met die vragen bezig te houden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Trudo begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 12 november 2004.
Conclusie 12‑11‑2004
Inhoudsindicatie
12 november 2004 Eerste Kamer Nr. C03/136HR AT Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], wonende te [woonplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans, t e g e n STICHTING TRUDO, gevestigd te Eindhoven, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...
C03/136HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 11 juni 2004
Conclusie inzake:
[Eiseres]
tegen
Stichting Trudo
1. Feiten(1)
1.1 Eiseres tot cassatie, [eiseres], heeft van verweerster in cassatie, Trudo, de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats] gehuurd. Bij brief van 8 september 1999 heeft Trudo aan [eiseres] bevestigd dat laatstgenoemde de huurovereenkomst per 7 oktober 1999 heeft opgezegd. Op die dag (7 oktober 1999) heeft een eindinspectie in het gehuurde (hierna ook: de woning) plaatsgevonden. [Eiseres] heeft toen de sleutels van de woning niet aan de opzichter van Trudo ter hand gesteld.
1.2 In 1997 heeft [eiseres] in de woning een CV-installatie laten aanleggen, die zij bij het einde van de huur heeft willen overdoen aan Trudo.
Trudo heeft zich in beginsel bereid verklaard deze installatie over te nemen en heeft aangeboden daarvoor een bedrag van ƒ 2.500,-- te vergoeden. Trudo heeft zich daarbij gebaseerd op een opnamerapportage van huisinstallateur [betrokkene 1] van 29 september 1999, waarin een waarde van ƒ 2.360,-- aan de installatie is toegekend.
1.3 [Eiseres] heeft dit bod niet aanvaard. Partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de overnameprijs.
1.4 In de nacht van 8 op 9 oktober 1999 is de CV-installatie grotendeels uit het gehuurde verdwenen. [Eiseres] heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie.
1.5 Op sommatie van Trudo van 3 november 1999 heeft [eiseres] het pand in oude staat moeten terugbrengen, waarbij met name de restanten van de verdwenen CV-installatie zijn verwijderd.
2. Procesverloop
2.1 Bij inleidende dagvaarding van 18 april 2000 heeft [eiseres] Trudo gedagvaard voor de kantonrechter te Eindhoven en gevorderd Trudo te veroordelen tot betaling van ƒ 7.400,-- aan hoofdsom (met rente) en ƒ 1.100,-- aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.2 Aan deze vorderingen heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat zij met Trudo is overeengekomen dat Trudo de CV-installatie zou overnemen tegen een nader te bepalen overnameprijs. Volgens [eiseres] bedraagt de werkelijke waarde van de CV-installatie, rekening houdend met enige afschrijving, ƒ 6.000,--. Het in de oude staat terugbrengen van de woning en met name de verwijdering van de restanten van de CV-installatie, heeft haar een bedrag van ƒ 1.400,-- gekost. [Eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat het risico van het gehuurde ten tijde van de verdwijning van de CV-installatie op 8/9 oktober 1999 op Trudo was overgegaan omdat de huurovereenkomst, na acceptatie van de opzegging van [eiseres], per 7 oktober 1999 was beëindigd.
[Eiseres] stelt dat zij op 8 oktober 1999 de sleutels van het gehuurde bij Trudo ingeleverd.
2.3 Trudo heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft daarbij bestreden dat zij de gevorderde vergoeding voor het overnemen van de CV-installatie aan [eiseres] is verschuldigd omdat [eiseres] niet op haar voorstel tot overneming is ingegaan. Voorts bestrijdt zij dat [eiseres] voor een bedrag van ƒ 1.400,-- aan schadeherstel heeft moeten uitgeven. Trudo betwist bovendien dat [eiseres] de sleutels van het gehuurde op 8 oktober 1999 aan haar heeft overhandigd.
Daarnaast heeft Trudo aangevoerd dat de CV-installatie door natrekking haar eigendom is geworden waardoor [eiseres] geen enkele schade kan hebben geleden.
2.4 De kantonrechter heeft een compartie van partijen gehouden(2) en vervolgens bij vonnis van 14 december 2000 Trudo toegelaten te bewijzen dat de sleutels van de woning na 8 oktober 1999 door [eiseres] bij haar zijn ingeleverd. De kantonrechter heeft tevens [eiseres] toegelaten te bewijzen dat de CV-installatie op 7 oktober 1999 een waarde had van ƒ 6.000,--.
2.5 Naar het oordeel van de kantonrechter diende eerst te worden stilgestaan bij de vraag op welk tijdstip [eiseres] de woning weer aan Trudo ter beschikking heeft gesteld nadat de huur op 7 oktober 1999 was beëindigd omdat wanneer deze ter beschikkingstelling plaatsvond ná de verwijdering van de installatie die in de nacht van 8 op 9 oktober 1999 plaatsvond, het risico voor de installatie bij [eiseres] zou liggen. [Eiseres] was tot aan de ontruiming en ter beschikkingstelling van het gehuurde volgens de kantonrechter gerechtigd om de veranderingen, waaronder de CV-installatie, uit de woning weg te nemen. In het geval dat [eiseres] de woning vóór de onregelmatige verwijdering van de installatie uit de woning aan Trudo ter beschikking heeft gesteld (8 oktober 1999), behoorde de installatie vanaf dat tijdstip aan Trudo toe en zou het risico daarvoor vanaf dat tijdstip bij Trudo liggen (rov. 2.5, p. 2-3).
2.6 Op grond van een stempel van Trudo met een handgeschreven aantekening op een brief van [eiseres] van 8 oktober 1999, waarbij zij de sleutels inleverde (productie 3 bij akte) en de verklaring van de moeder van [eiseres] in het proces-verbaal van aangifte was de kantonrechter voorshands van oordeel dat [eiseres] de sleutels van de woning op 8 oktober 1999 aan Trudo ter beschikking heeft gesteld.
2.7 Voor het geval dat zou komen vast te staan dat de CV-installatie wèl op Trudo is overgegaan voordat die is weggenomen, lag het naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat Trudo daarvoor een redelijke prijs zou betalen.
2.8 Nadat beide partijen over en weer getuigen hadden doen horen en na aktewisseling heeft de kantonrechter op 15 november 2001 eindvonnis gewezen.
Naar het oordeel van de kantonrechter(3) is Trudo geslaagd in het bewijs dat de sleutels na 8 oktober 1999 bij haar zijn ingeleverd. Volgens de kantonrechter is niet aannemelijk geworden dat de sleutels aan Trudo zijn afgegeven en is aannemelijk dat de sleutels in de brievenbus zijn gedeponeerd. Omdat uit niets blijkt dat de sleutels nog op 8 oktober 1999 bij de opzichter van Trudo waren beland, moet dus worden aangenomen dat dat nadien is gebeurd.
Onder verwijzing naar de rechtsoverweging in het tussenvonnis omtrent het risico is de vordering van [eiseres] afgewezen.
2.9 [Eiseres] is van het eindvonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen bij de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch onder aanvoering van een drietal grieven.
Trudo is in hoger beroep verschenen en heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.10 Na pleidooi heeft de rechtbank bij vonnis van 22 januari 2003 het vonnis van de kantonrechter onder wijziging van gronden bekrachtigd.
2.11 [Eiseres] heeft tegen het vonnis van de rechtbank tijdig(4) tegen beroep in cassatie ingesteld. Trudo is in cassatie niet verschenen. [Eiseres] heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 De rechtbank heeft als volgt geoordeeld.
"6.1. Met haar grieven betoogt [eiseres] dat de kantonrechter ten onrechte het opgedragen bewijs geleverd heeft geacht en de vorderingen van [eiseres] heeft afgewezen. Deze grieven kunnen echter, ook als ze juist zouden zijn, niet tot een andere beslissing leiden om de volgende redenen.
6.2. De rechtbank zal indien een grief slaagt ingevolge de devolutieve werking van het appel alle in eerste instantie door Trudo aangevoerde weren - voorzover niet prijsgegeven - opnieuw dienen te beoordelen, alzo ook het in haar stellingen besloten liggend verweer van Trudo dat zij -behoudens haar onverplichte bereidheid de cv-installatie over te nemen voor een bedrag van ƒ 2.500,--, welk aanbod door [eiseres] niet is geaccepteerd- geen verplichting had tot overname van de cv-installatie. De rechtbank zal thans dit verweer beoordelen.
6.3. De rechtbank kan uit de stellingen van [eiseres] niet afleiden een verplichting voor Trudo de cv-installatie voor een bedrag van ƒ 6.000,-- over te nemen.
[Eiseres] heeft als gezegd aangevoerd dat partijen nog nader de overnameprijs moesten overeenkomen. Vast staat echter dat dit niet is gebeurd, omdat partijen het niet eens konden worden. Argumenten of gronden dat Trudo desondanks de installatie voor ƒ 6.000,-- diende over te nemen of waarom onderhandelingen van partijen zouden hebben behoren uit te komen op de naar stelling van [eiseres] werkelijke waarde van ƒ 6.000,-- als overnameprijs en een verplichting van Trudo tot betaling van die prijs aangenomen zou kunnen worden, zijn door [eiseres] niet aangevoerd. Dit brengt mee dat de rechtbank ten aanzien van de gevorderde overnameprijs niet tot een andere beslissing dan de kantonrechter kan komen.
6.4. Voor wat betreft de met het vorenstaande samenhangende post van ƒ 1.400,-- geldt dat nu een verplichting voor Trudo tot overname van de cv-installatie voor de door [eiseres] gewenste prijs niet aangenomen kan worden Trudo gerechtigd was van [eiseres] te vorderen dat zij de woning in goede staat opleverde, zodat de vordering tot verhaal van de kosten van verwijdering terecht is afgewezen.
6.5. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen en de grieven, zoals hierboven al aangegeven, geen nadere bespreking behoeven omdat zij geen doel kunnen treffen."
3.2 Onderdeel 1 van het middel richt een rechtsklacht tegen deze rechtsoverwegingen en de daarop gegeven beslissing van de rechtbank.
Door aldus volledig voorbij te gegaan aan de omvang en het verloop van het debat tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep, is het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een (ontoelaatbare) 'verrassingsbeslissing' en heeft de rechtbank volgens het middelonderdeel blijkt gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door partijen, in elk geval [eiseres], niet de gelegenheid te geven zich (nader) over deze kennelijk voor de rechtbank beslissende kwestie uit te laten.
3.3 M.i. faalt het onderdeel.
Zoals de rechtbank - in cassatie onbestreden - vaststelt, heeft [eiseres] met haar grieven betoogd dat de kantonrechter ten onrechte het aan Trudo opgedragen bewijs geleverd heeft geacht en de vorderingen van [eiseres] heeft afgewezen.
3.4 [Eiseres] beoogde, uiteraard, met haar appel het vonnis van de kantonrechter door de rechtbank te laten vernietigen.
Zoals de rechtbank terecht overweegt, komen in dat geval vervolgens alle niet behandelde of reeds verworpen stellingen en weren uit de eerste aanleg voor de appelrechter aan de orde, voorzover althans deze stellingen en weren in hoger beroep niet zijn prijsgegeven. Een appellant dient op dit gevolg van de gegrondbevinding van een of meer door hem aangevoerde grieven, meer bekend als de devolutieve werking van het hoger beroep, bedacht te zijn en in zijn processtukken aan te geven wat hij zijnerzijds nog heeft aan te voeren tegen het door zijn wederpartij in eerste aanleg ingenomen standpunt. Daartoe behoeft de appelrechter hem niet meer de gelegenheid te bieden.
3.5 Van een verrassingsbeslissing in de zin van strijd met het fundamentele beginsel van procesrecht dat partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de rechterlijke beslissing, voldoende moeten zijn gehoord en niet mogen worden verrast met een beslissing van de rechter waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te houden, kan dan ook niet worden gesproken(5).
Dit is slechts anders indien een geschilpunt nog niet beslissingsrijp is(6).
3.6 Het is aan het beleid van de rechter overgelaten welke stelling of welk verweer hij vervolgens bespreekt. In dit geval heeft de rechtbank ervoor gekozen de stelling van [eiseres] te beoordelen dat Trudo, ondanks het vaststaande feit dat partijen het niet eens zijn geworden over de overnamesom, tot betaling van de door [eiseres] gevraagde prijs van ƒ 6.000,-- verplicht was. M.i. blijkt uit het processuele debat uit de eerste aanleg dat dit geschilpunt ook voldoende was "uitgedebatteerd".
3.7 [Eiseres] heeft in eerste aanleg naar eigen zeggen de werkelijke waarde van de CV-installatie gevorderd ten bedrage van ƒ 6.000,--, waarbij rekening is gehouden met enige afschrijving(7).
De grondslag van haar vordering was de stelling dat partijen zijn overeengekomen dat Trudo de CV-installatie zou overnemen. Zowel het gevorderde bedrag als de grondslag zijn door Trudo betwist. Ten aanzien van het bedrag heeft Trudo reeds voor de procedure op basis van het hiervoor onder 1.2 genoemde opnamerapport het standpunt heeft ingenomen dat de ketel met toebehoren was getaxeerd op een bedrag van ƒ 2.360,--, welk standpunt zij in rechte heeft gehandhaafd. [Eiseres] heeft in haar inleidende dagvaarding aangekondigd bij akte op de onvolkomenheden in het opnamerapport te zullen ingaan. Zij heeft dat vervolgens summier gedaan met haar opmerking dat in het rapport ten onrechte 4/15 in plaats van 2/15 van de waarde is afgeschreven.
3.8 Ten aanzien van de door [eiseres] gestelde overeenstemming over de overname tegen een nader te bepalen prijs heeft Trudo aangevoerd dat zij niet meer dan een aanbod tot overname tegen het in het opnamerapport genoemde bedrag heeft gedaan, welk finale aanbod [eiseres] niet heeft geaccepteerd.
3.9 Ik meen dat op basis van de hiervoor beschreven stellingnames van de partijen niet gezegd kan worden dat de vordering van [eiseres] tot betaling door Trudo van een bedrag van ƒ 6.000,-- niet beslissingsrijp was. Van een verrassingsbeslissing is dan ook geen sprake.
Iets anders is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij niet tot een andere beslissing dan de kantonrechter kon komen.
3.10 Daarop ziet, als ik het wel heb, onderdeel 2.
In dit onderdeel wordt aangevoerd dat de rechtbank geen afzonderlijke aandacht meer heeft besteed aan de kwestie van (het tijdstip van) de eigendom(sovergang) van de installatie. Betoogd wordt - zakelijk weergegeven - dat nu in de gedachtegang van de rechtbank géén overeenstemming bestond omtrent de overname(prijs) van de CV-installatie, zij had dienen te onderzoeken of de eigendom van die installatie
(a) na afgifte van de sleutel van de woning en overgang van het risico bij [eiseres] is gebleven dan wel
(b) via natrekking op Trudo is overgegaan.
In geval (a) had volgens dit middelonderdeel de rechtbank onder een ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden behoren te oordelen dat Trudo uit ongerechtvaardigde verrijking aan [eiseres] "een redelijke vergoeding" dient te betalen. In geval (b) had de rechtbank moeten oordelen dat Trudo de kosten dient te dragen die [eiseres] heeft moeten maken voor de verwijdering van de restanten van de CV-installatie van Trudo. Aan deze rechtsklachten worden motiveringsklachten verbonden.
3.11 Tussen partijen staat vast dat Trudo zich in beginsel bereid heeft verklaard de door [eiseres] in het gehuurde aangebrachte CV-installatie over te nemen. De kantonrechter heeft dit in zijn vonnis van 14 december 2000 vastgesteld. Tegen deze vaststelling is geen grief gericht en Trudo heeft in haar memorie van antwoord nog eens bevestigd dat de kantonrechter "op juiste wijze het voorliggende feitencomplex heeft omschreven"(8).
3.12 Tussen partijen is eveneens in confesso dat zij het niet eens zijn geworden over een overnameprijs.
3.13 De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 14 december 2000 op basis van de door Trudo getoonde bereidheid de installatie over te nemen, geoordeeld dat zij daarvoor dan ook een redelijke prijs dient te betalen, maar dat dan wel moet komen vast te staan dat de sleutels van het gehuurde door [eiseres] aan Trudo ter hand zijn gesteld vóórdat de CV-installatie is weggenomen(9).
3.14 Deze koppeling van risico-overgang en betaling van een redelijke overnameprijs is in hoger beroep in stand gebleven.
[Eiseres] heeft bij memorie van toelichting namelijk aangegeven dat zij zich in de onderhavige procedure op het standpunt stelt dat het risico van het gehuurde op Trudo is overgegaan, zodat Trudo gehouden is haar "een redelijke prijs voor deze installatie te betalen" en dat zij "voormelde redelijke vergoeding" vordert, vermeerderd met door haar gemaakte kosten om de restanten van de installatie uit het gehuurde te verwijderen (zie p. 2).
3.15 De in appel aangevochten bewijswaardering van de door de getuigen in eerste aanleg afgelegde verklaringen(10), is dus wel degelijk relevant.
Door te beslissen dat de grieven, ook als ze juist zouden zijn, niet tot een andere beslissing leiden, heeft de rechtbank hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij haar beslissing onvoldoende gemotiveerd.
3.16 De rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting indien zij van oordeel mocht zijn geweest dat met afwijzing van de vordering tot betaling van de gestelde overnameprijs van ƒ 6.000,-- de vordering van [eiseres] niet toewijsbaar is voorzover het de betaling van een "redelijke prijs" betreft, nu het vaststaande feit dat de partijen het niet eens konden worden over de overnameprijs, niet eraan in de weg stond dat Trudo jegens [eiseres] op andere grond(en) tot betaling van een "redelijke prijs" voor de CV-installatie gehouden is.
3.17 Indien de rechtbank van oordeel is geweest dat Trudo ook niet verplicht is om aan [eiseres] een "redelijke prijs" voor de CV-installatie te betalen, is het bestreden vonnis zonder nadere motivering onbegrijpelijk omdat uit het vonnis niet kan worden opgemaakt op grond waarvan de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
3.18 Het slagen van middelonderdeel 2 brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven en moet worden vernietigd.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie het vonnis van de rechtbank Den Bosch van 22 januari 2003 onder 5.2 en rov. 2.1 van het vonnis van de kantonrechter van 14 december 2000.
2 Zie zijn vermelding daarvan in de weergave van het verloop van de procedure in het vonnis van 14 december 2000.
3 De kantonrechter die het tussenvonnis had gewezen en de getuigenverhoren had afgenomen, was door ziekte voor onbepaalde tijd buiten staat de zaak af te doen. Daarop is het eindvonnis is door een andere kantonrechter gewezen om partijen niet te lang op het vonnis te laten wachten (zie rov. 1).
4 De cassatiedagvaarding is 22 april 2003 uitgebracht, waarna [eiseres] Trudo na een daartoe strekkende beslissing van de Hoge Raad bij wederoproepingsexploit in cassatie van 24 juni 2003 opnieuw heeft opgeroepen.
5 Zie HR 4 oktober 2002, C01/023HR, JOL 2002, 510; zie voorts de noot van Vranken onder HR 2 februari 1990, NJ 1990, 795 onder 2.
6 Zie Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken (2001), p. 76-77 met verwijzing naar HR 6 maart 1992, NJ 1993, 79 m.nt. HJS (rov. 3.2) en E. Tjong Tjin Tai, Verrassingsbeslissingen door de civiele rechter, NJB 2000, p. 259 e.v.
7 Zie inleidende dagvaarding onder 5 en 11. In de door [eiseres] overlegde akte met producties heeft zij de opmerking geplaatst dat de CV-ketel met toebehoren is geplaatst voor een bedrag van ongeveer ƒ 7.000,--.
8 MvA onder 1a.
9 P. 3, alinea 6.
10 Zie de pleitnota van mr. Slaats , p. 2.