NJ 2003, 590
Wet voorkeursrecht gemeenten: art. 26 lid 1 (oud); ‘zelfrealisatie’ door de eigenaar of diens wederpartij; bevoegdheid gemeente om ter voorkoming van zelfrealisatie een bijdrage in de ontwikkelingskosten te verlangen?
HR 15-11-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4368, m.nt. P.C.E. van Wijmen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15 november 2002
- Magistraten
R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
R01/132HR
- Conclusie
A-G Keus
- Noot
P.C.E. van Wijmen
- LJN
AE4368
- JCDI
JCDI:ADS114874:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE4368, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑11‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE4368, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2002
- Wetingang
Wet Voorkeursrecht Gemeenten (oud) art. 26
Essentie
Wet voorkeursrecht gemeenten: art. 26 lid 1 (oud); ‘zelfrealisatie’ door de eigenaar of diens wederpartij; bevoegdheid gemeente om ter voorkoming van zelfrealisatie een bijdrage in de ontwikkelingskosten te verlangen?
Op deze procedure is ingevolge art. Ⅱ lid 4 van de Wet van 14 juni 2002, Stb. 326, art. 26 lid 1 (oud) Wvg van toepassing. Derhalve moet worden uitgegaan van hetgeen de Hoge Raad in zijn ‘november-beschikkingen’ (HR 10 november 2000, NJ 2001, 288 en HR 17 november 2000, NJ 2001, 289) heeft overwogen t.a.v. de vraag wanneer een overeenkomst ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.