NJ 2003, 267
Vordering uit onrechtmatige daad tegen de Staat (CBB geen ‘independent tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM en besluit CBB onjuist): verjaringstermijn. Rechtsverwerking: maatstaf. Beschikking superheffing: art. 11; afdwingbaarheid verplichting onder ontbindende voorwaarde.
HR 24-05-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD9601
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24 mei 2002
- Magistraten
R. Herrmann, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop
- Zaaknummer
C00/237HR
- Conclusie
A-G Spier
- LJN
AD9601
- JCDI
JCDI:ADS63766:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Agrarisch recht (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AD9601, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑05‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AD9601, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2002
- Wetingang
Essentie
Vordering uit onrechtmatige daad tegen de Staat (CBB geen ‘independent tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM en besluit CBB onjuist): verjaringstermijn. Rechtsverwerking: maatstaf. Beschikking superheffing: art. 11; afdwingbaarheid verplichting onder ontbindende voorwaarde.
Aan zijn vordering uit onrechtmatige daad tegen de Staat heeft thans verweerder in cassatie onder meer ten grondslag gelegd dat de Staat een onrechtmatige rechtsgang bij het CBB heeft ingericht nu dit college niet is te beschouwen als ‘an independent tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM (EHRM in de zaak Van de Hurk/Nederland, Serie A nr. 238, NJ 1995, 462) en dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.