NJ 2002, 255
Onrechtmatige daad; toepasselijk recht; lex loci delicti; locus delicti bij omissiedelict; accessoire aanknoping; gevolgenuitzondering.
HR 12-10-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AD3973, m.nt. Th.M. de Boer
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
12 oktober 2001
- Magistraten
P. Neleman, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink
- Zaaknummer
C00/307HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- Noot
Th.M. de Boer
- LJN
AD3973
- JCDI
JCDI:ADS143142:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht / Rechtshandelingen
Internationaal privaatrecht / Conflictenrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AD3973, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑10‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AD3973, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑10‑2001
- Wetingang
Essentie
Onrechtmatige daad; toepasselijk recht; lex loci delicti; locus delicti bij omissiedelict; accessoire aanknoping; gevolgenuitzondering.
Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt een vordering uit onrechtmatige daad, behoudens rechtskeuze, in beginsel beheerst door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden (HR 19 november 1993, NJ 1994, 622), welke regel ook is neergelegd in art. 3 lid 1 Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (WCOD). In een geval als het onderhavige (een omissiedelict) moet als plaats waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden worden beschouwd de plaats waar moet worden gehandeld dan wel had moeten worden gehandeld. Voor toepassing ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.