Einde inhoudsopgave
RvdW 2001, 119
Merkenrecht. Voorgebruik te goeder trouw in geval van voor-voorgebruik: maatstaf: prejudiciële vragen van uitleg. Depot te kwader trouw: prejudiciële vraag van uitleg.
HR 22-06-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2238
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22 juni 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
C99/266HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AB2238
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB2238, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑06‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB2238, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2001
- Wetingang
Essentie
Merkenrecht. Voorgebruik te goeder trouw in geval van voor-voorgebruik: maatstaf: prejudiciële vragen van uitleg. Depot te kwader trouw: prejudiciële vraag van uitleg.
Hoge Raad stelt vragen van uitleg van art. 4 lid 6 BMW: wanneer geldt voorgebruik te goeder trouw in geval van eerder gebruik (voor-voorgebruik) buiten Benelux-gebied; geldt de objectieve of de subjectieve maatstaf en wat houdt de objectieve maatstaf in? Is van het te kwader trouw verrichten van een depot als bedoeld in art. 4 lid 6 BMW sprake indien deposant weliswaar op de hoogte is van voorgebruik te goeder trouw door een derde, doch de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.