TPWS 2019/17
Beroep op noodweer, art. 41.1 Sr. De HR herhaalt vooropstelling uit ECLI:NL:HR:2016:456. Het Hof heeft geoordeeld dat het gebonk op de ramen en het geschreeuw van A geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen.
HR 13-11-2018, ECLI:NL:HR:2018:2094
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13 november 2018
- Zaaknummer
17/00856
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:2094, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:1280, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 21‑08‑2017
Essentie
Beroep op noodweer, art. 41.1 Sr. De HR herhaalt vooropstelling uit ECLI:NL:HR:2016:456. Het Hof heeft geoordeeld dat het gebonk op de ramen en het geschreeuw van A geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert (en ook geen reële dreiging daarvan), waartegen verdachte zich zou moeten verdedigen.
Uitspraak
Aantekening redactie
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een “ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.1 Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.